Bloedrode vos
Geplaatst: 27 mar 2011 19:27
Hallo allemaal!
Ik ben net nieuw op dit forum. ^^
Ik heet Lily en ik schrijf al sinds mijn achtste, dit is mijn tweede, echte verhaal. Ik ben pas veertien dus er zullen vast wel een paar spelfouten tussen zitten hoor:P
Ik schrijf vooral dieren verhalen. Huisdieren, wilde dieren en bedreigde dieren enzo.
Dit is een dierenfantasie verhaal, dus ik dacht dat dat hier wel bij hoorde.
Naja ik verklap verder niks meer, hier is het eerste hoofdstuk ^^
Veel leesplezier!
--------------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1
Verjaagt uit eigen bos
Zoals in vele verhalen verteld wordt zijn vossen slimme en sluwe dieren. Dat ze listen verzinnen om eten of andere dingen van andere dieren of mensen te stelen. Maar dat hoefde toch niet persé waar te zijn?
Want mensen konden ook iets stelen van de vos. Iets wat voor een vos veel belangrijker was dan eten.
Het was een mooie lentedag in april. De sleutelbloemen waren uitgebloeid, de vogeltjes zongen hun mooiste lied en de lucht was mooi blauw van kleur. Aan de rand van een bos liep een heuvel. Aan de andere kant van de heuvel, tussen het hoge gras, stonden nog meer bloemen in bloei. Sleutelbloemen, paardenbloemen, madeliefjes en zelfs klaprozen. Het leek wel een zee van gras en bloemen. Een prachtig stukje natuur!
Onder een grote sterke eik was een vossenhol gegraven. Het hol had een ingang en een uitgang, zodat ze ongezien konden vluchten als er gevaar dreigde. De groep vossen die er leefden bestond uit een dominante rekel, onderdanige rekels, onderdanige moervossen en hun jongen. Er heerste vrede in de groep. Er waren geen vechtpartijen aan de gang om een vrouwtje en er was geen buitenstaander te bekennen. De vossen die hier leefden waren erg gelukkig.
De dominante rekel kwam uit het hol gekropen. Hij heette Red en had zijn naam te danken aan het feit dat zijn vacht helderrood van kleur was. Met zijn zwarte poten krabde hij zich achter zijn zwarte puntige oren. Hij kwispelde met zijn lange, dikke pluizige staart en stak zijn spitse snuit in de lucht. Hij rook iets. Iets vreemds, iets wat hij nog nooit eerder had geroken.
Wat het ook was, hij wilde dit tot op de bodem uitzoeken.
Hij verliet het hol en zijn metgezellen en volgde zijn snuit richting de geur.
Hij kwam aan bij een beek, met helder water waar veel geelkleurige dotterbloemen groeiden. Ongeveer vijftien kilometer verderop kwam hij aan bij een tra in het midden van het bos. Op de grond lagen vreemde wezens te slapen. Ze waren lang en hadden geen vacht. Alleen op hun kop zat iets dat er op leek. Het was zo weinig dat Red dacht dat ze een lange winter niet zouden overleven. Of zouden ze, zoals sommige andere dieren in het bos, een wintervacht krijgen als het kouder werd? Dat zou verklaren waarom ze nu bijna kaal waren. Bijna, want om hun lijf hadden ze grote lompen zitten waarvan Red niet wist hoe ze eraan gekomen waren. Hij kende de lompen niet en wist zeker dat ze niet in het bos te krijgen waren. Dat zou betekenen dat deze wezens niet uit het bos kwamen en misschien wel heel lang gereisd hadden om hier te komen. Daarom zouden ze misschien slapen. Nieuwsgierig als hij was zette Red een paar passen in de richting van de wezens. Ze bleven roerloos liggen. Naast elk van deze wezens, het waren er drie, lag een lange stok. Alhoewel, het was niet helemaal van hout want toen Red zijn snuit er tegenaan drukte voelde een deel ervan koud aan. Hij trok zich snel terug maar struikelde daarbij over één van de andere wezens.
Eén voor één werden ze wakker.
Alle ogen waren gericht op Red.
‘Hij kijk!’ riep er een. ‘Dat mormel probeert vast ons eten te stelen!’
De vreemde wezens zagen er boos uit. Ze haalden hun vreemde stokken erbij en liepen in de richting van Red – die maakte dat hij wegkwam.
Zo snel als hij kon rende hij naar het hol.
