Pagina 1 van 1

De verrader (werktitel)

Geplaatst: 04 mei 2011 14:24
door Amarious
De proloog van mijn eerste verhaal. Hopelijk vinden jullie het wat.
Proloog
Janus Herus
19 jaar na de verrader
Het zweet droop over zijn ontblote voorhoofd terwijl de wind door zijn warrige haar blies. De vele vliegjes en andere insecten, aangetrokken door zijn zweet, vlogen rondjes om zijn hoofd. Janus Herus werd er helemaal panisch van. Iets wat hij nou net niet nodig had.
Angst stond op het punt teveel voor hem te worden. Zijn gedachten over thuis, zijn eigen verdomde thuis, overmanden hem. Zijn thuis, het huis wat hij had gezworen te beschermen, was gevallen. De veilige haven was niet meer. Hij, als vader van zijn kinderen, had hen toch beloofd om alles te doen wat in zijn mogelijkheden lag.
Janus keek naar zijn schrale handen, rood van het bloed. Bloed van anderen, misschien ook wel vaders of liefhebbende echtgenoten. Of nog erger… jonge mensen. Het was gewoon niet te geloven. Janus vouwde zijn handen en bracht ze naar zijn mond. Hij blies zijn warme adem in zijn handen maar het mocht niet baten. De kou was niet te harden. De kou van het verdriet, het verlies, de pijn van het nooit meer zien van zijn gezin. Nog een keer blies hij, maar warm kreeg hij het er niet meer van. Zijn handen bleven gevoelloos en ze bleven trillen. Niet alleen zijn handen maar ook de rest van zijn lichaam trilde. Hij had nog nooit zo hard getrild.
Janus liet zijn handen weer zakken en legde ze op zijn kapotte knieën. Hij keek richting de zon en verzonk in zijn gedachten. Hij dacht aan zijn vrouw, zijn lieve vrouw. Hartelijk, slank, donkerblond en zo mooi. Haar lekker ruikend haar, haar oprechte blauwe ogen die hem deden denken aan de eindeloze zee, haar prachtige lichaam waar hij zich na een lange dag werken te goed aan kon doen. De gedachten aan haar lieten hem niet los. Laat haar alsjeblieft nog leven, lieve vrouwe. Oh alstublieft, laat haar toch leven.
Janus dacht aan zijn dochtertje. Zijn kleine pasgeboren wondertje, met haar kleine vingertje om zijn duim. Haar kleine, blauwe oogjes waarin hij zo kon verdrinken. Haar zachte huidje… Laat ze alsjeblieft veilig zijn.
Janus keek op en keek aandachtig de kring rond. Vele bekenden en net zoveel onbekenden zaten met hun knieën in op de kasseien. De meeste waren boeren die buiten de stad van Mar’Kris werkten, net zoals Janus. Daarnaast herkende Janus ook een paar koopmannen van dit district van de stad. De rest waren onbekende mannen van de militie van Forhout. Janus zag vele jonge gezichten, jongens die normaliter nog een heel leven voor zich hadden. Waarom moesten zij nou net op dit stadspleintje zijn? Ze moesten allemaal doodop zijn. Net zo doodop als Janus zelf was. Vies ook, zo vies. Geen rivier, geen water kon al deze mensen van hun viezigheid verlossen. Vies aan de buitenkant maar gewoonweg smerig aan de binnenkant. Zoveel doden. Zoveel verderf. Waar was het toch goed voor. Wie won hiermee? Janus zag het somber in. De goden hadden hem en zijn medestanders verlaten, vergeten en overgeleverd aan de grillen van de vijand.
Janus keek verder rond en keek of er veel schade was. De hoge gebouwen van de lokale koopmannen hadden de aanval slecht doorstaan. De plunderingen hadden de panden en een lokaal zeer bekende kroeg totaal vernield. De huizen aan de andere kant van het plein hadden daarentegen de aanval redelijk goed weerstaan. Een paar huizen waren geplunderd maar de rebellen hadden zich voornamelijk tegoed gedaan aan de koopmanspanden.
