De zwarte schaduw
Geplaatst: 03 jan 2011 20:01
Het was een regenachtige avond in augustus. Vanuit de duisternis doemde een vrouwelijke gedaante op. Ze droeg een lange glinsterende witte jurk die over de kronkelende weg sleepte, maar gek genoeg niet sleet. Haar blonde haren waren verweven in een lange vlecht, en zaten verstrengeld in een zilveren speld. Haar voetstappen waren duidelijk hoorbaar, maar er was niemand om ze te horen. Ze stierven weg tussen de bomen. Een eindje verderop besloot een vogel een betere schuilplaats te zoeken dan de boom waarin hij gezeten had, en vloog geruisloos weg. De vrouw besteedde er geen aandacht aan, ze had belangrijkere dingen te doen. Haar bruine ovale ogen keken af en toe waakzaam van links naar rechts alsof ze onaangenaam bezoek verwachtte, maar ze stopte niet om haar omgeving beter in zich op te nemen. Haar magere bleke handen die gesierd werden door de mooiste ringen sloegen de omslagdoek die ze om haar ranke hals had gelegd wat steviger om haar heen. Ze rilde even, want het was niet echt warm. De wind waaide om haar heen en speelde met haar haren, haar jurk en mantel. En toch liep ze meedogenloos verder, kijkend naar haar witte schoenen die bij haar jurk pasten. Ze leek betoverd, of op zijn minst in diepe gedachten verzonken. Niemand zou het zeker weten, maar er was ook niemand om het haar te vragen. Ieder huisje dat de vrouw passeerde was donker en leek verlaten. Het was een onheilspellend tafereel, maar zij, alleen zij wist waarom. Waarom de huizen verlaten waren, waarom er nergens licht brandde. Lang geleden was iets soortgelijks gebeurd, maar daar wilde ze nu niet aan denken. Ze moest doorlopen. Het was gevaarlijk op straat 's avonds, zeker voor iemand zoals zij.
Haar haast volmaakte gezicht trok even samen toen een koude windvlaag langs haar wang streek. Ze bleef voor het eerst sinds ze verschenen was in dit kleine dorpje even staan en ze zuchtte diep. Waarom was ze hier eigenlijk gekomen? Wat had ze gehoopt? Had ze gehoopt dat iemand haar hand vast zou pakken en haar mee zou nemen, als een klein kind dat bang was om zijn eerste stapjes te zetten? Had ze gehoopt dat ze antwoorden zou krijgen, antwoorden op de vragen die haar al bezighielden vanaf het moment dat ze zelf na kon denken? Ze wist het niet. Op het moment dat het plan ontstaan was, had ze er niet over nagedacht, maar was ze gewoon gegaan.
'Ik zie wel waar ik beland,' had ze gezegd tegen zichzelf, en ze was opgestapt. Alles achtergelaten wat ze had, omdat ze geen andere keuze had.
Ze hervatte haar wandeling, en merkte direct na de eerste stap dat haar voeten zeer deden. Ze hadden al vele kilometers afgelegd, met weinig pauzes. Heel weinig pauzes.
Maar ze wilde ook niet stoppen, ze weigerde te stoppen. Ze moest verder, en niet alleen omdat ze op het punt stond om iets belangrijks te doen. Ook omdat ze wilde vluchten.
