donker
Geplaatst: 16 dec 2010 16:38
Het is donker. Verward kijkt de jonge vrouw rond. Ze ligt op haar rug, alles doet pijn, het doffe kloppen van kneuzingen trekt door haar uitgeputte lichaam.
'Waar ben ik?' De gedachten borrelen langzaam, 1 voor 1, op, dof, haast zonder dat ze het merkt. 'Wie ben ik?'
Ze hoort schreeuwen in haar hoofd, haar moeder, die haar vader vertelt wat voor nutteloze idioot hij is, zoals ze altijd deed. De gedachten worden iets helderder. Haar ouders hadden weer ruzie, en ze was weggelopen, woedend, machteloos.
"Jody, waar ga je naartoe, kom terug!" riep haar moeder haar nog na, maar ze was te laat, Jody was snel, dankzij uren trainen met het atlethiekteam op school.
Na een paar eenzame straten was de woede vervangen door onbehagen, en schuldgevoel, omdat ze maar al te goed wist hoe ongerust haar ouders waren als ze wegging. Ze was onlangs 16 geworden, maar moest nog steeds voor 10u s'avonds thuis zijn als ze uitging door dat overdreven bezorgd gedoe.
Ze wou weer naar huis, het was koud, en ze wou het bijpraten met haar ouders, maar ze herkende de straten niet meer. Ongerust liep ze verder, steeds harder, steeds wanhopiger, tot ze langs de kade kwam, struikelde en door het donkere oppervlak van de rivier viel.
de sterrenloze nacht had de rivier asfaltzwart gemaakt, haast niet op te merken in de donkere nacht.
Het water was koud geweest, meer dan koud, de kou verdoofde haar, sleepte haar naar beneden, de kou was immens en overal. Het was donker geweest, maar niet het donker waar ze nu ligt. Bovendien is het warm en droog, zelfs haar kleren zijn volkomen droog.
Verder herinnert ze zich vaag dat ze uit het water werd gehaald, maar ze weet niet door wie, of zelfs maar wanneer. Wel weet ze nog dat ze niet kon praten, niet reageren op de wanhopige stem die haar naam riep.
Ben ik dood? vraagt een klein stemmetje zich af. ze wil rechtop zitten om het uit te zoeken, maar haar hoofd bonst bijna meteen tegen een laag plafond. door haar verbaasde zucht merkt ze pas hoeveel pijn haar longen en keel doen, en ze hoest water op. nee, ik ben niet dood.
'Waar ben ik dan?' de kleine ruimte voelt steeds benauwder aan, het lijkt er warmer te worden.
Voorzichtig voelt Jody aan de 'muren' waar ze tussen ligt. De muren vormen geen rechthoek, zoals normaal, maar zijn schuin gezet, met vrij veel ruimte voor haar hoofd en armen, maar veel minder voor haar benen. Het plafond is maar een paar centimeter boven haar. Nerveus bedenkt ze waar die vorm haar aan doet denken: een doodskist.
'maar ik ben niet dood, ik leef nog' fluistert ze verschrikt. Zelfs dat zachte geluid doet haar longen het in stilte uitschreeuwen van de pijn.
Een zacht geknisper trekt haar aandacht. Het lijkt op het geluid van het haardvuur dat haar moeder in de winter altijd aansteekt, maar het is luider, niet geruststellend zoals dat vuur was geweest, maar bijna kwaadaardig.
Dit kan niet gebeuren. Jody herinnert zich nog perfect een dag, eeuwen geleden lijkt het, waarop ze met haar ouders de dood besprak.
"Ik wil gecremeerd worden" zei ze toen, vol van zichzelf, omwille van die paar bomen die ze zou redden. Haar vader haalde haar snel uit die illusie: "Denk je dat ze je zonder kist cremeren? Die kist krijg je toch wel. En waar dacht je dat ze het vuur mee aansteken? Daar heb je ook brandhout voor nodig hoor" Jody mokte enorm, maar hield toch vol dat ze gecremeerd wou worden, en liet haar ouders zelfs beloven dat ze dat zeker zouden doen.
Het wordt steeds warmer in de kleine kist, en ook het geknisper wordt luider, nu is het een geknetter, een gebulder.
"Ik heb ze doen beloven me te cremeren" hoort ze haar eigen stem. "nee!"
Een kreun van afschuw komt over haar lippen als ze beseft wat er gebeurt moet zijn. Ze had niet gereageert op de geluiden, was niet wakker geworden, er had maar 1 dokter moeten zijn die moe was geweest, niet goed had opgelet, om haar in deze afschuwelijke situatie te duwen.