Inmiddels was het Janus opgevallen dat het gros van de rebellen hun uitrusting had uitgedaan om tot rust te komen. De meesten stonden klaar om naar de geplunderde kroeg te gaan, anderen moesten wacht houden maar een groepje van drie was geen van dit beide van plan. Het groepje bestond uit een oudere man en twee jongere. De drie stonden luid discuserend in de schaduw van een relatief kleine loofboom. In diezelfde boom zat ook een bijl diep in de stam begraven.
De discussie was redelijk heftig. Elk woord ging met een beweging gepaard, bij elke beweging ook het gekletter van hun maliën. Janus observeerde het tafereel aandachtig. De man die het vaakst het woord had was een oudere man. Zijn voorhoofd was licht gerimpeld en gegroefd, zijn hoofd was kaal en een grijzige baard sierde de rest van zijn gezicht. De bruine ogen van de man waren raar vormgegeven, de linker stond scheef ten opzichte van de rechter. De tanden van de man waren bruinig en hij mistte er een paar.
“Ach, we kunnen er toch wel eentje van kant maken?” zei de grijzige man geïrriteerd. “Of mogen wij geen lolletje hebben? Dat kan toch geen kwaad.”
“Nee, de kapitein heeft gezegd dat deze mannen ongedeerd moeten blijven. Dus hou je in en haal niks in je hoofd, Gregus.” zei een van de twee jongemannen streng. De jongeman had blond haar, blauwe ogen, een klein litteken op zijn rechterwang en had tijdens de zin zijn maliënkolder afgedaan.
“Kom op.” verdedigde de andere jongeman de oudere man. “Wees een keer niet zo gehoorzaam, Pahl. De kapitein hoeft dit niet te weten.” Deze jongeman had veel gelijkenissen met de oudere man. De jukbeenderen van hun gezicht waren haast identiek, waaruit je dus kon opmaken dat het familieleden moesten zijn. Waarschijnlijk vader en zoon, zo redeneerde Janus.
“Er was een ontsnappingspoging.” zei Gregus. “Wij moesten ze tegenhouden, eentje wilde zich niet overgeven en daarom moesten we hem doden. Simpel zat.”
“Dat gelooft hij nooit.” zei Pahl vastberaden. “Ze zitten vastgebonden aan hun voeten en benen. Het kan gewoon niet dat ze ontsnappen.”
“Vertrouw me.” zei Gregus. “Hij zal ons geloven. Het is maar een jong jonkertje. Die heeft totaal geen ervaring met de wegen van een oorlog.
De oudere man trok zijn bijl met dubbelblad uit de loofboom waar hij hem had ingeslagen.
“Kom, Rogh.” zei hij met een slinks lachje op zijn gezicht. “We pakken er een.”
De jongeman, die Rogh werd genoemd, trok zijn kortzwaard uit de schede en volgde Gregus richting de kring. Pahl had inmiddels ook zijn kortzwaard van de grond geraapt.
“Verdomme, stop!” schreeuwde Pahl. “Ongehoorzaamheid wordt gestraft!”
De twee mannen luisterde al niet meer. Pahl praatte tegen dovemansoren en twee ruggen. Hij keek rond en probeerde de andere rebellen te overtuigen hem te helpen.
“Verdomme, doe toch iets.” zei Pahl in paniek. Alleen geen van de andere rebellen waren echt happig om te helpen. De meeste keken weg, de rest waren al druk bezig met het bier wat op hen stond te wachten in de vernielde kroeg en had dus geen zin in meer oponthoud.
“Stelletje idioten!” riep Pahl gefrustreerd. Zelfs zou hij ook wel weten dat hij in zijn eentje niks kon uitrichten. Pahl rende weg door de smalle straten van Mar’Kris, schreeuwend op zoek naar hulp.
“Zo, die zijn we ook kwijt.” zei Gregus lachend. “Tijd om te beginnen.”