Als ze dacht aan haar oude leven glinsterden er even tranen in haar ogen. Bittere tranen van verdriet, gemis, en teleurstelling. Natuurlijk miste ze haar vrienden, haar pleegouders. Maar ze had altijd gevangen gezeten in haar gouden kooi, met totaal geen kans op bevrijding, op zelfs maar het kleinste beetje zelfstandigheid. Ze had zich verstikt gevoeld, zichzelf vaak in slaap gehuild. En dus had ze zichzelf bevrijdt, omdat ze haar vleugels uit wilde slaan. Haar pleegouders waren altijd goed voor haar geweest, maar altijd bang dat ze zich af zou vragen wie haar echte ouders waren. Altijd bang dat ze ze misschien op zou willen zoeken, en zou besluiten om te blijven. Ze hadden altijd goed voor haar gezorgd, maar ze waren bang, veel te bang dat ze hen zou verlaten. Haar oorspronkelijke ouders hadden haar destijds opgegeven. Haar pleegmoeder vertelde haar van jongs af aan dat het te maken had met geld, maar een klein lichtje in haar hart vertelde dat er meer achter zat. Ze wist niet wat, maar ze wist dat er meer was. Meer dan geldgebrek. Het kleine lichtje in haar hart dat zeker wist dat haar ouders haar niet zomaar hadden opgegeven, leek ook zeker te weten dat haar ouders echt van haar gehouden hadden. Dat ze haar gezien hadden als hun dochter, maar dat er iets gebeurd was waardoor ze, met veel pijn in hun hart, afscheid van haar hadden moeten nemen. Desondanks was ze goed terechtgekomen, in een familie waar geldzorgen niet aan de orde waren, waar ze zelfs konden zwemmen in het geld, als ze dat maar gewild hadden. Ze had alles kunnen krijgen wat haar hartje begeerde, en ze kreeg ook veel. Maar toch was ze nooit verwend geworden. Ze was altijd bescheiden gebleven, omdat dat was hoe ze wilde zijn.
Ineens schrok ze op uit haar gedachten. Haar hart maakte een sprongetje toen ze het eerste lichtje van die avond zag verschijnen. Ze versnelde haar pas en struikelde bijna over haar schoenen, maar het maakte niet meer uit. Er was een teken van leven!
Ze liep statig met een bonzend hart dat duidelijk voelbaar was in haar keel naar het lichtje, dat vanuit de duisternis haast tastbare hoop leek. Ze wilde het omarmen, omdat het zo vriendelijk en warm leek. Ze had enorme behoefte aan aanspraak na zolang alleen en eenzaam geweest te zijn. Haar voeten bewogen haar voort, het leek haast alsof ze zweefde. Met de komst van dit licht was haar pijn verdwenen, evenals haar zorgen.
Het werd groter en groter en was even warm als de zon. De zon, die ze zo graag aanschouwde als ze over kronkelende paden moest lopen, rotsige gebieden moest doorklieven. Ze kon alleen maar overdag reizen, al had ze dit liever 's nachts gedaan om uit het zicht te blijven voor bemoeials die zich afvroegen wat zo'n jong meisje helemaal alleen te zoeken had in de plaatsen waar ze doorheen trok. Maar ze was vaak gewaarschuwd voor zwarte schaduwen. Zwarte schaduwen die haar ruw zouden benaderen, en haar levenloze lichaam uiteindelijk zouden verminken tot niemand haar nog zou herkennen. Het was een verhaal geweest om kleine kinderen bang te maken, had ze altijd gedacht. Maar toen ze ouder werd, kwam ze erachter dat er toch een kern van waarheid in de bangmakerij had gezeten. De meest verschrikkelijke verhalen kwamen haar ten ore toen ze ouder werd. Verhalen over vermiste mensen, die zonder lichtje naar buiten waren gegaan, en met veel gekrijs het bos in waren gesleurd. Mensen die onverklaarbare verwondingen lieten zien, en een paar dagen later zelfmoord pleegden omdat ze gek werden, compleet doordraaiden. Ze huiverde even en sloeg wederom haar mantel steviger om zich heen.
Het gerucht ging dat sommige mensen, als ze maar waardevol genoeg waren, mochten blijven leven om de schaduwen te dienen. Maar de taken die zij uitvoerden zouden te gruwelijk zijn om over te praten.
Ze bande iedere gedachte één voor één uit haar hoofd en sloeg de denkbeeldige deurtjes dicht.
'Ik wil er niet meer over nadenken nu,' sprak ze zichzelf toe, met een zachte, lieve stem die troost uitstraalde, ook al voelde ze zich helemaal niet getroost.
