Hij
Geplaatst: 16 mar 2011 09:40
Ik zit in het park als ik plotseling een jongen zie lopen. Een knappe jongen, zo eentje waarvan je hart sneller gaat kloppen en waarbij, als je indruk op hem wil maken, alles misgaat. Zijn haren hangen in lange zwarte lokken langs zijn wangen. Hij heeft brede schouders en door zijn dunne T-shirt zie je de vormen van zijn gespierde lichaam. Hij strijkt met zijn handen door zijn haren, blijft even staan en kijkt me aan. Hij glimlacht naar me. Ik bloos.
Het is middag en de warme lentezon brandt in mijn huid. Mijn blonde haren zitten strak vastgebonden, een paar lokken hangen losjes voor mijn ogen. Ik draag een zwarte, linnen broek die meedanst bij elke stap die ik zet. In gedachten zie ik de jongen nog steeds. Wreed word ik uit mijn droom gesleurd. Een rode auto rijdt luid toeterend op mij af. Ik weet de auto nog net te ontwijken door aan de kant te springen. Nog een beetje geschrokken van het ongeluk dat mij bijna fataal had kunnen worden, kijk ik om en zie de bestuurder boos wegrijden.
Eenmaal thuis gooi ik mijn tas aan de kant en loop naar de keuken. Ik pak een drankje uit de koelkast om mijn dorst te lessen. Ik loop naar de bank, plof neer en neem mijn laptop op schoot. Ik probeer mijn werk af te maken, maar ik kan me niet concentreren. Duizenden vragen schieten door mijn hoofd. “Hoe heet hij? Waar woont hij? Heeft hij een vriendin?” Ik besluit mij nog een keer te concentreren, maar mijn poging is tevergeefs. Mijn gedachten blijven bij de jongen. Ik klap mijn laptop dicht en leg hem naast me neer op de bank.
Ik kan hem niet uit mijn hoofd krijgen. De warmte maakt me lui, ik val in slaap op de bank.
“Je bent mooi! Zegt de jongen. Ik bloos weer. We zitten samen op een bankje, we horen het rustgevende geluid van het water uit de fontein voor ons. Achter en naast ons is gras bloemen. En op een paar meter afstand staat een ijscokarretje. Overal lopen mensen, druk bezig hen eigen dingen. Dat ben ik ook. Ik vraag hem naar zijn naam. Sst, zegt hij en legt zijn wijsvinger op mijn lippen. Hij komt dichterbij. ik sluit mijn ogen, hij de zijne. We zitten nu zo dicht bij elkaar…”
De bel gaat, ik schrik wakker.
Het is middag en de warme lentezon brandt in mijn huid. Mijn blonde haren zitten strak vastgebonden, een paar lokken hangen losjes voor mijn ogen. Ik draag een zwarte, linnen broek die meedanst bij elke stap die ik zet. In gedachten zie ik de jongen nog steeds. Wreed word ik uit mijn droom gesleurd. Een rode auto rijdt luid toeterend op mij af. Ik weet de auto nog net te ontwijken door aan de kant te springen. Nog een beetje geschrokken van het ongeluk dat mij bijna fataal had kunnen worden, kijk ik om en zie de bestuurder boos wegrijden.
Eenmaal thuis gooi ik mijn tas aan de kant en loop naar de keuken. Ik pak een drankje uit de koelkast om mijn dorst te lessen. Ik loop naar de bank, plof neer en neem mijn laptop op schoot. Ik probeer mijn werk af te maken, maar ik kan me niet concentreren. Duizenden vragen schieten door mijn hoofd. “Hoe heet hij? Waar woont hij? Heeft hij een vriendin?” Ik besluit mij nog een keer te concentreren, maar mijn poging is tevergeefs. Mijn gedachten blijven bij de jongen. Ik klap mijn laptop dicht en leg hem naast me neer op de bank.
Ik kan hem niet uit mijn hoofd krijgen. De warmte maakt me lui, ik val in slaap op de bank.
“Je bent mooi! Zegt de jongen. Ik bloos weer. We zitten samen op een bankje, we horen het rustgevende geluid van het water uit de fontein voor ons. Achter en naast ons is gras bloemen. En op een paar meter afstand staat een ijscokarretje. Overal lopen mensen, druk bezig hen eigen dingen. Dat ben ik ook. Ik vraag hem naar zijn naam. Sst, zegt hij en legt zijn wijsvinger op mijn lippen. Hij komt dichterbij. ik sluit mijn ogen, hij de zijne. We zitten nu zo dicht bij elkaar…”
De bel gaat, ik schrik wakker.