Tuig van de richel.
Geplaatst: 22 feb 2011 19:39
Tuig van de richel.
Ik was een jongen van ongeveer tien jaar en woonde bij mijn ouders in een kelderwoning in een achterbuurt. Daarvoor woonden mijn ouders in een vrij nette buurt, maar omdat mijn vader zoveel zoop, werden ze wegens huurschuld uit de woning gezet. Toch mocht ik die ouwe dronkelap wel. Hij zag er niet uit zeg in zijn veel te wijde manchester broek met bretels. Hij pruimde tabak met de vier tanden die hij nog bezat. Hij had brede schouders en flinke knuisten. Die had hij wel nodig bij de vele vechtpartijen in een café of op straat. Een beroep had hij niet, maar het jatten van fietsen en weer verkopen bracht genoeg geld in het laatje voor moeder de vrouw om haar tien kinderen te vreten te geven en voor zijn drank.
Mijn broertjes en zusjes liepen er altijd als schooiers bij. Van zeep hadden we nog nooit gehoord en van de kapper ook niet. We hadden allemaal veel te lange haren en soms werden er ook luizen in gevonden, maar dat vonden wij niet erg. Krabben op je kop was dus onze dagelijkse bezigheid. Ons gezin had een slechte naam in deze armoedige buurt. Kinderen mochten niet met ons spelen, want we zagen er altijd vies en ongewassen uit en wij sliepen allemaal op strozakken, vol met pisvlekken.
Mijn moeder was een klein vrouwtje met pikzwart haar. Ze zag er uit als een echte sloerie en ze liep van vroeg in de morgen tot laat in de avond te vloeken en te schelden. Ik vond dat prachtig en heb veel scheldwoorden van haar geleerd. Op school gebruikte ik die ook. Daarom moest ik vaak van de meester in de hoek staan. Van kwaadheid heb ik vaak in de hoek staan pissen. De meester was toen ziedend van woede en gaf mij een schop onder mijn reet. Dat heeft hij geweten.
Mijn vader is toen naar de school gegaan en heeft die meester een pak slaag gegeven. Door het vele lawaai en het geschreeuw van de kinderen kwamen alle leerkrachten toegesneld, maar binnen een paar minuten lagen ze allemaal op de grond te spartelen, zo sterk was mijn vader. De wijkagent kwam ook, maar die trok zich snel terug toen hij mijn vader zag. Hij trommelde natuurlijk collega's op. Met zes agenten hadden ze nog moeite hem naar het bureau te brengen. Het was een prachtig gezicht hoe hij al worstelend werd opgebracht naar het posthuis. De hele buurt was er getuige van. Iedereen genoot van dit schouwspel. Ik herinner mij een gebeurtenis die ik nooit zal vergeten al word ik honderd. Toen hij laat in de middag thuis kwam goot het van de regen. Met bakken kwam het naar beneden.
Hij vloekte als een ketellapper en we werden allemaal de straat opgestuurd.
''Wegwezen smerig tuig'', riep hij.
We renden allemaal de straat op, maar ik zag kans binnen te blijven. Stiekem keek ik door een kier en zag mijn moeder gebukt staan. Volgens mij deed ze dat al automatisch als hij vloekend en bezopen thuis kwam. Tot mijn grote ontsteltenis zag ik, dat hij zijn leuter uit zijn broek haalde en die in de kont van mijn moeder stak. Even later hoorde ik hem schreeuwen en borg hij zijn snikkel weer op. Mijn moeder kreeg toen een opdonder en moest het eten voor hem klaarmaken.
Op dat moment haatte ik hem. Ik dacht er wel eens aan hem te vermoorden. Ik was ook sterk en kon hem gemakkelijk in een onbewaakt ogenblik een mes in zijn donder steken. Mijn broertjes en zusjes mochten weer drijfnat binnen komen in de toch al vochtige kelderwoning. Het stonk er altijd muf. Iedereen liep dan ook te hoesten. Bij twee broertjes en een zusje werd tuberculose geconstateerd en moesten naar een herstellingsoord. Bij ons in de buurt woonden ook hoeren, die voor het raam zaten als ze geen werk hadden. Ook op de gracht in onze buurt woonde een temeier op een woonboot. Ze was al ouder als de meeste andere hoeren. Ze werd konijnenjopie genoemd. Waarom weet ik niet. Wel had ze een aap. Ik mocht een keer met mijn vader mee om een gestolen fiets zien te verpatsen. We liepen langs haar boot en zagen konijnenjopie op het dek staan.