Het wordt nog warmer, het is ondraaglijk nu, de hitte doet pijn, ze ruikt verbrandt hout, ziet vol afschuw het vuur door de kist heenvreten.. Niemand hoort haar kreten over het gebulder van de vlammen heen. Niemand had de moeite gedaan om tijdens de dienst haar hartslag te controleren, of te kijken of ze ademde;
ze was toch al dood
'Waar ben ik?' De gedachten borrelen langzaam, 1 voor 1, op, dof, haast zonder dat ze het merkt. 'Wie ben ik?'
Ze hoort schreeuwen in haar hoofd, haar moeder, die haar vader vertelt wat voor nutteloze idioot hij is, zoals ze altijd deed. De gedachten worden iets helderder. Haar ouders hadden weer ruzie, en ze was weggelopen, woedend, machteloos.
"Jody, waar ga je naartoe, kom terug!" riep haar moeder haar nog na, maar ze was te laat, Jody was snel, dankzij uren trainen met het atlethiekteam op school.
Na een paar eenzame straten was de woede vervangen door onbehagen, en schuldgevoel, omdat ze maar al te goed wist hoe ongerust haar ouders waren als ze wegging. Ze was onlangs 16 geworden, maar moest nog steeds voor 10u s'avonds thuis zijn als ze uitging door dat overdreven bezorgd gedoe.
Ze wou weer naar huis, het was koud, en ze wou het bijpraten met haar ouders, maar ze herkende de straten niet meer. Ongerust liep ze verder, steeds harder, steeds wanhopiger, tot ze langs de kade kwam, struikelde en door het donkere oppervlak van de rivier viel.
de sterrenloze nacht had de rivier asfaltzwart gemaakt, haast niet op te merken in de donkere nacht.
Het water was koud geweest, meer dan koud, de kou verdoofde haar, sleepte haar naar beneden, de kou was immens en overal. Het was donker geweest, maar niet het donker waar ze nu ligt. Bovendien is het warm en droog, zelfs haar kleren zijn volkomen droog.
Verder herinnert ze zich vaag dat ze uit het water werd gehaald, maar ze weet niet door wie, of zelfs maar wanneer. Wel weet ze nog dat ze niet kon praten, niet reageren op de wanhopige stem die haar naam riep.
Ben ik dood? vraagt een klein stemmetje zich af. ze wil rechtop zitten om het uit te zoeken, maar haar hoofd bonst bijna meteen tegen een laag plafond. door haar verbaasde zucht merkt ze pas hoeveel pijn haar longen en keel doen, en ze hoest water op. nee, ik ben niet dood.
'Waar ben ik dan?' de kleine ruimte voelt steeds benauwder aan, het lijkt er warmer te worden.
Voorzichtig voelt Jody aan de 'muren' waar ze tussen ligt. De muren vormen geen rechthoek, zoals normaal, maar zijn schuin gezet, met vrij veel ruimte voor haar hoofd en armen, maar veel minder voor haar benen. Het plafond is maar een paar centimeter boven haar. Nerveus bedenkt ze waar die vorm haar aan doet denken: een doodskist.
'maar ik ben niet dood, ik leef nog' fluistert ze verschrikt. Zelfs dat zachte geluid doet haar longen het in stilte uitschreeuwen van de pijn.
Een zacht geknisper trekt haar aandacht. Het lijkt op het geluid van het haardvuur dat haar moeder in de winter altijd aansteekt, maar het is luider, niet geruststellend zoals dat vuur was geweest, maar bijna kwaadaardig.
Dit kan niet gebeuren. Jody herinnert zich nog perfect een dag, eeuwen geleden lijkt het, waarop ze met haar ouders de dood besprak.
"Ik wil gecremeerd worden" zei ze toen, vol van zichzelf, omwille van die paar bomen die ze zou redden. Haar vader haalde haar snel uit die illusie: "Denk je dat ze je zonder kist cremeren? Die kist krijg je toch wel. En waar dacht je dat ze het vuur mee aansteken? Daar heb je ook brandhout voor nodig hoor" Jody mokte enorm, maar hield toch vol dat ze gecremeerd wou worden, en liet haar ouders zelfs beloven dat ze dat zeker zouden doen.
Het wordt steeds warmer in de kleine kist, en ook het geknisper wordt luider, nu is het een geknetter, een gebulder.
"Ik heb ze doen beloven me te cremeren" hoort ze haar eigen stem. "nee!"
Een kreun van afschuw komt over haar lippen als ze beseft wat er gebeurt moet zijn. Ze had niet gereageert op de geluiden, was niet wakker geworden, er had maar 1 dokter moeten zijn die moe was geweest, niet goed had opgelet, om haar in deze afschuwelijke situatie te duwen.
Het wordt nog warmer, het is ondraaglijk nu, de hitte doet pijn, ze ruikt verbrandt hout, ziet vol afschuw het vuur door de kist heenvreten.. Niemand hoort haar kreten over het gebulder van de vlammen heen. Niemand had de moeite gedaan om tijdens de dienst haar hartslag te controleren, of te kijken of ze ademde;
ze was toch al dood