Toen hij buiten adem aankwam waarschuwde hij meteen de anderen. Alle vossen vluchtten zo snel als ze konden het hol in. Ze gingen dicht tegen elkaar aan zitten en praatten en schreeuwden in paniek door mekaar heen.
‘Stilte!’ riep Red.
Er viel een doodse stilte.
‘Blijf allemaal kalm en stil. Wanneer ik “nu” roep, verlaten jullie zo snel mogelijk via de uitgang het hol en vluchten jullie naar de heuvel. Begrepen?’
De vossen knikten.
Red bleef zo dichtmogelijk bij de ingang van het hol zitten, wachtend op de jagers. Hij hoorde hen al vanaf een afstand aankomen. Ze hadden zo te zien zijn voetsporen gevolgd, want ze liepen meteen op het hol af.
Een man ging op zijn hurken bij de ingang zitten. ‘Hij is hier vast naar binnen gegaan!’ zei hij tegen de andere.
‘Vernietig de ingang!’ riep de ene.
‘Steek dat hol gewoon in de fik!’ riep een ander.
De jager haalde er een aansteker bij. Hij zette de plantjes en de wortels van de eik in de fik. Binnen een paar tellen stond de hele eik al in brand.
‘NU!’ riep Red. Alle vossen verlieten zo snel als ze konden het hol en vluchtten naar de heuvel aan de rand van het bos.
Via de heuvel zagen ze hoe hun huis en de rest van het bos werd platgebrand door die harteloze mensen. Ze werden gewoon verjaagt uit hun eigen bos!
Niet alleen de vossen moesten vluchten, ook allerlei andere dieren zoals konijnen, egels, dassen en wezels.
Reds metgezel, een jong vosje met een bruinrood gekleurde vacht, met dezelfde zwarte oren en poten ging dicht tegen hem aan zitten. Het kleintje heette Wuppin, wat in vossentaal “kleine aas” betekende. Wuppin was het kleine broertje van Red en de enige familie die hij nog had.
Zijn ouders waren namelijk om het leven gekomen bij een verkeersongeluk in de buurt van het bos en zijn twee oudere broers waren voor Wuppins geboorte uit de groep verjaagt.
‘Waar moeten we nu wonen?’ vroeg Wuppin terwijl hij met zijn grote starende ogen naar het afgebrande bos keek.
‘Ik weet het niet,’ zei Red. ‘Ik weet niet waar we nu naartoe moeten gaan. In ieder geval wel naar een plek waar niet zulke harteloze monsters leven die andermans huis verwoesten.’
Red en zijn broertje keken naar de lucht. Ze keken naar de rode wolken van de zonsondergang en hoorde een vogel zijn avondlied zingen.
‘Ik denk dat we onze instinct moeten vertrouwen.’
‘Instinct?’ herhaalde een knorrige oude stem. ‘Mijn instinct zegt me dat ik niet meer naar jou moet luisteren.’
Het was Zilvervlies. Hij was het oudste, chagrijnigste vos van de groep. Zijn bruinrood kleurige vacht zat onder de grijs kleurige vlekken. Hij keek Red met zijn lichtbruine ogen strak aan. Zilvervlies was echt een oude knar, hij was acht jaar oud. Dat is een mooie leeftijd aangezien veel vossen haast niet ouder worden dan drie. Dat komt omdat de vos vele gevaren kent, ze hebben bijvoorbeeld te maken met verkeersongelukken, verschillende soorten ziektes en jagers. Zilvervlies was het koppigste mannetje die Red kende. Hij luisterde nooit naar een ander en hij wilde altijd alles doen op zijn manier.
Red keek naar de gouden rand om de horizon. Er is daar een hele nieuwe wereld. Een wereld die hij nog nooit had gezien. Misschien wel een wereld die nog ontdekt moest worden.
- Rekel: Een rekel is een mannetjesvos. De dominante leid de groep en sommige worden zelfs uit de groep verjaagt.
- Moervos: Moervossen zijn vrouwtjesvossen, ze blijven hun hele leven in de groep en (bijna) elke groep heeft een dominante.
- Het hol: Een vossenhol heeft meestal een in en uitgang. De uitgang is voor gevaar om te kunnen ontsnappen.
- Vossentaal: Vossen hebben hun eigen taal. Sommige woorden noemen vossen daarom anders.
-----------------------------------------------------------------------------------
Tips, complimentjes, kritiek of commentaar is uiteraard allemaal welkom!