Ze riep ons. Mijn vader ging naar haar toe en zei:
''Wat is er Jopie, vandaag niet hoor. Misschien morgen. Ik wist wel wat hij bedoelde, maar dat liet ik natuurlijk niet blijken, want een slag voor je kanis had je bij hem gauw te pakken.
''Moet je eens kijken Rinus, volgens mij zie ik daar een hand boven het water uit steken'', riep ze
Wij zagen ook een hand boven het smerige gracht water uit steken. Mijn vader liep de brug op en pakte een reddingstok en trok met de haak aan die hand. We zagen een dooie kerel naar boven komen. In een ogenblik stond het zwart van het volk op de kade en de brug.
''Die is natuurlijk met zijn bezopen kop in de gracht gelopen'', zei hij. Een ziekenauto nam het lijk mee en de politie noteerde gegevens. De agent vroeg ook de naam van mijn vader.
''Die weet je toch wel, smeris.''
De agent moest lachen.
Mijn vader pakte weer de gestolen fiets en we gingen weer op stap. Hij wist een adres van een heler. Die kocht hem voor een goede prijs. Zo keesie, kom mee, we gaan wat drinken. We stapten een café binnen. Het leek wel of iedereen schrok toen ze mijn vader zagen. De waard schrok zich ook de pleuris, want die dacht dat de zaak verbouwd zou worden, gezien de reputatie van mijn vader.
Hij was gelukkig is een joviale bui en gaf iedereen wat te drinken.
''Proost Rinus'', riepen de stamgasten. Ze deden allemaal vriendelijk tegen mijn vader, in de hoop, dat hij niet ging knokken. We zaten aan de bar en de man die naast mijn vader zat kreeg het zweet op zijn kop. Hij was al eerder in elkaar geslagen door die ouwe, maar tot mijn spijt bleef alles rustig. Na zijn vijfde pilsje gingen we weer op stap. Volgens mij ging er een zucht van verlichting door het café. Iedereen zei ons vriendelijk gedag.
Hierna gingen we naar de markt, waar hij zes gebraden kippen kocht en een grote ossenworst. In een slijterij kocht hij nog twee flessen jenever en we gingen weer huiswaarts. Terwijl we daar naar toe liepen, zei mijn vader:
''Zeg Kees, je moet vaker met me meegaan, dan kan ik je leren hoe je een auto open maakt als daar wat waardevols in ligt. Verder draag ik je op langs de hoeren te gaan en vragen of ze boodschappen nodig hebben. Die wijven geven meestal een flinke fooi. Dat geld geef je aan mij, begrepen.''
''Ja pa''.
Alle zusjes moesten van mijn moeder een paar rokken over elkaar dragen. In die rokken zaten op vernuftige wijze openingen ingenaaid. Wanneer ze meegingen naar een winkel moesten ze op hun hoogte spullen, zoals pakken koffie en boter, uit de schappen halen en die onder hun rokken verbergen. Dat leverde in een week heel wat op. Daarom kregen we altijd goed belegde boterhammen. Op een gegeven moment was mijn moeder toch de klos, want hardhollend liep ze voorop met de meiden met de gestolen spullen achter haar aan, maar de kleinste liet een grote leverworst onder haar jurkje vandaan vallen en dat zag de chef van de winkel.
Die haalde de politie erbij en het hele zooitje moest mee naar het bureau. De politierechter was op de hoogte van de geschiedenis van onze familie en ze kwam er met een voorwaardelijke veroordeling vanaf. Mijn vader ging gewoon door met het slechte pad en gaf de jongens les in het zakkenrollen en kregen daarvoor een diploma, die hij had laten drukken. Wij slaagden altijd, want het leek wel of het in onze genen zat.
