Slivovich
Geplaatst: 29 sep 2006 23:17
Slivovich
Een landerig gevoel bekroop ons op de derde dag in Magyar . We hadden al weer urenlang door het Hongaarse platteland gereden, en van de sprookjesachtige ambiance uit de Sissy-films was niet veel te vinden. De hele Puszta, voor zover er geen uitgebloeide zonnebloemen op stonden, was vol gezaaid met mais. Ruim twee meter hoog, en alles wat nog interessant was in de verte was niet meer zichtbaar van uit de auto.Natuurlijk hadden we al een Nationaal Park bezocht waar de ontginning uitvoerig uit de doeken werd gedaan. Vooral leerzaam, dat bewezen de bussen met middelbare scholieren wel. Mijn vrouw Nel had niets met leerzaam in de vakantie: de tentoonstelling van oude kaarten en foto’s was niet aan haar besteedt.
We waren helemaal op uitgekeken op het leven in de Puszta,, en besloten om naar het zuiden te gaan.Daar waren nog landen genoeg die we nog nooit bezocht hadden, en we waren nu toch ook al ver van huis. Na een halve middag rijden kwamen we bij een grenspost. De slordige grijze uniformen van Hungaria stonden broederlijk naast de slordige groene van Croatië, en ze waren meer geïnteresseerd voor de inhoud van een Volkswagen transporter, waarnaast een hele Turkse familie de koffers aan het uitpakken was. Wij mochten doorrijden.
De omgeving veranderde onmiddellijk. De huizen waren weer in de verf, de landbouwers hadden allerlei gewassen op het veld staan, en er waren warempel hele stukken bos.
Een minder mooie verandering was dat het ging regenen.
Eerst wat spetters op de voorruit, even later een flinke bui, en na een paar uur in Croatie viel het water met bakken uit de hemel.
Het water liep van de helling aan de ene kant over de weg naar het dal aan de andere kant van de weg.
Wij probeerden een hotel te vinden. In dit soort landen staan hotels meestal in de grote steden. Waar wij reden was geen grote stad. Ook geen kleintje.Het bleef regenen, de kaart van Hongarije, aangeschaft bij de ANWB, gaf slechts een klein stukje Croatië te zien, en het bord aan de kant van de weg met de onuitsprekelijke naam voor de paar boerderijen stond niet op die kaart.
We wisten niet waar we waren. En ook niet welke richting we uitreden, en al helemaal niet waar naar toe.
Maar we hadden pas getankt, vanmiddag nog heerlijk gegeten, en als we gewoon doorreden kwam er ongetwijfeld weer een stadje op onze weg.
Het hele eind was die weg mooi geasfalteerd, voorzien van een helderwitte streep en langs de kant lange houten palen met electriciteitsdraden. Maar toen we weer een bos inreden hield dat op en was de weg geplaveid met kleine kinderkopjes.
Die maken een hoop meer herrie tijdens het rijden, en er zaten nu ook kuilen in.
Het bleek een groot bos, en na een kwartiertje splitste de weg zich in een linkse tak met kinderkopjes, en een rechtse met asfalt. Niet zo mooi glad asfalt als we gewend zijn, maar toch. De rij elektriciteitspalen ging rechtsaf We besloten om ook rechts aan te houden.
Voor wie de weg niet weet is elke richting goed.
Het asfalt eindigde vijfhonderd meter verder en ging over in een zandpad langs een veld met mais. Mijn God, we zitten toch niet weer in Hongarije? Ik stopte en besloot om te keren en terug te gaan naar de splitsing.
Het regende nog steeds pijpenstelen. De weg was smal. De berm was zacht. Ik weet het, allemaal smoesjes, maar ik stond dwars op de weg, met de voorwielen malend in de slappe graskant. Vooruit was het maisveld, dus toch maar achteruit proberen, ook al omdat de Voyager voorwielaandrijving heeft.
Na wat voorzichtig heen en weer , geleerd bij de rijopleiding van de Nederlandse
Landmacht gaf ik flink gas om weer op de weg te raken. De wielen kregen grip op het povere asfalt, en plotseling schoot de auto achteruit. De elektriciteitspaal was eigenlijk al een beetje verrot, maar toen de trekhaak van de Voyager hem vol raakte viel hij krakend dwars over de weg, de draden met zich mee slepend.
