Een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.
Geplaatst: 21 sep 2010 21:45
Schuingedrukt = flashback/herinnering.
Ik hoop dat ik het hier juist geplaatst heb, het is drama denk ik. Het is iets wat ik al jarenlang droom en nu heb ik eindelijk de moed bijeen geraapt om het op papier (kuch, Word) te zetten. Natuurlijk zijn er wel veel meer details en zo bij, maar goed, genoeg. [:
En oh, als je nog een werkwoord-fout ziet staan, vertel het me of een 'haar', 'ze', 'zij'-fout of zo, ik heb het eerst in de 'haar, ze, zij' vorm geschreven, dus ja. Tell me, please! ♥
Een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.
Daar zaten ze dan, elk jaar opnieuw samen op het strand, moeder en dochter. Haar moeder had een vriendin mee, die ook een dochtertje had, zodat dochterlief kon spelen. Maar ze toonde geen interesse. Ze zat te spelen met haar schepje en haar emmertje, waar ze door gefascineerd was en toch luisterde ze mee naar het gesprek van haar moeder en haar vriendin.
Ze had gehoord dat ze in Korea waren, waar het kleine meisje geboren was. Ze kwamen hier elk jaar, wachtend op haar vader, maar die kwam nooit. Sinds haar geboorte had de vrouw haar man niet meer gezien en was ze een alleenstaande moeder met een dochtertje van vijf.
‘Hij zit in het appartementsgebouw waar wij ook zitten, een verdiep hoger dan ons.’ Ze had de kans, ze kon nu eindelijk weten wie haar vader was, maar toen ze opstond, berispte haar moeder dat ze moest blijven zitten. Het kleine meisje wist dat haar moeder voor haar iets verzweeg, iets waar ze niet achter mocht komen. Want haar moeder had die blik, een blik die ze herkende uit miljoenen, ze was bang. Haar lip trilde, ze wilde iets zeggen.
‘Het gebouw staat op instorten!’
Ze keek haar dochtertje aan en nam haar in haar armen. Ze probeerde zich te kalmeren door met haar handen door de lange zwarte haren te gaan. Telkens ging ze sneller en sneller door de haren van het meisje, alsof ze haar niet wilde verliezen, alsof ze wist wat haar dochtertje ging doen. Sommige mensen kwamen vragen of alles wel goed ging, waarop haar moeder ‘Ja hoor, het gaat wel.’ antwoordde, wat dus helemaal niet waar was. Ze probeerde rustig te zijn en lette niet meer op haar meisje. Toen greep ze haar kans.
Sunny.
Blootsvoets liep ik weg, van het strand, van moeder en de anderen, ik liep op de kassei, wat pijn deed. Ik zette door en spurtte naar het appartement waar we verbleven. De mensen rondom me keken me na, wat was zo’n klein meisje van plan? Ikzelf wist wat ik van plan was: Ik moest en zou mijn vader vinden. Ik wist niet hoe hij eruit zag, had hij een snor of een baard? Kort haar of lang haar? Was hij dik of mager? Allemaal dingen waar ik geen antwoord op kon geven, maar toch voelde ik dat ik hem ging vinden, al moest ik de hele wereld rondreizen. Mijn vader betekende heel veel voor me, zoveel dat ik er zelfs dit voor over heb.
‘Het gebouw gaat in minder dan een uur instorten.’ hoorde ik de mannen zeggen, die de stoep aan het vegen waren, ‘er zijn zelfs binnenin in sommige kamers dingen gevallen en ingestort, omdat ze de druk niet meer aankonden.’ Het deerde me niet, dan was ik maar dood, dacht ze. Ik stapte het hotel binnen, keek naar de verdiepingen die op de plakkaatjes stonden en liep naar het 7ende verdiep. Ik had haar moeder horen zeggen dat ‘hij een verdiep boven hen zat en zij zaten op het 7e verdiep. Logisch, toch? Ik was bang, ik was nog zo klein en fragiel dat ik niet anders kon dan beginnen huilen. Ik veegde mijn tranen weg en strompelde verder. Wist ik wel wat de gevaren waren?
Toen ik op de deuren bonsde, hoorde ik niemand, ik vroeg mezelf af of de mensen in die kamers nog wel leefden, of misschien waren ze gevlucht? Ik hoopte het laatste, want ze hield niet van dode mensen, die deden me schrikken. Ik dacht aan haar moeder, die me vast wel aan het zoeken was en stiekem, hoopte ik dat ook.