Kees.
Ik was een jongen van ongeveer tien jaar en woonde bij mijn ouders in een kelderwoning in een achterbuurt. Daarvoor woonden mijn ouders in een vrij nette buurt, maar omdat mijn vader zoveel zoop, werden ze wegens huurschuld uit de woning gezet. Toch mocht ik die ouwe dronkelap wel. Hij zag er niet uit zeg in zijn veel te wijde manchester broek met bretels. Hij pruimde tabak met de vier tanden die hij nog bezat. Hij had brede schouders en flinke knuisten. Die had hij wel nodig bij de vele vechtpartijen in een café of op straat. Een beroep had hij niet, maar het jatten van fietsen en weer verkopen bracht genoeg geld in het laatje voor moeder de vrouw om haar tien kinderen te vreten te geven en voor zijn drank.
Mijn broertjes en zusjes liepen er altijd als schooiers bij. Van zeep hadden we nog nooit gehoord en van de kapper ook niet. We hadden allemaal veel te lange haren en soms werden er ook luizen in gevonden, maar dat vonden wij niet erg. Krabben op je kop was dus onze dagelijkse bezigheid. Ons gezin had een slechte naam in deze armoedige buurt. Kinderen mochten niet met ons spelen, want we zagen er altijd vies en ongewassen uit en wij sliepen allemaal op strozakken, vol met pisvlekken.
Mijn moeder was een klein vrouwtje met pikzwart haar. Ze zag er uit als een echte sloerie en ze liep van vroeg in de morgen tot laat in de avond te vloeken en te schelden. Ik vond dat prachtig en heb veel scheldwoorden van haar geleerd. Op school gebruikte ik die ook. Daarom moest ik vaak van de meester in de hoek staan. Van kwaadheid heb ik vaak in de hoek staan pissen. De meester was toen ziedend van woede en gaf mij een schop onder mijn reet. Dat heeft hij geweten.
Mijn vader is toen naar de school gegaan en heeft die meester een pak slaag gegeven. Door het vele lawaai en het geschreeuw van de kinderen kwamen alle leerkrachten toegesneld, maar binnen een paar minuten lagen ze allemaal op de grond te spartelen, zo sterk was mijn vader. De wijkagent kwam ook, maar die trok zich snel terug toen hij mijn vader zag. Hij trommelde natuurlijk collega's op. Met zes agenten hadden ze nog moeite hem naar het bureau te brengen. Het was een prachtig gezicht hoe hij al worstelend werd opgebracht naar het posthuis. De hele buurt was er getuige van. Iedereen genoot van dit schouwspel. Ik herinner mij een gebeurtenis die ik nooit zal vergeten al word ik honderd. Toen hij laat in de middag thuis kwam goot het van de regen. Met bakken kwam het naar beneden.
Hij vloekte als een ketellapper en we werden allemaal de straat opgestuurd.
''Wegwezen smerig tuig'', riep hij.
We renden allemaal de straat op, maar ik zag kans binnen te blijven. Stiekem keek ik door een kier en zag mijn moeder gebukt staan. Volgens mij deed ze dat al automatisch als hij vloekend en bezopen thuis kwam. Tot mijn grote ontsteltenis zag ik, dat hij zijn leuter uit zijn broek haalde en die in de kont van mijn moeder stak. Even later hoorde ik hem schreeuwen en borg hij zijn snikkel weer op. Mijn moeder kreeg toen een opdonder en moest het eten voor hem klaarmaken.
Op dat moment haatte ik hem. Ik dacht er wel eens aan hem te vermoorden. Ik was ook sterk en kon hem gemakkelijk in een onbewaakt ogenblik een mes in zijn donder steken. Mijn broertjes en zusjes mochten weer drijfnat binnen komen in de toch al vochtige kelderwoning. Het stonk er altijd muf. Iedereen liep dan ook te hoesten. Bij twee broertjes en een zusje werd tuberculose geconstateerd en moesten naar een herstellingsoord. Bij ons in de buurt woonden ook hoeren, die voor het raam zaten als ze geen werk hadden. Ook op de gracht in onze buurt woonde een temeier op een woonboot. Ze was al ouder als de meeste andere hoeren. Ze werd konijnenjopie genoemd. Waarom weet ik niet. Wel had ze een aap. Ik mocht een keer met mijn vader mee om een gestolen fiets zien te verpatsen. We liepen langs haar boot en zagen konijnenjopie op het dek staan.