Een regen van vonken daalde over de natte weg. Toen werd het stil.
Stommeling, riep mijn vrouw, nu zitten we hier vast.
Ik opende de deur om te zien of er nog mogelijkheden waren, maar hier was mankracht en een kettingzaag nodig om me te bevrijden. De zware paal was nogal gunstig over de weg gevallen, maar de draden zaten strak over het dak van de auto heen. Inderdaad, we zaten vast.
Er zat niet veel anders op om uit te stappen en hulp te zoeken bij een boer of zo.
Er zat een paraplu in de auto, ik deed de boel op slot en we gingen op stap.
Eerst maar terug naar de splitsing, en omdat we al een kwartier rijden geen bewoning hadden gezien, besloten we de straat met de kinderkopjes verder af te lopen. Wellicht hadden we dan eerder succes. We liepen samen onder de paraplu, in de regen. Voor dat doel was de paraplu eigenlijk te klein. Het was inmiddels aardedonker geworden. De weg was ongelijk, en we moesten oppassen om niet te struikelen of te vallen.
De stemming werd er niet beter op. We liepen al een half uur door het bos, pikkedonker, nat, zere voeten, zonder dat we iets zagen van bewoning.
De weg maakte een bocht en twintig meter verder brandde een flakkerende kaars in een ouderwetse lantaarn. Het gaf de oprit aan naar een enorm groot, donker huis, zeker vijftig meter van de weg.
Achter een raam brandde ook een kaars. We haalden opgelucht adem.Daar waren mensen, daar was hulp! Helemaal doorweekt liepen we snel de oprijlaan af en gingen we de stenen trap op naar de voordeur.
Nauwelijks had ik de zware klopper op de eikenhouten deur laten vallen, of hij zwaaide langzaam open. In de deuropening stond een kleine man in een zwart pak met een flakkerende kandelaar in de hand.
Hij leek verbaasd ons te zien, maar liet dat niet erg merken. Hij zei iets in een taal die we niet verstonden, en toen ik hem in het Engels om hulp vroeg schakelde hij moeiteloos over in prachtig Oxford-Engels. Hij bleek de butler. We vertelden hem wat ons was gebeurd.
We mochten wachten in de hal, terwijl hij ons ging melden aan his Lordship. Ook hier hing een koperen kandelaar met kaarsen aan het plafond. Het gaf een romantische indruk.
Hij liep kwiek de brede trap op en verdween in een donkere gang, zodat we hem niet meer konden volgen. Even later kwam hij terug, liep de trap af en pas toen hij weer voor ons stond begon hij te spreken. Hij stelde zich voor als Casimir , geheel tot uw dienst.
Het was his Lordship Graf von Zussegha een genoegen om ons gastvrijheid te verlenen, zo meldde hij, en misschien zouden we met his Lordship willen dineren. We konden de nacht hier doorbrengen, hij zou ons dan onze kamer tonen zodat we ons wat konden opknappen.
Overruled door zoveel gastvrijheid knikten we stomverbaasd van ja, en de kleine butler ging ons voor de hal door, de trap op en de rechtse variant van de kromme gang in. Na een paar deuren deed hij er een open, en we kwamen in een soort suite. Ouderwets ingericht, dat wel, met zware velours gordijnen, een groot eikenhouten tweepersoonsbed met een gehaakte sprei en een planken vloer met voor de kaptafel een Queen Anne stoel op een Perzisch tapijtje. Op het bed lagen twee keurig opgevouwen en gestreken witte nachthemden. Aan het plafond hing een olielamp die een gelig licht verspreidde. Achter de schuifdeuren die half open stonden was een zithoek met lederen fauteuils en een rond rooktafeltje zichtbaar. Ook hier was de vloer van houten delen, met een Pers onder de tafel. Het zag er chic uit. Ik keek rond voor een badkamer, maar Casimir was me voor en deed een deur achter in de kamer open naar de badkamer. In het betegelde vertrek stond Pontificaal een groot glimmend nikkelen bad met koperen kranen.
Helaas was er vanavond geen warm water beschikbaar, vertelde Casimir, vanwege de stroomstoring. Hij verdween naar de gang, na de mededeling dat we maar aan het schellekoord moesten trekken als we iets nodig hadden.