Janus raakte nu in paniek. Hij wist haast wel zeker dat hij vandaag zou sterven, maar dan wel op een eervolle manier en niet aan de bijl van een hakgrage idioot. Janus probeerde zijn angst te verbergen. Hij probeerde een techniek die hij toen hij klein was van zijn lieve moeder had geleerd. Hij sloot zijn ogen en probeerde rustiger adem te halen. Hij dacht aan de rust van de zee, de ondoorgrondelijke wegen van de regen en de standvastigheid van het woud. Maar bij elk van deze gedachtes kreeg hij beelden van zijn geliefden. De zee veranderde in het strand, het strand waar hij zijn vrouw voor het eerst zag. De regen veranderde in zon, de zon die in Janus leven gelijk stond aan zijn dochter. Het woud veranderde in zijn huis, waar hij van zijn twee engeltjes wou gaan genieten. De gedachten waren als vergif op zijn initiële bedoeling. De rust die hij wou creëren veranderde in meer angst en pijn.
Gregus liep inmiddels rondjes om de cirkel, op de voet gevolgd door Rog. De beide mannen keken de gevangen mannen stuk voor stuk aan, zoekend naar angst. De rest van de rebellen waren doodstil.
“Zo, wie is de gelukkige?” vroeg Gregus zichzelf af. “Wie zal de eerste worden? De eerste van velen. Hmmmm… Zoveel keuze. Zoveel botten om te laten kraken. Zoveel bloed om in het rond te laten spetteren. Zoveel… Zoveel…
Janus voelde dat hij steeds meer gespannen werd. Hij begon nog harder te trillen dan hij al deed. Het angstzweet droop in stroompjes over zijn hele lichaam, het lichaam wat totaal bedekt was met kippenvel. Hij kneep zijn ogen dicht. Het geluid van twee paar schoenen, gevolgd door een bijl die over de grond sleepte, gaven hem doodsangsten. Langzaam aan kwamen de voetstappen dichterbij, nog dichterbij en nog dichterbij. Totdat ze stopten. De voetstappen stopten voor zijn gevoel vlak achter Janus. Janus verstijfde. Hij durfde helemaal niks meer. Zelfs zijn ogen, waarmee hij zijn moordenaar nog een keer goed kon aankijken, kreeg hij niet meer open.
“Kijk eens aan.” zei Gregus. “Wat ben jij toch een geluksvogel. De allereerste, wat een privilege.”
Janus was nog steeds verstijfd. Hij kon niks uitbrengen, zelfs denken ging nu ongeordend. Zijn hoofd was een complete rotzooi. Het geluid van een bijl die de lucht inging gaf Janus tranen. Janus wachtte op een gruwelijke pijn, maar die kwam niet. In plaats daarvan hoorde hij links van hem een vreselijk kabaal. Het leek alsof alle bomen uit een heel woud in een keer omvielen. Een krakend geluid wat door merg en been ging. Na de herrie voelde Janus druppels die over hem heen spoten. Van schrik deed hij zijn ogen open en keek hij naar links. Wat hij zag gaf hem braakneigingen die hij geen weerstand kon bieden. Een jonge jongen, waarschijnlijk niet eens achttien lentes jong, lag met een opengeslagen schedel op de kasseien. Onder zijn hoofd vormde zich een dieprode plas bloed. Het haar van de jongen was donkerrood van het bloed, zijn van origine bruine kleding idem dito. Janus maag draaide zich om in zijn lichaam, klaar om de inhoud ervan over het bloedige tafereel te storten. Janus vocht tegen de neiging maar kon de strijd niet in zijn voordeel beslissen. Janus braakte over het lichaam van de net gedode jongen. Bloed mengde zich met de zure lucht van zijn braaksel.
De laatste krachten van Janus waren weg, meegegaan met de inhoud van zijn maag. Zijn lichaam werd slap en de wereld zwart. Janus wist dat dit de laatste keer zou zijn dat hij zijn ogen dicht deed.