Moeder.
Het was me nog niet doorgedrongen, tot ik naar de kant keek waar Sunny daarstraks braaf met haar schepje en haar emmertje speelde. ‘Sunny…’ dacht ik. Het drong nog niet tot me door. Tot nu.
‘Seohyun! Seohyun!’ Ik was bang, een bange moeder die dacht haar kind kwijt te zijn.
‘Waar is mijn Sunny?’ ‘Waar is ze?!’ Ik had een brok in mijn keel, ik was klaar om te huilen, maar ik probeerde het niet te doen. Ik dacht aan het gebouw. Ze zou toch niet? De tranen zaten klaar om eruit te springen, om weerloos op de grond te vallen en open te spatten.
‘Seoh, ik zie je zo.’
Ik spurtte, ik liep zo hard ik kon naar het gebouw, de meeste mensen zullen wel gedacht hebben dat ik gek was, maar ze moesten eens meemaken wat ik nu voelde. En daar waren de tranen. Ze vloeiden rijkelijk over mijn wangen, van mijn wangen naar mijn kin en daar kwamen ze tot hun einde.
Toen ik voor het gebouw stond, kwamen er allerlei gevoelens in me op. Ik voelde me opeens zo klein, te klein om dit hele gedoe aan te kunnen. Er stonden allerlei mensen, politie, ziekenwagens, ramptoeristen. Wat was hier in godsnaam aan de hand?
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik zachtjes aan een oude man naast me, die heel bezorgt keek.
‘Er staat een klein meisje op het dak,’ zei hij en hij knikte afkeurend.
‘Een meisje, zei u?’ Ik keek naar boven, ik dacht dat ik droomde, maar zag ik daar nou mijn geliefde Sunny op het dak staan?
‘Kent u haar?’ vroeg de oudere man aan me.
‘Dat is mijn dochter!’ Hij keek me aan, alsof ik iets gezegd had, dat niet logisch klonk.
‘Wat staat u hier dan nog te doen, ga achter haar aan!’ Alsof dat allemaal zo gemakkelijk was.
Sunny.
Ik dacht dat ik hier veilig was, veilig in zijn armen, hier, boven op het hoge gebouw. Ik lag zo zacht, hij omarmde me, dat had nog nooit iemand gedaan op zijn manier. Alsof hij me niet wilde kwijtraken. Ik dacht aan mama, ze zei ook altijd dat ze mij niet wilde kwijt geraken. Maar ik wist niet of ik dat wel kon waarmaken. Ik moest en zou met papa meegaan, ik moest en zou hem volgen, hij was mijn vader. Ik kneep mijn ogen nog harder dicht en greep hem nog harder vast dan ik hem al vasthad.
Maar, toen ik mijn ogen opende, was hij weg. Papa was niet bij me, papa hield me niet in zijn armen, ik stond te dagdromen. Dat was het moment dat ik me opeens alles herinnerde:
‘Papa komt niet meer terug, Sunny, hij komt niet meer terug.’ Dat is wat ze me altijd zei en ik bleef er in geloven, want hij was mijn vader. Maar nu begreep ik het en ze had gelijk. Hij zou niet meer terug komen, hij zou me nooit kunnen knuffelen, ik zou hem nooit kunnen zien en ik zal ook nooit weten wie papa is.
‘Mama? Wat doe je?’ fluisterde ik, ze keek me aan, de blik op haar gezicht beschreef haar vele gevoelens, haar rode ogen beschreven hoe moe ze was, ze was op, leeg. Het vage glimlachje van toen ze mij zag was gewoon ‘gelachen’, omdat ik dan zou denken dat ze van me hield, alsof ze dat deed. Ik had haar horen krijsen, brullen, tieren, ruzie horen maken met papa. Hij zei dat hij me terug meeging nemen naar waar ik thuishoorde: Korea. Een paar meter verder zag ik op de grond het bebloede mes liggen, met een bloedspoor naar de deur van de keuken. Nadat ik het achterna gelopen had, zag ik pap daar liggen. Hij was dood. Zonder dat hij afscheid had kunnen nemen was hij nu op een andere plek. Een plek waar hij beter zou zijn dan hier, een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.
‘Een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.’ Ik liep. Ik sprong. Ik viel.
