Het leven in de Orboni-Stam
Geplaatst: 07 okt 2010 19:07
Dit is een spinn-off op de serie 'Weerwolf Aldus'
Inleiding
Ik ben een jongeling van 11 jaar.
Het woud is mijn thuis, ik drink uit rivieren en beken, eet van herten en mensen.
Mijn volk heeft eeuwen geleden deze vlakte opgeëist, maar de mens wil met zijn vuile poten er niet afblijven. 10 jaar geleden hebben ze tijdens een van hun zwerftochten door het woud mijn vader gedood. Dat is een ding dat ik nooit heb vergeten. Vroeger, millenia’s geleden, kwamen ze nog met speren en bogen. Ik herinner me die oeroude gevechten, maar ik was toen nog niet geboren, er werd zelfs nog geen woord over me gerept. Velen geloven niet dat ik me zulke dingen herinner, en denken dat het een leugen is.
Maar ik weet dat het de waarheid is.
Hoofdstuk 1
Ik werd vanochtend wakker in mijn hol, net zoals altijd. De anderen waren al een tijdje op, ze moesten onze stam en vlakte beschermen. Overal voor onze holen stonden bewakers, overal op de vlakte stonden krijgers. De bomen werden bewaakt door bondgenoten zoals roofvogels en meeuwen, die vroeger voedsel waren. Maar vanaf dat ik wakker was besefte ik dat dit geen normale dag was. Ik hoorde ergens een woest gegrom, dat meteen een instinct wakker riep. Opeens kreeg ik een visioen van ik, als oude wolf, dat een jongeling dit verhaal vertelde. En ik besefte dat ik als enige zou overleven. Maar dat wilde ik niet. Meteen sprong ik naar buiten. Mijn moeder sprong meteen voor me en werd geraakt door een schot. Ze had me net gered. Haar ogen werden helemaal dof en haar haren gingen slap gaan liggen. Ze viel redelijk snel, maar voor mij was het erg langzaam. Meteen toen ik haar zag vallen schreeuwde ik het uit van angst, eenzaamheid en verdriet. Ik sprong meteen op de man met het pistool af en reikte hem aan mijn klauwen.
Ik hoorde hem nog even ademen, maar hij was al snel dood. Er kwamen andere jagers naar mij toe, en ik voelde een kogel door mijn been gaan. Meteen sprintte ik op de andere jagers af en reikte er nog drie aan mijn nagels. Ik voelde nog twee kogels in mijn been en arm en voelde dat ik het niet lang zou houden. Er waren nog maar zo’n vijf leden van de stam over. En ik zag nog zes jagers. Eentje schoot een vriend van me dood, die ik meteen in zijn keel beet zodat hij dood neerviel.
Er kwamen weer twee andere zwaarbewapende jagers op me af, en ik sprong meteen op eentje en beet hem aan stukken. De andere jager keek me zichtbaar benauwd aan, en wilde nog net schreeuwen toen ik hem opat. Er waren nu nog drie jagers en twee wolven over. De andere wolf schoot me te hulp maar werd geraakt door een kogel. Ik zag hem nog net het woud in vluchten en neervallen. Nog twee jagers. Ik reikte nog eentje aan mijn klauwen en moest nog maar ééntje doden. Toen voelde ik plots een schok en keek naar mijn been. Daar bevond zich een pijl. Verdovingspijl. Ik haalde nog net uit naar de jager die me had geraakt alvorens ik neerviel.
Inleiding
Ik ben een jongeling van 11 jaar.
Het woud is mijn thuis, ik drink uit rivieren en beken, eet van herten en mensen.
Mijn volk heeft eeuwen geleden deze vlakte opgeëist, maar de mens wil met zijn vuile poten er niet afblijven. 10 jaar geleden hebben ze tijdens een van hun zwerftochten door het woud mijn vader gedood. Dat is een ding dat ik nooit heb vergeten. Vroeger, millenia’s geleden, kwamen ze nog met speren en bogen. Ik herinner me die oeroude gevechten, maar ik was toen nog niet geboren, er werd zelfs nog geen woord over me gerept. Velen geloven niet dat ik me zulke dingen herinner, en denken dat het een leugen is.
Maar ik weet dat het de waarheid is.
Hoofdstuk 1
Ik werd vanochtend wakker in mijn hol, net zoals altijd. De anderen waren al een tijdje op, ze moesten onze stam en vlakte beschermen. Overal voor onze holen stonden bewakers, overal op de vlakte stonden krijgers. De bomen werden bewaakt door bondgenoten zoals roofvogels en meeuwen, die vroeger voedsel waren. Maar vanaf dat ik wakker was besefte ik dat dit geen normale dag was. Ik hoorde ergens een woest gegrom, dat meteen een instinct wakker riep. Opeens kreeg ik een visioen van ik, als oude wolf, dat een jongeling dit verhaal vertelde. En ik besefte dat ik als enige zou overleven. Maar dat wilde ik niet. Meteen sprong ik naar buiten. Mijn moeder sprong meteen voor me en werd geraakt door een schot. Ze had me net gered. Haar ogen werden helemaal dof en haar haren gingen slap gaan liggen. Ze viel redelijk snel, maar voor mij was het erg langzaam. Meteen toen ik haar zag vallen schreeuwde ik het uit van angst, eenzaamheid en verdriet. Ik sprong meteen op de man met het pistool af en reikte hem aan mijn klauwen.
Ik hoorde hem nog even ademen, maar hij was al snel dood. Er kwamen andere jagers naar mij toe, en ik voelde een kogel door mijn been gaan. Meteen sprintte ik op de andere jagers af en reikte er nog drie aan mijn nagels. Ik voelde nog twee kogels in mijn been en arm en voelde dat ik het niet lang zou houden. Er waren nog maar zo’n vijf leden van de stam over. En ik zag nog zes jagers. Eentje schoot een vriend van me dood, die ik meteen in zijn keel beet zodat hij dood neerviel.
Er kwamen weer twee andere zwaarbewapende jagers op me af, en ik sprong meteen op eentje en beet hem aan stukken. De andere jager keek me zichtbaar benauwd aan, en wilde nog net schreeuwen toen ik hem opat. Er waren nu nog drie jagers en twee wolven over. De andere wolf schoot me te hulp maar werd geraakt door een kogel. Ik zag hem nog net het woud in vluchten en neervallen. Nog twee jagers. Ik reikte nog eentje aan mijn klauwen en moest nog maar ééntje doden. Toen voelde ik plots een schok en keek naar mijn been. Daar bevond zich een pijl. Verdovingspijl. Ik haalde nog net uit naar de jager die me had geraakt alvorens ik neerviel.