Verloren geluk
Geplaatst: 14 mar 2010 13:27
Hoofdstuk 1
Zo stil mogelijk loop ik het kleine donkere hutje binnen, mijn ogen strak gericht op de magere bleke vrouw die in het hoekje van de ruimte licht.
“Moeder”, fluister ik zachtjes. Er komt een licht gekreun vanuit het zelfgemaakte bed, maar verder blijven alle tekenen van leven weg. Een paar dagen geleden, toen de medicijnman van moeder een drankje gaf, leek alles nog zo mee te vallen. Er rolt een traan over mijn wang, die ik boos wegveeg. “Niet huilen”, mompel ik tegen mezelf. Huilen betekend opgeven, zei oma altijd wanneer er gevochten werd. Ik moest sterk blijven, dan zou alles goed komen. Ik ben sterk gebleven en dat heeft geholpen, de oorlog is voorbij.
Bijgelovig als ik ben veeg ik mijn tranen weg en was het bloed van moeders gezicht. De wond is nog steeds niet opgedroogd en begint al aardig te stinken, geen goed teken weet ik. Als moeder nog meer bloed zal verliezen, is het over. Dat vertelde de medicijnman gisteren nog.
“Abeni”, bromt vader vanuit de opening. “Je kunt niets voor haar doen, zorg dat er eten voor mij is”. Na een laatste blik op moeder maak ik gehoorzaam het eten voor vader klaar. Terwijl ik vader de rijst voor zet, gaan mijn gedachten terug naar moeder. Altijd een sterke vrouw zo ook die ochtend dat ze water ging halen, eigenlijk mijn taak, eigenlijk had ik moeten gaan. Mijn ogen schieten weer vol en weer moet ik de tranen weg wegknipperen. Het was mijn taak, dat water halen, maar ik had een ontsteking aan mijn voet en moeder was gegaan.
Pas een uur nadat ze vertrokken was, toen ik me al zorgen begon te maken, kwam de buurjongen naar me toe. Vanaf dat moment herinner ik me alles haarscherp, ik ben met hem mee gerend en zag mijn moeder liggen, vlak naast de weg, een weg waar heel veel mijnen liggen.
“Abeni! Ga opruimen”, rukt vader me uit mijn gedachten. Ik mompel een excuus en loop met de pan naar achter, vader heeft niet veel overgelaten zie ik, als ik met pijn in mijn maag van de honger, in de pan kijk. Het is niet eens genoeg voor één persoon, laat staan voor twee hongerige meisjes. Nou ja, ook daarover klagen heeft geen zin. Het heeft al maanden niet meer geregend en vader eet nou eenmaal als eerste, hij is de man.
Terwijl ik de pan schoonboen hoor ik mijn zusje met een paar andere meisjes net buiten ons erf touwtje springen. Mijn favoriete spelletje van vroeger, van de tijd toen ik nog een meisje was. Elke dag speelde ik met mijn vriendinnetjes, tot moeder mij op een dag verbood touwtje te springen, ik moest een vrouw worden had vader tegen haar gezegd. Natuurlijk was ik boos, maar dat had geen zin gehad.
Vanaf toen besefte ik dat het leven niet eerlijk is. Ik mocht niet meer touwtje springen, niet meer met de jongens praten en moest leren me als een echte vrouw te gedragen. Altijd als ik ongehoorzaam was jammerde moeder dat Hadith, de man aan wie ik beloofd was, zo niet met me zou willen trouwen. Die zorg was trouwens voor niets geweest, Hadith moest vechten voor de rebellen en is nooit meer terug gekomen.
Verdrietig schud ik mijn hoofd, veel jongens uit het dorp waren verdwenen en weinig waren levend terug gekomen de meesten hebben we zelfs helemaal niet meer gezien. Ook mijn grote broer, Adil, moest meevechten. Toen hij na de oorlog thuisgebracht werd door mensen uit een ander dorp waren we blij geweest, we waren zo gelukkig… Voor de derde keer deze dag voel ik de tranen in mijn ogen, deze keer laat ik ze stromen Nu hoef ik niet sterk te blijven, voor Adil is het al te laat. Zijn wonden waren te erg, de medicijnman had voor hem geen middel dat hielp.
“Abeni! Abeni, kom kijken ik kan touwtjespringen”, roept mijn zusje terwijl ze straalend naar me toe komt. Langzaam sta ik op en kijk hoe Asha met haar kleine beentjes op en neer springt. Glimlachend bedenk ik me hoe trots ik was, toen ik net als zij leerde touwtjespringen. Als ze struikelt en een ander meisje aan de beurt is, lopen we samen terug naar huis en even ben ik mijn zorgen vergeten. Heel even ben ik weer gelukkig, net als toen ik nog een klein meisje was.