Ze kwam tot stilstand voor een massieve donker houten deur. Vanaf hier leek het lichtje zielig, haast onzichtbaar. Ze voelde zich een beetje teleurgesteld omdat het haar eerder zoveel kracht had geschonken. Ze slikte even, vermande zich en klopte drie keer op de deur.
Ze schrok even en keek wild om zich heen toen de bonzen op de deur weerklonken in de duisternis. Het was alsof er iemand naar haar stond te kijken, maar zij hem net niet kon zien. Er verscheen kippenvel op haar armen, en ze was dankbaar toen ze voetstappen hoorde aan de andere kant van de deur.
Met veel gekraak en gepiep werd de zware deur geopend en stond ze ineens in een zee van licht. Het was een groot huis, dat had ze vanaf een afstand al kunnen zien. Daarom was de verrassing des te groter toen een oude, onverzorgd uitziende man in de deuropening verscheen.
Hij was zeker al wel zeventig jaar oud, en hij liep krom. Zijn mond hing een beetje open en hij ademde reutelend, alsof hij jarenlang pijp gerookt had. Zijn ogen waren waterig en hij had nog maar een paar plukken haar op zijn hoofd, die zo vet waren dat ze glimden. Hij stonk naar oud zweet en vuil, en zijn huid leek grijs verkleurd.
Ondanks het feit dat hij er eng uitzag, probeerde hij toch te glimlachen. Het was een kille glimlach die zijn ogen niet haalde.
Zij had hem goed in zich opgenomen, maar toen hij omhoog keek om te zien wie er op dit late uur het lef had om op zijn deur te kloppen stokte zijn stem even, naar het scheen vanwege haar schoonheid.
Maar blijkbaar had hij zichzelf snel weer onder controle.
'Wie ben je en wat kom je doen?' vroeg hij geïrriteerd, alsof hij gestoord was bij een belangrijke bezigheid.
'Mijn naam is Fyora, heer. Ik ben op zoek naar een slaapplaats voor de nacht. Uiteraard zal ik u betalen, en kan ik u beloven dat ik met zonsopgang weer zal vertrekken. Het is in deze tijden niet veilig om alleen op straat te zwerven.'
'Wat doe je dan op straat, meisje?'
'Ik heb dingen die ik moet doen, heer. Mag ik hier overnachten of niet? Als u weigert moet ik namelijk op zoek naar een ander huis die de indruk wekt dat de bewoner ervan mij hartelijk zal ontvangen, en dat is in dit dorp niet gemakkelijk kan ik u vertellen.'
Of het kwam door haar stem, haar betoverende uiterlijk, of de smekende blik in haar ogen, maar de vreemdeling deed een stap opzij en wenkte.
'Hoeveel was je van plan om te betalen voor mijn gastvrijheid?' vroeg hij nors nadat hij haar mantel had aangenomen.
'Drie goudstukken, heer. Als u daarmee akkoord gaat, uiteraard.'
De oude man bromde even, maar bracht er niets tegenin.
'Ik heb boven een kamer die nooit gebruikt wordt. Het bed is opgemaakt en het vertrek wordt iedere week schoongemaakt. Je mag daar slapen. Verwacht geen uitzonderlijke diensten, ik ben geen knecht. Ik verwacht dat je je woord zult houden. Welterusten.' Hij knikte nog even naar haar, en liet haar toen alleen.
Onwillekeurig moest ze glimlachen. Deze nacht zou ze in ieder geval nog kunnen slapen. Wat morgennacht bracht wilde ze nu nog niet over nadenken. Ze liep de enorme wenteltrap op en aanschouwde oude schilderijen die zo te zien al in geen tijden waren afgestoft. Ze besloot niet te klagen. Verwend was ze niet, en ze was allang blij de kou weer een paar uur te kunnen ontzien.