Ze riep ons. Mijn vader ging naar haar toe en zei:
''Wat is er Jopie, vandaag niet hoor. Misschien morgen. Ik wist wel wat hij bedoelde, maar dat liet ik natuurlijk niet blijken, want een slag voor je kanis had je bij hem gauw te pakken.
''Moet je eens kijken Rinus, volgens mij zie ik daar een hand boven het water uit steken'', riep ze
Wij zagen ook een hand boven het smerige gracht water uit steken. Mijn vader liep de brug op en pakte een reddingstok en trok met de haak aan die hand. We zagen een dooie kerel naar boven komen. In een ogenblik stond het zwart van het volk op de kade en de brug.
''Die is natuurlijk met zijn bezopen kop in de gracht gelopen'', zei hij. Een ziekenauto nam het lijk mee en de politie noteerde gegevens. De agent vroeg ook de naam van mijn vader.
''Die weet je toch wel, smeris.''
De agent moest lachen.
Mijn vader pakte weer de gestolen fiets en we gingen weer op stap. Hij wist een adres van een heler. Die kocht hem voor een goede prijs. Zo keesie, kom mee, we gaan wat drinken. We stapten een café binnen. Het leek wel of iedereen schrok toen ze mijn vader zagen. De waard schrok zich ook de pleuris, want die dacht dat de zaak verbouwd zou worden, gezien de reputatie van mijn vader.
Hij was gelukkig is een joviale bui en gaf iedereen wat te drinken.
''Proost Rinus'', riepen de stamgasten. Ze deden allemaal vriendelijk tegen mijn vader, in de hoop, dat hij niet ging knokken. We zaten aan de bar en de man die naast mijn vader zat kreeg het zweet op zijn kop. Hij was al eerder in elkaar geslagen door die ouwe, maar tot mijn spijt bleef alles rustig. Na zijn vijfde pilsje gingen we weer op stap. Volgens mij ging er een zucht van verlichting door het café. Iedereen zei ons vriendelijk gedag.
Hierna gingen we naar de markt, waar hij zes gebraden kippen kocht en een grote ossenworst. In een slijterij kocht hij nog twee flessen jenever en we gingen weer huiswaarts. Terwijl we daar naar toe liepen, zei mijn vader:
''Zeg Kees, je moet vaker met me meegaan, dan kan ik je leren hoe je een auto open maakt als daar wat waardevols in ligt. Verder draag ik je op langs de hoeren te gaan en vragen of ze boodschappen nodig hebben. Die wijven geven meestal een flinke fooi. Dat geld geef je aan mij, begrepen.''
''Ja pa''.
Alle zusjes moesten van mijn moeder een paar rokken over elkaar dragen. In die rokken zaten op vernuftige wijze openingen ingenaaid. Wanneer ze meegingen naar een winkel moesten ze op hun hoogte spullen, zoals pakken koffie en boter, uit de schappen halen en die onder hun rokken verbergen. Dat leverde in een week heel wat op. Daarom kregen we altijd goed belegde boterhammen. Op een gegeven moment was mijn moeder toch de klos, want hardhollend liep ze voorop met de meiden met de gestolen spullen achter haar aan, maar de kleinste liet een grote leverworst onder haar jurkje vandaan vallen en dat zag de chef van de winkel.
Die haalde de politie erbij en het hele zooitje moest mee naar het bureau. De politierechter was op de hoogte van de geschiedenis van onze familie en ze kwam er met een voorwaardelijke veroordeling vanaf. Mijn vader ging gewoon door met het slechte pad en gaf de jongens les in het zakkenrollen en kregen daarvoor een diploma, die hij had laten drukken. Wij slaagden altijd, want het leek wel of het in onze genen zat.
Kees.