Voor de monumentale spiegel, verlicht door twee dikke kaarsen, probeerden we wat fatsoen in onze verregende outlook te brengen. De natte kleren zaten niet lekker en Nel opende de enorme klerenkast. Vol verbazing haalde ze een aantal jurken met wijde rokken uit de kast. Enthousiast ging ze passen. Dat viel wat tegen, de meeste waren veel te klein. Eindelijk vond ze een losse rok met ruches, en een soort Tiroler blouse, waarvoor haar lingerie eigenlijk niet voorzien had. Maar ze was vastbesloten en ontdeed zich van alles wat het dragen van dit uitdagende bloesje in de weg zat. Uiteindelijk was naturel de beste oplossing, wat met haar figuur natuurlijk niet verwonderlijk was.
Zelf vond ik een groen jachtkostuum, alleen de broek was een maatje of wat te groot. Met de haarspelden van Nel werden de pijpen wat korter, en de leren riem van mijn spijkerbroek hield alles op zijn plaats. We waren gereed voor het diner en ik trok met een korte ruk aan het schellekoord.
Er werd bescheiden op de deur geklopt. Ik deed open en een dun meisje in een zwarte jurk met een wit kanten schortje stond in de gang.”U heeft gebeld” vroeg ze? Op het eerste gezicht zag ze er erg jong uit, maar dat kwam door het flakkerende kaarslicht van de kandelaar die ze voor zich hield.
Ze bracht ons naar beneden, de hal door en verder naar de dubbele deur, die ze voor ons openhield. Aan de zijkant van de zaal voor ons flikkerde het opvlammende houtvuur van de open haard. Er stond een lange zware tafel, gedekt voor drie en onder een levensgroot schilderij van een ruiter te paard zat een oude man in een gebeeldhouwde armstoel. Hij stond op en liep naar ons toe. “Goedenavond, mag ik u hartelijk welkom heten op Schloss Trakoscan. Ik zal me eerst even voorstellen: mijn naam is Gregor. Ik ben blij dat ik u kan helpen.” Wat hadden wij gedaan om zoveel gastvrijheid te mogen ontvangen? Ik wilde vertellen van onze pech, maar hij wuifde af: straks, laten we eerst wat eten.
We waren net gezeten of de soep werd binnengebracht door Casimir. Hij zette de terrine op tafel, en nam de pollepel om op te scheppen. Maar de graaf stond er op dat Nel het deed, wat haar natuurlijk goed af ging. Het was een romige tomatensoep, suppa pommedora, en na de lange wandeling in de koude regen smaakte het verrukkelijk. Er stonden glazen op tafel, drie voor elk couvert.
En een karaf water. Gregor schonk in voor ons en voor zichzelf. “Er is gisteren een ree geschoten, we hebben dus een wildragout vandaag.De wijn die ik hierbij heb uitgekozen kan ik van harte aanbevelen.” Bij het woord wijn ging de zijdeur open en Casimir kwam binnen met een bestofte fles op een wit servet. Hij ging naast de graaf staan en liet hem de fles zien. Daarna nam hij de kurkentrekker en ontkurkte de fles. Het bodempje wijn werd door de graaf geproefd en in orde gevonden, daarna vulde hij de glazen . Gregor pakte zijn glas bij de steel en bracht een toast uit op onze gezondheid, die we natuurlijk beantwoordden. De wijn was heerlijk. We praatten wat over wijn in het algemeen en deze in het bijzonder, en hij vertelde dat deze wijn een product was van het eigen chateau. ”Maar niet iedere fles komt bij mij in de kelder, het moet wel ergens op lijken, “zei de graaf.
Hij trok aan een koord naast zijn stoel en het diner werd binnengebracht.Behalve Casimir en het dunne meisje was er nu ook een fors uitgevallen vrouw, die het eten op tafel zette. De wildragout was opgediend en de borden stonden dampend voor ons. Tast toe, zei Gregor en begon zelf smakelijk te eten. Wij ook, want het was heerlijk. Toen de borden leger werden vroeg Gregor ons te vertellen waar we vandaan kwamen, wat we hier deden en wat ons gebeurd was.