Bovenaan de trap verscheen een deur. Een soortgelijke als de voordeur, en ze was even opgelucht dat ze niet op deze hoefde te kloppen. Ze opende hem, ook deze keer ging dit niet geheel zonder gepiep en gekraak, en ze stapte naar binnen. De deur viel onmiddellijk achter haar in het slot, en de duisternis slokte haar op. In plaats van angst, ontstond er irritatie. Ze zuchtte en fluisterde iets, maar haar woorden gingen verloren in het donkere vertrek. Op de tast vond ze een lantaarn en deed deze aan. Warm, zachtgeel licht, zoals het lichtje buiten op het erf, vulde de kamer en maakte dat Fyora zich iets meer welkom voelde. Ze had niet eens meer de energie om zich uit te kleden. Pas nu ze zich hier in deze kamer bevond, met een warm en comfortabel bed, besefte ze dat ze nog maar amper energie had om op het bed te gaan liggen. Zo gauw haar hoofd het kussen raakte tuimelde ze door een nieuwe duisternis. Slaap, zo mooi en ongrijpbaar. Met eindeloze dromen waarin alles mogelijk is. Ze zou nu slapen, op krachten komen. Morgen zou ze de oude man zijn goudstukken betalen, en dan zou ze verdergaan. Verder weg van haar gouden kooi, dichter bij de antwoorden op haar vragen.
Haar haast volmaakte gezicht trok even samen toen een koude windvlaag langs haar wang streek. Ze bleef voor het eerst sinds ze verschenen was in dit kleine dorpje even staan en ze zuchtte diep. Waarom was ze hier eigenlijk gekomen? Wat had ze gehoopt? Had ze gehoopt dat iemand haar hand vast zou pakken en haar mee zou nemen, als een klein kind dat bang was om zijn eerste stapjes te zetten? Had ze gehoopt dat ze antwoorden zou krijgen, antwoorden op de vragen die haar al bezighielden vanaf het moment dat ze zelf na kon denken? Ze wist het niet. Op het moment dat het plan ontstaan was, had ze er niet over nagedacht, maar was ze gewoon gegaan.
'Ik zie wel waar ik beland,' had ze gezegd tegen zichzelf, en ze was opgestapt. Alles achtergelaten wat ze had, omdat ze geen andere keuze had.
Ze hervatte haar wandeling, en merkte direct na de eerste stap dat haar voeten zeer deden. Ze hadden al vele kilometers afgelegd, met weinig pauzes. Heel weinig pauzes.
Maar ze wilde ook niet stoppen, ze weigerde te stoppen. Ze moest verder, en niet alleen omdat ze op het punt stond om iets belangrijks te doen. Ook omdat ze wilde vluchten.
Als ze dacht aan haar oude leven glinsterden er even tranen in haar ogen. Bittere tranen van verdriet, gemis, en teleurstelling. Natuurlijk miste ze haar vrienden, haar pleegouders. Maar ze had altijd gevangen gezeten in haar gouden kooi, met totaal geen kans op bevrijding, op zelfs maar het kleinste beetje zelfstandigheid. Ze had zich verstikt gevoeld, zichzelf vaak in slaap gehuild. En dus had ze zichzelf bevrijdt, omdat ze haar vleugels uit wilde slaan. Haar pleegouders waren altijd goed voor haar geweest, maar altijd bang dat ze zich af zou vragen wie haar echte ouders waren. Altijd bang dat ze ze misschien op zou willen zoeken, en zou besluiten om te blijven. Ze hadden altijd goed voor haar gezorgd, maar ze waren bang, veel te bang dat ze hen zou verlaten. Haar oorspronkelijke ouders hadden haar destijds opgegeven. Haar pleegmoeder vertelde haar van jongs af aan dat het te maken had met geld, maar een klein lichtje in haar hart vertelde dat er meer achter zat. Ze wist niet wat, maar ze wist dat er meer was. Meer dan geldgebrek. Het kleine lichtje in haar hart dat zeker wist dat haar ouders haar niet zomaar hadden opgegeven, leek ook zeker te weten dat haar ouders echt van haar gehouden hadden. Dat ze haar gezien hadden als hun dochter, maar dat er iets gebeurd was waardoor ze, met veel pijn in hun hart, afscheid van haar hadden moeten nemen. Desondanks was ze goed terechtgekomen, in een familie waar geldzorgen niet aan de orde waren, waar ze zelfs konden zwemmen in het geld, als ze dat maar gewild hadden. Ze had alles kunnen krijgen wat haar hartje begeerde, en ze kreeg ook veel. Maar toch was ze nooit verwend geworden. Ze was altijd bescheiden gebleven, omdat dat was hoe ze wilde zijn.