Zo stil mogelijk loop ik het kleine donkere hutje binnen, mijn ogen strak gericht op de magere bleke vrouw die in het hoekje van de ruimte licht.
“Moeder”, fluister ik zachtjes. Er komt een licht gekreun vanuit het zelfgemaakte bed, maar verder blijven alle tekenen van leven weg. Een paar dagen geleden, toen de medicijnman van moeder een drankje gaf, leek alles nog zo mee te vallen. Er rolt een traan over mijn wang, die ik boos wegveeg. “Niet huilen”, mompel ik tegen mezelf. Huilen betekend opgeven, zei oma altijd wanneer er gevochten werd. Ik moest sterk blijven, dan zou alles goed komen. Ik ben sterk gebleven en dat heeft geholpen, de oorlog is voorbij.
Bijgelovig als ik ben veeg ik mijn tranen weg en was het bloed van moeders gezicht. De wond is nog steeds niet opgedroogd en begint al aardig te stinken, geen goed teken weet ik. Als moeder nog meer bloed zal verliezen, is het over. Dat vertelde de medicijnman gisteren nog.
“Abeni”, bromt vader vanuit de opening. “Je kunt niets voor haar doen, zorg dat er eten voor mij is”. Na een laatste blik op moeder maak ik gehoorzaam het eten voor vader klaar. Terwijl ik vader de rijst voor zet, gaan mijn gedachten terug naar moeder. Altijd een sterke vrouw zo ook die ochtend dat ze water ging halen, eigenlijk mijn taak, eigenlijk had ik moeten gaan. Mijn ogen schieten weer vol en weer moet ik de tranen weg wegknipperen. Het was mijn taak, dat water halen, maar ik had een ontsteking aan mijn voet en moeder was gegaan.
Pas een uur nadat ze vertrokken was, toen ik me al zorgen begon te maken, kwam de buurjongen naar me toe. Vanaf dat moment herinner ik me alles haarscherp, ik ben met hem mee gerend en zag mijn moeder liggen, vlak naast de weg, een weg waar heel veel mijnen liggen.
“Abeni! Ga opruimen”, rukt vader me uit mijn gedachten. Ik mompel een excuus en loop met de pan naar achter, vader heeft niet veel overgelaten zie ik, als ik met pijn in mijn maag van de honger, in de pan kijk. Het is niet eens genoeg voor één persoon, laat staan voor twee hongerige meisjes. Nou ja, ook daarover klagen heeft geen zin. Het heeft al maanden niet meer geregend en vader eet nou eenmaal als eerste, hij is de man.
Terwijl ik de pan schoonboen hoor ik mijn zusje met een paar andere meisjes net buiten ons erf touwtje springen. Mijn favoriete spelletje van vroeger, van de tijd toen ik nog een meisje was. Elke dag speelde ik met mijn vriendinnetjes, tot moeder mij op een dag verbood touwtje te springen, ik moest een vrouw worden had vader tegen haar gezegd. Natuurlijk was ik boos, maar dat had geen zin gehad.
Vanaf toen besefte ik dat het leven niet eerlijk is. Ik mocht niet meer touwtje springen, niet meer met de jongens praten en moest leren me als een echte vrouw te gedragen. Altijd als ik ongehoorzaam was jammerde moeder dat Hadith, de man aan wie ik beloofd was, zo niet met me zou willen trouwen. Die zorg was trouwens voor niets geweest, Hadith moest vechten voor de rebellen en is nooit meer terug gekomen.
Verdrietig schud ik mijn hoofd, veel jongens uit het dorp waren verdwenen en weinig waren levend terug gekomen de meesten hebben we zelfs helemaal niet meer gezien. Ook mijn grote broer, Adil, moest meevechten. Toen hij na de oorlog thuisgebracht werd door mensen uit een ander dorp waren we blij geweest, we waren zo gelukkig… Voor de derde keer deze dag voel ik de tranen in mijn ogen, deze keer laat ik ze stromen Nu hoef ik niet sterk te blijven, voor Adil is het al te laat. Zijn wonden waren te erg, de medicijnman had voor hem geen middel dat hielp.
“Abeni! Abeni, kom kijken ik kan touwtjespringen”, roept mijn zusje terwijl ze straalend naar me toe komt. Langzaam sta ik op en kijk hoe Asha met haar kleine beentjes op en neer springt. Glimlachend bedenk ik me hoe trots ik was, toen ik net als zij leerde touwtjespringen. Als ze struikelt en een ander meisje aan de beurt is, lopen we samen terug naar huis en even ben ik mijn zorgen vergeten. Heel even ben ik weer gelukkig, net als toen ik nog een klein meisje was.