We vertelden het hem. “Ach”, zei hij, “was dat de oorzaak van de stroomuitval.
Ja, dat zijn we wel gewend hier. Je moet weten dat we hier al vijfhonderd jaar woonden eer er elektrisch licht kwam. We kunnen dus heel goed zonder.
De koffie kwam op tafel en op het dienblad stonden drie kleine glaasjes en een fles. Het was Slivovich. Hausgemächt, vertelde de graaf, net als alle andere Obst, Gemuse , Kräutern und Blüten die we genuttigd hadden.
Het was je reinste vuurwater.
Na het eerste glaasje moest er gedronken worden op het onvolprezen Vaderland. Proost. Daarna op de Heilige Vader in Rome die zoveel te verduren heeft van al die Jihad predikende Muzzelmannen. Prosit! Toen op onze majesteit Hare Koninklijke Hoogheid de Koningin. Santé! Vervolgens op de man op het paard, die zijn overgrootvader bleek te zijn, gesneuveld in de slag tegen de Turken in 1912. Gezondheid!
Daarna op de schoonheid der vrouwen, Nazdorowje! Op het buitenleven, Egészségünkre! Op de vooruitgang van de Republiek, Skol!
De fles was al lang leeg. Ergens was er een tweede vandaan gekomen, misschien had hij er nog meer onder handbereik, maar ik kon het niet erg scherp meer zien. Ook Nel was stil geworden, ze hing in haar stoel en snurkte zachtjes. Het laatste wat ik zag was dat de twee meisjes haar onder de armen pakten en meenamen.
Daarna werd alles duister in mijn hoofd.
We ontwaakten de volgende morgen in het hoge tweepersoonsbed, gekleed in een wit nachthemd, met een blauw strikje dichtgeknoopt. De zware gordijnen waren nog dicht en ik struikelde zowat over een po toen ik er uit stapte. Hm, dat was natuurlijk netter dan het in de wastafel doen. Onze kleren hingen netjes op hangertjes aan de kast, droog en gestreken. Ik deed de gordijnen open en de zon scheen op een prachtig meertje omzoomd door hoge bomen. Ook Nel was wakker geworden en nam plaats op de po. Stil zitten, zei ik nog, maar ze hield zich vast aan de poot van het bed. “Wat heb ik een gruwelijke dorst”, zei ze.” Weet jij nog wat we gisteren gegeten hebben”? Mijn hoofd leek van beton. Mijn spieren van elastiek. En mijn hersens van piepschuim.
De harde broodjes met salami en aardbeienjam mochten we wegspoelen met zwarte koffie. Toen wisten we weer wat er allemaal gebeurd was.
Casimir haalde iets uit zijn zak en overhandigde mij m’n autosleutels: Alstublieft, mijnheer, ik ben zo vrij geweest ze gisteravond uit uw broekzak te halen. De auto staat hier achter bij de stallen. His Lordship vond het beter om de auto vannacht hierheen te halen. Het elektriciteitsbedrijf wil wel eens ongenuanceerde rekeningen uitschrijven als een verrotte paal is omgewaaid.
Op mijn vraag of his Lordship al ontwaakt was antwoordde hij dat die vanmorgen vroeg al naar Zagreb was gegaan, regeringszaken.
“Ik moet u zijn hartelijke groeten doen, hij heeft erg genoten van uw aanwezigheid gisteravond”
De vraag hoe ik al deze gastvrijheid kon vergoeden wimpelde hij weg met de opmerking: “Graf von Zussegha heeft tijdens het vorige regime ruim twintig jaar in een werkkamp geleefd. Hij kent de waarde van een maaltijd en een bed.”
We namen hartelijk afscheid en reden verder door het heuvelachtige land.
Toen we die avond in een klein hotel naar de TV keken voor de broodnodige weersverwachting, zagen we een stukje van het nieuws. Plotseling was daar het parlement, en voor de microfoon stond Gregor een hartstochtelijk pleidooi te houden voor iets wat we niet begrepen.
Het enige puzzelstukje wat nog niet op zijn plaats zit is de witte boxershort met de letter G er op geborduurd, die ik die morgen plotseling aan had. Was het die dunne, die het me aangetrokken had, of toch die grote? Ik zal het vragen aan elke vreemdeling die hier naar onderdak zoekt.