Ineens schrok ze op uit haar gedachten. Haar hart maakte een sprongetje toen ze het eerste lichtje van die avond zag verschijnen. Ze versnelde haar pas en struikelde bijna over haar schoenen, maar het maakte niet meer uit. Er was een teken van leven!
Ze liep statig met een bonzend hart dat duidelijk voelbaar was in haar keel naar het lichtje, dat vanuit de duisternis haast tastbare hoop leek. Ze wilde het omarmen, omdat het zo vriendelijk en warm leek. Ze had enorme behoefte aan aanspraak na zolang alleen en eenzaam geweest te zijn. Haar voeten bewogen haar voort, het leek haast alsof ze zweefde. Met de komst van dit licht was haar pijn verdwenen, evenals haar zorgen.
Het werd groter en groter en was even warm als de zon. De zon, die ze zo graag aanschouwde als ze over kronkelende paden moest lopen, rotsige gebieden moest doorklieven. Ze kon alleen maar overdag reizen, al had ze dit liever 's nachts gedaan om uit het zicht te blijven voor bemoeials die zich afvroegen wat zo'n jong meisje helemaal alleen te zoeken had in de plaatsen waar ze doorheen trok. Maar ze was vaak gewaarschuwd voor zwarte schaduwen. Zwarte schaduwen die haar ruw zouden benaderen, en haar levenloze lichaam uiteindelijk zouden verminken tot niemand haar nog zou herkennen. Het was een verhaal geweest om kleine kinderen bang te maken, had ze altijd gedacht. Maar toen ze ouder werd, kwam ze erachter dat er toch een kern van waarheid in de bangmakerij had gezeten. De meest verschrikkelijke verhalen kwamen haar ten ore toen ze ouder werd. Verhalen over vermiste mensen, die zonder lichtje naar buiten waren gegaan, en met veel gekrijs het bos in waren gesleurd. Mensen die onverklaarbare verwondingen lieten zien, en een paar dagen later zelfmoord pleegden omdat ze gek werden, compleet doordraaiden. Ze huiverde even en sloeg wederom haar mantel steviger om zich heen.
Het gerucht ging dat sommige mensen, als ze maar waardevol genoeg waren, mochten blijven leven om de schaduwen te dienen. Maar de taken die zij uitvoerden zouden te gruwelijk zijn om over te praten.
Ze bande iedere gedachte één voor één uit haar hoofd en sloeg de denkbeeldige deurtjes dicht.
'Ik wil er niet meer over nadenken nu,' sprak ze zichzelf toe, met een zachte, lieve stem die troost uitstraalde, ook al voelde ze zich helemaal niet getroost.
Ze kwam tot stilstand voor een massieve donker houten deur. Vanaf hier leek het lichtje zielig, haast onzichtbaar. Ze voelde zich een beetje teleurgesteld omdat het haar eerder zoveel kracht had geschonken. Ze slikte even, vermande zich en klopte drie keer op de deur.
Ze schrok even en keek wild om zich heen toen de bonzen op de deur weerklonken in de duisternis. Het was alsof er iemand naar haar stond te kijken, maar zij hem net niet kon zien. Er verscheen kippenvel op haar armen, en ze was dankbaar toen ze voetstappen hoorde aan de andere kant van de deur.
Met veel gekraak en gepiep werd de zware deur geopend en stond ze ineens in een zee van licht. Het was een groot huis, dat had ze vanaf een afstand al kunnen zien. Daarom was de verrassing des te groter toen een oude, onverzorgd uitziende man in de deuropening verscheen.
Hij was zeker al wel zeventig jaar oud, en hij liep krom. Zijn mond hing een beetje open en hij ademde reutelend, alsof hij jarenlang pijp gerookt had. Zijn ogen waren waterig en hij had nog maar een paar plukken haar op zijn hoofd, die zo vet waren dat ze glimden. Hij stonk naar oud zweet en vuil, en zijn huid leek grijs verkleurd.