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 04 mei 2011 15:51
door annelotte
Hoi Amarious,
Ik vind dit echt een goed geschreven stuk. Ik heb nog een paar schoonheidsfoutjes ontdenkt die mij opvielen:
Amarious schreef:Hij keek richting de zon en verzonk in zijn gedachte.
Volgens mij moet gedachte gedachten of gedachtes zijn. Kan allebei (s of n) Je moet zelf kiezen wat je mooier vind passen in deze zin.
Amarious schreef:“Wij moesten ze tegenhouden, eentje wou zich niet overgeven en
Wou moet wilde zijn ;)

Ook kun je misschien de plek waar Janus op de grond zit beter beschrijven. Zit hij op de grond tussen de verwoeste huizen van zijn dorp, ergens buiten het dorp, of ergens anders. Dan heb je als lezer een beter idee van de omgeving.
Succes met verder schrijven, ik ben heel nieuwsgierig hoe het verder gaat :D

Groetjes annelotte

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 04 mei 2011 16:33
door Saskjezwaard
Je hebt een fan erbij!!!! Wat een ontzettend goed begin! Alles is zo gedetailleerd, je leeft helemaal mee met Janus. Wat ook zo goed is, is dat je hem meteen een verleden meegeeft. Hoewel zijn stukje erg klein is, weet je toch wat voor persoon hij is. En ook zijn gevoelens, meestal worden de gevoelens voor een groot deel vergeten, net zoals de beschrijvingen. Jij stopt ze er meteen allebei in, hoewel, zoals Annelotte al zei, je de omgeving wat meer kunt beschrijven. Dat maakt het verhaal nog beter.
Eén ander klein dingetje: ik vind het gedoe met Pahl een beetje vreemd. Hij durft die twee tegen te spreken, maar rent toch weg. Voor mij rijmen die beelden niet zo met elkaar, maar dat kan ook persoonlijk zijn ;) en misschien moet je wat duidelijker maken dat hij echt de plek verlaat, eerst dacht ik dat hij de twee mannen wilde tegenhouden.
En een paar schoonheidsfoutjes =)
Zijn gedachten over thuis, zijn eigen verdomde thuis, overmande hem.
gedachten is meervoud, dus overmande=overmanden

Dat is het enige foutje wat me opviel, dus dat is super :D
Zoals ik al zei, ik vind je verhaal echt heel erg goed, dus ik ga het blijven volgen. En dan kom je niet meer van me af :gr: :P
Veel succes met schrijven!

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 04 mei 2011 18:03
door Amarious
Dank jullie voor de goede reacties en feedback. :super
Fijn om te lezen dat jullie het al leuk vinden.

Ik heb de proloog gelijk op een paar punten aangepast zodat het wat duidelijker is waar het zich afspeelt.
Hoofdstuk 1 is al in de maak.

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 04 mei 2011 18:11
door annelotte
Jaaaaa, nu is het veel duidelijker waar het verhaal zich afspeeld :D
Succes met hoofdstuk 1 maken, want ik wil graag verder lezen :P
Dus succes met verder schrijven

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 04 mei 2011 19:50
door janeke
wow dat ik nooit eerder je verhaal gelezen heb!
mooi!
wanneer meer?
kan niet wachten!