J++
Een landerig gevoel bekroop ons op de derde dag in Magyar . We hadden al weer urenlang door het Hongaarse platteland gereden, en van de sprookjesachtige ambiance uit de Sissy-films was niet veel te vinden. De hele Puszta, voor zover er geen uitgebloeide zonnebloemen op stonden, was vol gezaaid met mais. Ruim twee meter hoog, en alles wat nog interessant was in de verte was niet meer zichtbaar van uit de auto.Natuurlijk hadden we al een Nationaal Park bezocht waar de ontginning uitvoerig uit de doeken werd gedaan. Vooral leerzaam, dat bewezen de bussen met middelbare scholieren wel. Mijn vrouw Nel had niets met leerzaam in de vakantie: de tentoonstelling van oude kaarten en foto’s was niet aan haar besteedt.
We waren helemaal op uitgekeken op het leven in de Puszta,, en besloten om naar het zuiden te gaan.Daar waren nog landen genoeg die we nog nooit bezocht hadden, en we waren nu toch ook al ver van huis. Na een halve middag rijden kwamen we bij een grenspost. De slordige grijze uniformen van Hungaria stonden broederlijk naast de slordige groene van Croatië, en ze waren meer geïnteresseerd voor de inhoud van een Volkswagen transporter, waarnaast een hele Turkse familie de koffers aan het uitpakken was. Wij mochten doorrijden.
De omgeving veranderde onmiddellijk. De huizen waren weer in de verf, de landbouwers hadden allerlei gewassen op het veld staan, en er waren warempel hele stukken bos.
Een minder mooie verandering was dat het ging regenen.
Eerst wat spetters op de voorruit, even later een flinke bui, en na een paar uur in Croatie viel het water met bakken uit de hemel.
Het water liep van de helling aan de ene kant over de weg naar het dal aan de andere kant van de weg.
Wij probeerden een hotel te vinden. In dit soort landen staan hotels meestal in de grote steden. Waar wij reden was geen grote stad. Ook geen kleintje.Het bleef regenen, de kaart van Hongarije, aangeschaft bij de ANWB, gaf slechts een klein stukje Croatië te zien, en het bord aan de kant van de weg met de onuitsprekelijke naam voor de paar boerderijen stond niet op die kaart.
We wisten niet waar we waren. En ook niet welke richting we uitreden, en al helemaal niet waar naar toe.
Maar we hadden pas getankt, vanmiddag nog heerlijk gegeten, en als we gewoon doorreden kwam er ongetwijfeld weer een stadje op onze weg.
Het hele eind was die weg mooi geasfalteerd, voorzien van een helderwitte streep en langs de kant lange houten palen met electriciteitsdraden. Maar toen we weer een bos inreden hield dat op en was de weg geplaveid met kleine kinderkopjes.
Die maken een hoop meer herrie tijdens het rijden, en er zaten nu ook kuilen in.
Het bleek een groot bos, en na een kwartiertje splitste de weg zich in een linkse tak met kinderkopjes, en een rechtse met asfalt. Niet zo mooi glad asfalt als we gewend zijn, maar toch. De rij elektriciteitspalen ging rechtsaf We besloten om ook rechts aan te houden.
Voor wie de weg niet weet is elke richting goed.
Het asfalt eindigde vijfhonderd meter verder en ging over in een zandpad langs een veld met mais. Mijn God, we zitten toch niet weer in Hongarije? Ik stopte en besloot om te keren en terug te gaan naar de splitsing.
Het regende nog steeds pijpenstelen. De weg was smal. De berm was zacht. Ik weet het, allemaal smoesjes, maar ik stond dwars op de weg, met de voorwielen malend in de slappe graskant. Vooruit was het maisveld, dus toch maar achteruit proberen, ook al omdat de Voyager voorwielaandrijving heeft.
Na wat voorzichtig heen en weer , geleerd bij de rijopleiding van de Nederlandse
Landmacht gaf ik flink gas om weer op de weg te raken. De wielen kregen grip op het povere asfalt, en plotseling schoot de auto achteruit. De elektriciteitspaal was eigenlijk al een beetje verrot, maar toen de trekhaak van de Voyager hem vol raakte viel hij krakend dwars over de weg, de draden met zich mee slepend.