Ondanks het feit dat hij er eng uitzag, probeerde hij toch te glimlachen. Het was een kille glimlach die zijn ogen niet haalde.
Zij had hem goed in zich opgenomen, maar toen hij omhoog keek om te zien wie er op dit late uur het lef had om op zijn deur te kloppen stokte zijn stem even, naar het scheen vanwege haar schoonheid.
Maar blijkbaar had hij zichzelf snel weer onder controle.
'Wie ben je en wat kom je doen?' vroeg hij geïrriteerd, alsof hij gestoord was bij een belangrijke bezigheid.
'Mijn naam is Fyora, heer. Ik ben op zoek naar een slaapplaats voor de nacht. Uiteraard zal ik u betalen, en kan ik u beloven dat ik met zonsopgang weer zal vertrekken. Het is in deze tijden niet veilig om alleen op straat te zwerven.'
'Wat doe je dan op straat, meisje?'
'Ik heb dingen die ik moet doen, heer. Mag ik hier overnachten of niet? Als u weigert moet ik namelijk op zoek naar een ander huis die de indruk wekt dat de bewoner ervan mij hartelijk zal ontvangen, en dat is in dit dorp niet gemakkelijk kan ik u vertellen.'
Of het kwam door haar stem, haar betoverende uiterlijk, of de smekende blik in haar ogen, maar de vreemdeling deed een stap opzij en wenkte.
'Hoeveel was je van plan om te betalen voor mijn gastvrijheid?' vroeg hij nors nadat hij haar mantel had aangenomen.
'Drie goudstukken, heer. Als u daarmee akkoord gaat, uiteraard.'
De oude man bromde even, maar bracht er niets tegenin.
'Ik heb boven een kamer die nooit gebruikt wordt. Het bed is opgemaakt en het vertrek wordt iedere week schoongemaakt. Je mag daar slapen. Verwacht geen uitzonderlijke diensten, ik ben geen knecht. Ik verwacht dat je je woord zult houden. Welterusten.' Hij knikte nog even naar haar, en liet haar toen alleen.
Onwillekeurig moest ze glimlachen. Deze nacht zou ze in ieder geval nog kunnen slapen. Wat morgennacht bracht wilde ze nu nog niet over nadenken. Ze liep de enorme wenteltrap op en aanschouwde oude schilderijen die zo te zien al in geen tijden waren afgestoft. Ze besloot niet te klagen. Verwend was ze niet, en ze was allang blij de kou weer een paar uur te kunnen ontzien.
Bovenaan de trap verscheen een deur. Een soortgelijke als de voordeur, en ze was even opgelucht dat ze niet op deze hoefde te kloppen. Ze opende hem, ook deze keer ging dit niet geheel zonder gepiep en gekraak, en ze stapte naar binnen. De deur viel onmiddellijk achter haar in het slot, en de duisternis slokte haar op. In plaats van angst, ontstond er irritatie. Ze zuchtte en fluisterde iets, maar haar woorden gingen verloren in het donkere vertrek. Op de tast vond ze een lantaarn en deed deze aan. Warm, zachtgeel licht, zoals het lichtje buiten op het erf, vulde de kamer en maakte dat Fyora zich iets meer welkom voelde. Ze had niet eens meer de energie om zich uit te kleden. Pas nu ze zich hier in deze kamer bevond, met een warm en comfortabel bed, besefte ze dat ze nog maar amper energie had om op het bed te gaan liggen. Zo gauw haar hoofd het kussen raakte tuimelde ze door een nieuwe duisternis. Slaap, zo mooi en ongrijpbaar. Met eindeloze dromen waarin alles mogelijk is. Ze zou nu slapen, op krachten komen. Morgen zou ze de oude man zijn goudstukken betalen, en dan zou ze verdergaan. Verder weg van haar gouden kooi, dichter bij de antwoorden op haar vragen.