Ik hoop dat ik het hier juist geplaatst heb, het is drama denk ik. Het is iets wat ik al jarenlang droom en nu heb ik eindelijk de moed bijeen geraapt om het op papier (kuch, Word) te zetten. Natuurlijk zijn er wel veel meer details en zo bij, maar goed, genoeg. [:
En oh, als je nog een werkwoord-fout ziet staan, vertel het me of een 'haar', 'ze', 'zij'-fout of zo, ik heb het eerst in de 'haar, ze, zij' vorm geschreven, dus ja. Tell me, please! ♥
Een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.
Daar zaten ze dan, elk jaar opnieuw samen op het strand, moeder en dochter. Haar moeder had een vriendin mee, die ook een dochtertje had, zodat dochterlief kon spelen. Maar ze toonde geen interesse. Ze zat te spelen met haar schepje en haar emmertje, waar ze door gefascineerd was en toch luisterde ze mee naar het gesprek van haar moeder en haar vriendin.
Ze had gehoord dat ze in Korea waren, waar het kleine meisje geboren was. Ze kwamen hier elk jaar, wachtend op haar vader, maar die kwam nooit. Sinds haar geboorte had de vrouw haar man niet meer gezien en was ze een alleenstaande moeder met een dochtertje van vijf.
‘Hij zit in het appartementsgebouw waar wij ook zitten, een verdiep hoger dan ons.’ Ze had de kans, ze kon nu eindelijk weten wie haar vader was, maar toen ze opstond, berispte haar moeder dat ze moest blijven zitten. Het kleine meisje wist dat haar moeder voor haar iets verzweeg, iets waar ze niet achter mocht komen. Want haar moeder had die blik, een blik die ze herkende uit miljoenen, ze was bang. Haar lip trilde, ze wilde iets zeggen.
‘Het gebouw staat op instorten!’
Ze keek haar dochtertje aan en nam haar in haar armen. Ze probeerde zich te kalmeren door met haar handen door de lange zwarte haren te gaan. Telkens ging ze sneller en sneller door de haren van het meisje, alsof ze haar niet wilde verliezen, alsof ze wist wat haar dochtertje ging doen. Sommige mensen kwamen vragen of alles wel goed ging, waarop haar moeder ‘Ja hoor, het gaat wel.’ antwoordde, wat dus helemaal niet waar was. Ze probeerde rustig te zijn en lette niet meer op haar meisje. Toen greep ze haar kans.
Sunny.
Blootsvoets liep ik weg, van het strand, van moeder en de anderen, ik liep op de kassei, wat pijn deed. Ik zette door en spurtte naar het appartement waar we verbleven. De mensen rondom me keken me na, wat was zo’n klein meisje van plan? Ikzelf wist wat ik van plan was: Ik moest en zou mijn vader vinden. Ik wist niet hoe hij eruit zag, had hij een snor of een baard? Kort haar of lang haar? Was hij dik of mager? Allemaal dingen waar ik geen antwoord op kon geven, maar toch voelde ik dat ik hem ging vinden, al moest ik de hele wereld rondreizen. Mijn vader betekende heel veel voor me, zoveel dat ik er zelfs dit voor over heb.
‘Het gebouw gaat in minder dan een uur instorten.’ hoorde ik de mannen zeggen, die de stoep aan het vegen waren, ‘er zijn zelfs binnenin in sommige kamers dingen gevallen en ingestort, omdat ze de druk niet meer aankonden.’ Het deerde me niet, dan was ik maar dood, dacht ze. Ik stapte het hotel binnen, keek naar de verdiepingen die op de plakkaatjes stonden en liep naar het 7ende verdiep. Ik had haar moeder horen zeggen dat ‘hij een verdiep boven hen zat en zij zaten op het 7e verdiep. Logisch, toch? Ik was bang, ik was nog zo klein en fragiel dat ik niet anders kon dan beginnen huilen. Ik veegde mijn tranen weg en strompelde verder. Wist ik wel wat de gevaren waren?
Toen ik op de deuren bonsde, hoorde ik niemand, ik vroeg mezelf af of de mensen in die kamers nog wel leefden, of misschien waren ze gevlucht? Ik hoopte het laatste, want ze hield niet van dode mensen, die deden me schrikken. Ik dacht aan haar moeder, die me vast wel aan het zoeken was en stiekem, hoopte ik dat ook.