Ik ben net nieuw op dit forum. ^^
Ik heet Lily en ik schrijf al sinds mijn achtste, dit is mijn tweede, echte verhaal. Ik ben pas veertien dus er zullen vast wel een paar spelfouten tussen zitten hoor:P
Ik schrijf vooral dieren verhalen. Huisdieren, wilde dieren en bedreigde dieren enzo.
Dit is een dierenfantasie verhaal, dus ik dacht dat dat hier wel bij hoorde.
Naja ik verklap verder niks meer, hier is het eerste hoofdstuk ^^
Veel leesplezier!

--------------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1
Verjaagt uit eigen bos
Zoals in vele verhalen verteld wordt zijn vossen slimme en sluwe dieren. Dat ze listen verzinnen om eten of andere dingen van andere dieren of mensen te stelen. Maar dat hoefde toch niet persé waar te zijn?
Want mensen konden ook iets stelen van de vos. Iets wat voor een vos veel belangrijker was dan eten.
Het was een mooie lentedag in april. De sleutelbloemen waren uitgebloeid, de vogeltjes zongen hun mooiste lied en de lucht was mooi blauw van kleur. Aan de rand van een bos liep een heuvel. Aan de andere kant van de heuvel, tussen het hoge gras, stonden nog meer bloemen in bloei. Sleutelbloemen, paardenbloemen, madeliefjes en zelfs klaprozen. Het leek wel een zee van gras en bloemen. Een prachtig stukje natuur!
Onder een grote sterke eik was een vossenhol gegraven. Het hol had een ingang en een uitgang, zodat ze ongezien konden vluchten als er gevaar dreigde. De groep vossen die er leefden bestond uit een dominante rekel, onderdanige rekels, onderdanige moervossen en hun jongen. Er heerste vrede in de groep. Er waren geen vechtpartijen aan de gang om een vrouwtje en er was geen buitenstaander te bekennen. De vossen die hier leefden waren erg gelukkig.
De dominante rekel kwam uit het hol gekropen. Hij heette Red en had zijn naam te danken aan het feit dat zijn vacht helderrood van kleur was. Met zijn zwarte poten krabde hij zich achter zijn zwarte puntige oren. Hij kwispelde met zijn lange, dikke pluizige staart en stak zijn spitse snuit in de lucht. Hij rook iets. Iets vreemds, iets wat hij nog nooit eerder had geroken.
Wat het ook was, hij wilde dit tot op de bodem uitzoeken.
Hij verliet het hol en zijn metgezellen en volgde zijn snuit richting de geur.
Hij kwam aan bij een beek, met helder water waar veel geelkleurige dotterbloemen groeiden. Ongeveer vijftien kilometer verderop kwam hij aan bij een tra in het midden van het bos. Op de grond lagen vreemde wezens te slapen. Ze waren lang en hadden geen vacht. Alleen op hun kop zat iets dat er op leek. Het was zo weinig dat Red dacht dat ze een lange winter niet zouden overleven. Of zouden ze, zoals sommige andere dieren in het bos, een wintervacht krijgen als het kouder werd? Dat zou verklaren waarom ze nu bijna kaal waren. Bijna, want om hun lijf hadden ze grote lompen zitten waarvan Red niet wist hoe ze eraan gekomen waren. Hij kende de lompen niet en wist zeker dat ze niet in het bos te krijgen waren. Dat zou betekenen dat deze wezens niet uit het bos kwamen en misschien wel heel lang gereisd hadden om hier te komen. Daarom zouden ze misschien slapen. Nieuwsgierig als hij was zette Red een paar passen in de richting van de wezens. Ze bleven roerloos liggen. Naast elk van deze wezens, het waren er drie, lag een lange stok. Alhoewel, het was niet helemaal van hout want toen Red zijn snuit er tegenaan drukte voelde een deel ervan koud aan. Hij trok zich snel terug maar struikelde daarbij over één van de andere wezens.
Eén voor één werden ze wakker.
Alle ogen waren gericht op Red.
‘Hij kijk!’ riep er een. ‘Dat mormel probeert vast ons eten te stelen!’
De vreemde wezens zagen er boos uit. Ze haalden hun vreemde stokken erbij en liepen in de richting van Red – die maakte dat hij wegkwam.
Zo snel als hij kon rende hij naar het hol.