x

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 05 mei 2011 09:45
door Amarious
Jahaa!!
Hier is dan hoofdstuk 1. :D
Gelukkig had ik deze week lekker de tijd om het te schrijven dus daarom is het er nu al.
De volgende hoofdstukken zullen iets langer op zich laten wachten in verband met mijn opleiding.
Ik hoop dat jullie ervan genieten.
Hoofdstuk 1
Dairo Palantor
Bloed en aarde
19 jaar na de verrader
De avond had zich van zijn slechtste kant laten zien. De aangetrokken wind had nauwelijks invloed op de jongere mensen in het rebellenkamp, opgeslagen buiten de stadsmuren van Mar’Kris. Maar Dairo, als oude man, had het moeilijk met de krachten die op hem inbeukten. Zijn krakkemikkige lichaam had het avonturenbestaan al jaren geleden afgezworen. Desondanks moest hij nog steeds een tocht van haast vier kilometer maken. De tocht met de ezel over de grote kasseien van de hoofdweg was een aanvaardbare hel geweest, het zandweggetje aan het begin van het bos van Dout werd met zware moeite voltooid en nu trotseerde hij de rauwe natuur zonder vastgestelde paden. Het was een hele klus. De door de wind afgerukte takken lagen overal verspreid. Met elke stap die Dairo zette knakte een tak en verloor hij telkens zijn evenwicht. Op een gegeven moment scheurde zelfs een stuk van zijn pui door een stevige tak. Het moest er belachelijk uit zien dacht hij bij zichzelf. De ooit zo vitale stadswachter van Marchar was veranderd in een kreupele, ouwe gek. Waarom de rebellen hem nog steeds niet doorhadden was voor Dairo nog steeds een raadsel.
Dairo had inmiddels de afgesproken plek in zicht gekregen. Het was een zwaar vervallen wachttoren bovenop een klein heuveltje. De toren, gemaakt van grijs steen, was al langere tijd verlaten. De wildgroei aan planten die zich meester van de toren hadden gemaakt stemde daar overduidelijk mee in. Pal naast de toren stond een middelgrote beuk. De boom was er net zo slecht aan toe als het huisje. De bliksem van een aantal dagen geleden had zich er duidelijk over ontfermd, want de boom zag er zwartgeblakerd uit. Desondanks groeide er groene bladeren, onduidelijk of deze van de boom zelf kwamen of van de wildgroei aan planten.
De slechte ogen van Dairo konden dit allemaal nog wel waarnemen. Maar wat er tussen de boom en de toren stond was nog te onduidelijk. Een zwarte schaduw bewoog, naar alle waarschijnlijkheid een mantel die door de wind werd rond geduwd. Dairo wist, ondanks dat hij diegene niet goed kon zien, wie het was. Hij vervolgde zijn weg onder het geroep van de uilen uit de omliggende bomen richting de toren. Met elke stap die Dairo zette begon hij steeds meer details van de schaduw te zien. Het viel hem op dat de schaduw een klein buideltje in zijn hand had en die steeds opgooide om daarna weer op te vangen. De inhoud rinkelde. Tevens had de schaduw een zwarte kap over zijn hoofd en twee messen aan zijn riem hangen. Deze verschillende dingen bevestigde de eerste ingeving van Dairo over wie het was.
Stap voor stap kwam Dairo dichterbij. Net toen Dairo tegen de schaduw wou roepen dat hij er was, werd hij vanachter rond zijn nek gegrepen. Een scherp object, waarschijnlijk een dolk zo redeneerde Dairo, werd tegen zijn rug gezet. Dairo liet het over hem heen komen. Hij wist al wat er aan de hand was.
De schaduw was inmiddels naar Dairo en zijn belager toe gelopen. Bij elke stap rinkelde het buideltje, dat de schaduw inmiddels aan zijn riem had gegespt.
“Arnus, vertouw je me nou nog steeds niet?” vroeg Dairo de schaduw.
De schaduw deed zijn kap af. Dairo staarde recht in het gezicht van luitenant Arnus Dartain, de man die Dairo betaalde en tevens lid van de gevreesde Zwarte Militie. “Noem mij nooit meer bij mijn voornaam. En nee, ik vertrouw geen van mijn informanten blind. Jij bent daar geen uitzondering in.”
“Ach, hou toch eens mee op met dat wantrouwig zijn.” reageerde Dairo. “Hoelang ben ik nou al jou informant bij de rebellen? Een jaar? Twee jaar? Misschien wel langer.”
“Dat maakt mij helemaal niks uit.” zei Arnus getergd. “Ik heb geen informatie gehad over de recente gebeurtenissen in Mar’Kris. En die waren op z’n zachts gezegd niet echt verwaarloosbaar. Honderden doden, duizenden vluchtelingen, verkrachtingen, kindermisbruik, openlijke executies en ga zo maar door. Daarom is mijn humeur tegenover jou niet echt verbeterd de laatste tijd. Je kan mij beter maar gelukkig maken met bewijs waarmee ik aanvallen van de rebellen kan verklaren.”