Moeder.
Het was me nog niet doorgedrongen, tot ik naar de kant keek waar Sunny daarstraks braaf met haar schepje en haar emmertje speelde. ‘Sunny…’ dacht ik. Het drong nog niet tot me door. Tot nu.
‘Seohyun! Seohyun!’ Ik was bang, een bange moeder die dacht haar kind kwijt te zijn.
‘Waar is mijn Sunny?’ ‘Waar is ze?!’ Ik had een brok in mijn keel, ik was klaar om te huilen, maar ik probeerde het niet te doen. Ik dacht aan het gebouw. Ze zou toch niet? De tranen zaten klaar om eruit te springen, om weerloos op de grond te vallen en open te spatten.
‘Seoh, ik zie je zo.’
Ik spurtte, ik liep zo hard ik kon naar het gebouw, de meeste mensen zullen wel gedacht hebben dat ik gek was, maar ze moesten eens meemaken wat ik nu voelde. En daar waren de tranen. Ze vloeiden rijkelijk over mijn wangen, van mijn wangen naar mijn kin en daar kwamen ze tot hun einde.
Toen ik voor het gebouw stond, kwamen er allerlei gevoelens in me op. Ik voelde me opeens zo klein, te klein om dit hele gedoe aan te kunnen. Er stonden allerlei mensen, politie, ziekenwagens, ramptoeristen. Wat was hier in godsnaam aan de hand?
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik zachtjes aan een oude man naast me, die heel bezorgt keek.
‘Er staat een klein meisje op het dak,’ zei hij en hij knikte afkeurend.
‘Een meisje, zei u?’ Ik keek naar boven, ik dacht dat ik droomde, maar zag ik daar nou mijn geliefde Sunny op het dak staan?
‘Kent u haar?’ vroeg de oudere man aan me.
‘Dat is mijn dochter!’ Hij keek me aan, alsof ik iets gezegd had, dat niet logisch klonk.
‘Wat staat u hier dan nog te doen, ga achter haar aan!’ Alsof dat allemaal zo gemakkelijk was.
Sunny.
Ik dacht dat ik hier veilig was, veilig in zijn armen, hier, boven op het hoge gebouw. Ik lag zo zacht, hij omarmde me, dat had nog nooit iemand gedaan op zijn manier. Alsof hij me niet wilde kwijtraken. Ik dacht aan mama, ze zei ook altijd dat ze mij niet wilde kwijt geraken. Maar ik wist niet of ik dat wel kon waarmaken. Ik moest en zou met papa meegaan, ik moest en zou hem volgen, hij was mijn vader. Ik kneep mijn ogen nog harder dicht en greep hem nog harder vast dan ik hem al vasthad.
Maar, toen ik mijn ogen opende, was hij weg. Papa was niet bij me, papa hield me niet in zijn armen, ik stond te dagdromen. Dat was het moment dat ik me opeens alles herinnerde:
‘Papa komt niet meer terug, Sunny, hij komt niet meer terug.’ Dat is wat ze me altijd zei en ik bleef er in geloven, want hij was mijn vader. Maar nu begreep ik het en ze had gelijk. Hij zou niet meer terug komen, hij zou me nooit kunnen knuffelen, ik zou hem nooit kunnen zien en ik zal ook nooit weten wie papa is.
‘Mama? Wat doe je?’ fluisterde ik, ze keek me aan, de blik op haar gezicht beschreef haar vele gevoelens, haar rode ogen beschreven hoe moe ze was, ze was op, leeg. Het vage glimlachje van toen ze mij zag was gewoon ‘gelachen’, omdat ik dan zou denken dat ze van me hield, alsof ze dat deed. Ik had haar horen krijsen, brullen, tieren, ruzie horen maken met papa. Hij zei dat hij me terug meeging nemen naar waar ik thuishoorde: Korea. Een paar meter verder zag ik op de grond het bebloede mes liggen, met een bloedspoor naar de deur van de keuken. Nadat ik het achterna gelopen had, zag ik pap daar liggen. Hij was dood. Zonder dat hij afscheid had kunnen nemen was hij nu op een andere plek. Een plek waar hij beter zou zijn dan hier, een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.
‘Een plek waar we elkaar ooit weder ontmoeten.’ Ik liep. Ik sprong. Ik viel.