Toen hij buiten adem aankwam waarschuwde hij meteen de anderen. Alle vossen vluchtten zo snel als ze konden het hol in. Ze gingen dicht tegen elkaar aan zitten en praatten en schreeuwden in paniek door mekaar heen.
‘Stilte!’ riep Red.
Er viel een doodse stilte.
‘Blijf allemaal kalm en stil. Wanneer ik “nu” roep, verlaten jullie zo snel mogelijk via de uitgang het hol en vluchten jullie naar de heuvel. Begrepen?’
De vossen knikten.
Red bleef zo dichtmogelijk bij de ingang van het hol zitten, wachtend op de jagers. Hij hoorde hen al vanaf een afstand aankomen. Ze hadden zo te zien zijn voetsporen gevolgd, want ze liepen meteen op het hol af.
Een man ging op zijn hurken bij de ingang zitten. ‘Hij is hier vast naar binnen gegaan!’ zei hij tegen de andere.
‘Vernietig de ingang!’ riep de ene.
‘Steek dat hol gewoon in de fik!’ riep een ander.
De jager haalde er een aansteker bij. Hij zette de plantjes en de wortels van de eik in de fik. Binnen een paar tellen stond de hele eik al in brand.
‘NU!’ riep Red. Alle vossen verlieten zo snel als ze konden het hol en vluchtten naar de heuvel aan de rand van het bos.
Via de heuvel zagen ze hoe hun huis en de rest van het bos werd platgebrand door die harteloze mensen. Ze werden gewoon verjaagt uit hun eigen bos!
Niet alleen de vossen moesten vluchten, ook allerlei andere dieren zoals konijnen, egels, dassen en wezels.
Reds metgezel, een jong vosje met een bruinrood gekleurde vacht, met dezelfde zwarte oren en poten ging dicht tegen hem aan zitten. Het kleintje heette Wuppin, wat in vossentaal “kleine aas” betekende. Wuppin was het kleine broertje van Red en de enige familie die hij nog had.
Zijn ouders waren namelijk om het leven gekomen bij een verkeersongeluk in de buurt van het bos en zijn twee oudere broers waren voor Wuppins geboorte uit de groep verjaagt.
‘Waar moeten we nu wonen?’ vroeg Wuppin terwijl hij met zijn grote starende ogen naar het afgebrande bos keek.
‘Ik weet het niet,’ zei Red. ‘Ik weet niet waar we nu naartoe moeten gaan. In ieder geval wel naar een plek waar niet zulke harteloze monsters leven die andermans huis verwoesten.’
Red en zijn broertje keken naar de lucht. Ze keken naar de rode wolken van de zonsondergang en hoorde een vogel zijn avondlied zingen.
‘Ik denk dat we onze instinct moeten vertrouwen.’
‘Instinct?’ herhaalde een knorrige oude stem. ‘Mijn instinct zegt me dat ik niet meer naar jou moet luisteren.’
Het was Zilvervlies. Hij was het oudste, chagrijnigste vos van de groep. Zijn bruinrood kleurige vacht zat onder de grijs kleurige vlekken. Hij keek Red met zijn lichtbruine ogen strak aan. Zilvervlies was echt een oude knar, hij was acht jaar oud. Dat is een mooie leeftijd aangezien veel vossen haast niet ouder worden dan drie. Dat komt omdat de vos vele gevaren kent, ze hebben bijvoorbeeld te maken met verkeersongelukken, verschillende soorten ziektes en jagers. Zilvervlies was het koppigste mannetje die Red kende. Hij luisterde nooit naar een ander en hij wilde altijd alles doen op zijn manier.
Red keek naar de gouden rand om de horizon. Er is daar een hele nieuwe wereld. Een wereld die hij nog nooit had gezien. Misschien wel een wereld die nog ontdekt moest worden.
- Rekel: Een rekel is een mannetjesvos. De dominante leid de groep en sommige worden zelfs uit de groep verjaagt.
- Moervos: Moervossen zijn vrouwtjesvossen, ze blijven hun hele leven in de groep en (bijna) elke groep heeft een dominante.
- Het hol: Een vossenhol heeft meestal een in en uitgang. De uitgang is voor gevaar om te kunnen ontsnappen.
- Vossentaal: Vossen hebben hun eigen taal. Sommige woorden noemen vossen daarom anders.
-----------------------------------------------------------------------------------
Tips, complimentjes, kritiek of commentaar is uiteraard allemaal welkom!