Een regen van vonken daalde over de natte weg. Toen werd het stil.
Stommeling, riep mijn vrouw, nu zitten we hier vast.
Ik opende de deur om te zien of er nog mogelijkheden waren, maar hier was mankracht en een kettingzaag nodig om me te bevrijden. De zware paal was nogal gunstig over de weg gevallen, maar de draden zaten strak over het dak van de auto heen. Inderdaad, we zaten vast.
Er zat niet veel anders op om uit te stappen en hulp te zoeken bij een boer of zo.
Er zat een paraplu in de auto, ik deed de boel op slot en we gingen op stap.
Eerst maar terug naar de splitsing, en omdat we al een kwartier rijden geen bewoning hadden gezien, besloten we de straat met de kinderkopjes verder af te lopen. Wellicht hadden we dan eerder succes. We liepen samen onder de paraplu, in de regen. Voor dat doel was de paraplu eigenlijk te klein. Het was inmiddels aardedonker geworden. De weg was ongelijk, en we moesten oppassen om niet te struikelen of te vallen.
De stemming werd er niet beter op. We liepen al een half uur door het bos, pikkedonker, nat, zere voeten, zonder dat we iets zagen van bewoning.
De weg maakte een bocht en twintig meter verder brandde een flakkerende kaars in een ouderwetse lantaarn. Het gaf de oprit aan naar een enorm groot, donker huis, zeker vijftig meter van de weg.
Achter een raam brandde ook een kaars. We haalden opgelucht adem.Daar waren mensen, daar was hulp! Helemaal doorweekt liepen we snel de oprijlaan af en gingen we de stenen trap op naar de voordeur.
Nauwelijks had ik de zware klopper op de eikenhouten deur laten vallen, of hij zwaaide langzaam open. In de deuropening stond een kleine man in een zwart pak met een flakkerende kandelaar in de hand.
Hij leek verbaasd ons te zien, maar liet dat niet erg merken. Hij zei iets in een taal die we niet verstonden, en toen ik hem in het Engels om hulp vroeg schakelde hij moeiteloos over in prachtig Oxford-Engels. Hij bleek de butler. We vertelden hem wat ons was gebeurd.
We mochten wachten in de hal, terwijl hij ons ging melden aan his Lordship. Ook hier hing een koperen kandelaar met kaarsen aan het plafond. Het gaf een romantische indruk.
Hij liep kwiek de brede trap op en verdween in een donkere gang, zodat we hem niet meer konden volgen. Even later kwam hij terug, liep de trap af en pas toen hij weer voor ons stond begon hij te spreken. Hij stelde zich voor als Casimir , geheel tot uw dienst.
Het was his Lordship Graf von Zussegha een genoegen om ons gastvrijheid te verlenen, zo meldde hij, en misschien zouden we met his Lordship willen dineren. We konden de nacht hier doorbrengen, hij zou ons dan onze kamer tonen zodat we ons wat konden opknappen.
Overruled door zoveel gastvrijheid knikten we stomverbaasd van ja, en de kleine butler ging ons voor de hal door, de trap op en de rechtse variant van de kromme gang in. Na een paar deuren deed hij er een open, en we kwamen in een soort suite. Ouderwets ingericht, dat wel, met zware velours gordijnen, een groot eikenhouten tweepersoonsbed met een gehaakte sprei en een planken vloer met voor de kaptafel een Queen Anne stoel op een Perzisch tapijtje. Op het bed lagen twee keurig opgevouwen en gestreken witte nachthemden. Aan het plafond hing een olielamp die een gelig licht verspreidde. Achter de schuifdeuren die half open stonden was een zithoek met lederen fauteuils en een rond rooktafeltje zichtbaar. Ook hier was de vloer van houten delen, met een Pers onder de tafel. Het zag er chic uit. Ik keek rond voor een badkamer, maar Casimir was me voor en deed een deur achter in de kamer open naar de badkamer. In het betegelde vertrek stond Pontificaal een groot glimmend nikkelen bad met koperen kranen.
Helaas was er vanavond geen warm water beschikbaar, vertelde Casimir, vanwege de stroomstoring. Hij verdween naar de gang, na de mededeling dat we maar aan het schellekoord moesten trekken als we iets nodig hadden.
Voor de monumentale spiegel, verlicht door twee dikke kaarsen, probeerden we wat fatsoen in onze verregende outlook te brengen. De natte kleren zaten niet lekker en Nel opende de enorme klerenkast. Vol verbazing haalde ze een aantal jurken met wijde rokken uit de kast. Enthousiast ging ze passen. Dat viel wat tegen, de meeste waren veel te klein. Eindelijk vond ze een losse rok met ruches, en een soort Tiroler blouse, waarvoor haar lingerie eigenlijk niet voorzien had. Maar ze was vastbesloten en ontdeed zich van alles wat het dragen van dit uitdagende bloesje in de weg zat. Uiteindelijk was naturel de beste oplossing, wat met haar figuur natuurlijk niet verwonderlijk was.
Zelf vond ik een groen jachtkostuum, alleen de broek was een maatje of wat te groot. Met de haarspelden van Nel werden de pijpen wat korter, en de leren riem van mijn spijkerbroek hield alles op zijn plaats. We waren gereed voor het diner en ik trok met een korte ruk aan het schellekoord.
Er werd bescheiden op de deur geklopt. Ik deed open en een dun meisje in een zwarte jurk met een wit kanten schortje stond in de gang.”U heeft gebeld” vroeg ze? Op het eerste gezicht zag ze er erg jong uit, maar dat kwam door het flakkerende kaarslicht van de kandelaar die ze voor zich hield.
Ze bracht ons naar beneden, de hal door en verder naar de dubbele deur, die ze voor ons openhield. Aan de zijkant van de zaal voor ons flikkerde het opvlammende houtvuur van de open haard. Er stond een lange zware tafel, gedekt voor drie en onder een levensgroot schilderij van een ruiter te paard zat een oude man in een gebeeldhouwde armstoel. Hij stond op en liep naar ons toe. “Goedenavond, mag ik u hartelijk welkom heten op Schloss Trakoscan. Ik zal me eerst even voorstellen: mijn naam is Gregor. Ik ben blij dat ik u kan helpen.” Wat hadden wij gedaan om zoveel gastvrijheid te mogen ontvangen? Ik wilde vertellen van onze pech, maar hij wuifde af: straks, laten we eerst wat eten.
We waren net gezeten of de soep werd binnengebracht door Casimir. Hij zette de terrine op tafel, en nam de pollepel om op te scheppen. Maar de graaf stond er op dat Nel het deed, wat haar natuurlijk goed af ging. Het was een romige tomatensoep, suppa pommedora, en na de lange wandeling in de koude regen smaakte het verrukkelijk. Er stonden glazen op tafel, drie voor elk couvert.
En een karaf water. Gregor schonk in voor ons en voor zichzelf. “Er is gisteren een ree geschoten, we hebben dus een wildragout vandaag.De wijn die ik hierbij heb uitgekozen kan ik van harte aanbevelen.” Bij het woord wijn ging de zijdeur open en Casimir kwam binnen met een bestofte fles op een wit servet. Hij ging naast de graaf staan en liet hem de fles zien. Daarna nam hij de kurkentrekker en ontkurkte de fles. Het bodempje wijn werd door de graaf geproefd en in orde gevonden, daarna vulde hij de glazen . Gregor pakte zijn glas bij de steel en bracht een toast uit op onze gezondheid, die we natuurlijk beantwoordden. De wijn was heerlijk. We praatten wat over wijn in het algemeen en deze in het bijzonder, en hij vertelde dat deze wijn een product was van het eigen chateau. ”Maar niet iedere fles komt bij mij in de kelder, het moet wel ergens op lijken, “zei de graaf.
Hij trok aan een koord naast zijn stoel en het diner werd binnengebracht.Behalve Casimir en het dunne meisje was er nu ook een fors uitgevallen vrouw, die het eten op tafel zette. De wildragout was opgediend en de borden stonden dampend voor ons. Tast toe, zei Gregor en begon zelf smakelijk te eten. Wij ook, want het was heerlijk. Toen de borden leger werden vroeg Gregor ons te vertellen waar we vandaan kwamen, wat we hier deden en wat ons gebeurd was.
We vertelden het hem. “Ach”, zei hij, “was dat de oorzaak van de stroomuitval.
Ja, dat zijn we wel gewend hier. Je moet weten dat we hier al vijfhonderd jaar woonden eer er elektrisch licht kwam. We kunnen dus heel goed zonder.
De koffie kwam op tafel en op het dienblad stonden drie kleine glaasjes en een fles. Het was Slivovich. Hausgemächt, vertelde de graaf, net als alle andere Obst, Gemuse , Kräutern und Blüten die we genuttigd hadden.
Het was je reinste vuurwater.
Na het eerste glaasje moest er gedronken worden op het onvolprezen Vaderland. Proost. Daarna op de Heilige Vader in Rome die zoveel te verduren heeft van al die Jihad predikende Muzzelmannen. Prosit! Toen op onze majesteit Hare Koninklijke Hoogheid de Koningin. Santé! Vervolgens op de man op het paard, die zijn overgrootvader bleek te zijn, gesneuveld in de slag tegen de Turken in 1912. Gezondheid!
Daarna op de schoonheid der vrouwen, Nazdorowje! Op het buitenleven, Egészségünkre! Op de vooruitgang van de Republiek, Skol!
De fles was al lang leeg. Ergens was er een tweede vandaan gekomen, misschien had hij er nog meer onder handbereik, maar ik kon het niet erg scherp meer zien. Ook Nel was stil geworden, ze hing in haar stoel en snurkte zachtjes. Het laatste wat ik zag was dat de twee meisjes haar onder de armen pakten en meenamen.
Daarna werd alles duister in mijn hoofd.
We ontwaakten de volgende morgen in het hoge tweepersoonsbed, gekleed in een wit nachthemd, met een blauw strikje dichtgeknoopt. De zware gordijnen waren nog dicht en ik struikelde zowat over een po toen ik er uit stapte. Hm, dat was natuurlijk netter dan het in de wastafel doen. Onze kleren hingen netjes op hangertjes aan de kast, droog en gestreken. Ik deed de gordijnen open en de zon scheen op een prachtig meertje omzoomd door hoge bomen. Ook Nel was wakker geworden en nam plaats op de po. Stil zitten, zei ik nog, maar ze hield zich vast aan de poot van het bed. “Wat heb ik een gruwelijke dorst”, zei ze.” Weet jij nog wat we gisteren gegeten hebben”? Mijn hoofd leek van beton. Mijn spieren van elastiek. En mijn hersens van piepschuim.
De harde broodjes met salami en aardbeienjam mochten we wegspoelen met zwarte koffie. Toen wisten we weer wat er allemaal gebeurd was.
Casimir haalde iets uit zijn zak en overhandigde mij m’n autosleutels: Alstublieft, mijnheer, ik ben zo vrij geweest ze gisteravond uit uw broekzak te halen. De auto staat hier achter bij de stallen. His Lordship vond het beter om de auto vannacht hierheen te halen. Het elektriciteitsbedrijf wil wel eens ongenuanceerde rekeningen uitschrijven als een verrotte paal is omgewaaid.
Op mijn vraag of his Lordship al ontwaakt was antwoordde hij dat die vanmorgen vroeg al naar Zagreb was gegaan, regeringszaken.
“Ik moet u zijn hartelijke groeten doen, hij heeft erg genoten van uw aanwezigheid gisteravond”
De vraag hoe ik al deze gastvrijheid kon vergoeden wimpelde hij weg met de opmerking: “Graf von Zussegha heeft tijdens het vorige regime ruim twintig jaar in een werkkamp geleefd. Hij kent de waarde van een maaltijd en een bed.”
We namen hartelijk afscheid en reden verder door het heuvelachtige land.
Toen we die avond in een klein hotel naar de TV keken voor de broodnodige weersverwachting, zagen we een stukje van het nieuws. Plotseling was daar het parlement, en voor de microfoon stond Gregor een hartstochtelijk pleidooi te houden voor iets wat we niet begrepen.
Het enige puzzelstukje wat nog niet op zijn plaats zit is de witte boxershort met de letter G er op geborduurd, die ik die morgen plotseling aan had. Was het die dunne, die het me aangetrokken had, of toch die grote? Ik zal het vragen aan elke vreemdeling die hier naar onderdak zoekt.
J++