“Oh, dat heb ik ook.” antwoordde Dairo zelfverzekerd. “Je moest eens weten wat ik over de aanval heb ontdekt. Je zou steil achterover slaan van verbazing als je het wist. Dat weet ik zeker.”
“Verbaas me maar.” zei Arnus terwijl hij zijn armen over elkaar sloeg en wachtte op wat er komen ging.
“Nou, dat kan alleen als ik het bewijs kan pakken uit mijn broekzak.” zei Dairo terwijl hij met zijn wijsvinger naar achter wees. “Maar dat wordt mij moeilijk gemaakt door Falk, die achter mij staat met een scherp dingetje en een arm om mijn nek.”
“Je kent ons te goed, Dairo.” zei de diepe stem van Falk vanachter Dairo.
Dairo glimlachte. “Jou herkennen is niet zo moeilijk. De gespierde arm om mijn nek en de zure lucht die je bij je draagt zijn niet echt moeilijk te herkennen.”
De greep verzwakte en Dairo draaide zich om. Hij keek recht in de grijze ogen van Falk. Zijn gezicht stond een stuk gemoedelijker dan dat van Arnus. Zijn mond was aan beide mondhoeken gekruld in een klein lachje en zelfs in zijn vaak nietszeggende ogen zag Dairo dit keer een goed humeur. Een opmerkelijke verandering sinds de laatste keer. Voor de rest was Falk nog steeds zichzelf. De man was nog steeds groot van postuur, zo groot zelfs dat Dairo zich nog steeds afvroeg hoe het toch kon zijn dat hij zo goed kon sluipen. Dairo draaide zich weer om, richting Arnus.
“En waar is Yoris eigenlijk?” vroeg Dairo nieuwsgierig aan Arnus. “Ik kan me niet voorstellen dat de ‘drie-eenheid’ zonder de derde man zou komen. Dat zou natuurlijk een beetje raar zijn, vind je niet?”
“Je hebt volkomen gelijk, Falk.” zei Yoris terwijl hij vanachter een boom naar de mannen toeliep. “Hij kent ons te goed.”
Yoris was de oudste van de drie. Zijn grijze ringbaard en beginnende rimpels op zijn voorhoofd bewezen dat. Hij keek zoals altijd zeer serieus uit zijn ogen. Tevens maakte hij geen aanstalten om zijn zwarte kap af te doen. Iets wat de andere twee wel hadden gedaan.
“Maakt dat je bang?” vroeg Dairo licht cynisch. “Dat ik zoveel van jullie weet?”
“Maak je maar geen illusies.” zei Yoris. “Wij weten nog altijd meer van jou. En we zijn ook van plan om dat zo te houden.”
“Hehe, dat dacht ik al.” zie Dairo.
“Vertel ons nou maar wat er zo verbazingwekkend is.” zei Arnus nog steeds wachtend.
Dairo nam een teug brandewijn uit het flesje om zijn nek, ging zitten op een nabije grote kei en schraapte zijn keel. “De rebellen krijgen steun uit onverwachte hoek. En met steun bedoel ik ook echte steun. Dus niet alleen geld, wapens en dat soort rotzooi maar ook mannen. Mannen die een bepaald doel voor ogen hebben, een ander doel dan dat van de rebellen.”
“Vertel ons iets wat we niet weten.” zei Yoris geïrriteerd. “De Zwarte Militie weet allang dat de dieven en zakkenrollers van Rode Gilde met de rebellen samenwerken. Dat is niks nieuws voor ons.”
“Wie zei dat ik het over die criminelen van de Rode Gilde had?” snauwde Dairo, met een schuin oog kijkend naar Yoris. “Ik heb het over een heel andere partij. Eentje met heel andere motieven dan de Rode Gilde. En met veel meer macht en geld dan de Rode Gilde.”
“En welke ‘partij’ is dat dan?” vroeg Arnus plots geïnteresseerd.
Dairo schudde zijn hoofd. “Dat kan ik dan wel zo snel onthullen maar daar staat natuurlijk wel een prijs op. Een vriendschappelijke prijs wel te verstaan. Omdat je me zo vertrouwt.”
“Verdomme, Dairo.” zei Falk lachend. “Je bent ook echt niks veranderd in de tussentijd. Wij dachten dat het bloedbad je wel zou veranderen. Maar je bent nog steeds een even grote geldwolf.”
“Ach ja, iedereen zijn eigen dingetje, hé.” zei Dairo glimlachend. “Mensen zoals jij vermoorden mensen voor de lol, mensen zoals ik vertellen waar jij die mensen kan vinden. Mensen zoals ik zijn onmisbaar bij hetgeen wat jullie doen. Jullie verdienen geld met het doden, ik met de informatie vooraf.”
“Hou je handen op.” zei Arnus. Dairo hield zijn handen op en Arnus schudde de inhoud van de kleine buidel uit op Dairo’s handen. “Zo, dit moet genoeg zijn voor die informatie van jou. 10 goudstukken. Zoals afgesproken.”
“Mooi, mooi.” zei Dairo opgewekt. “Oké, luister heel goed. Deze partij is een grote speler op ons mooie schiereiland, Schier. Ze zijn in mijn positie niet goed controleerbaar. En ook de Zwarte Militie van Forhout zal grote moeite hebben om ze onder de groene zoden van Schier te krijgen. Dus denk niet dat dit snel opgelost zal zijn.”
“Verdomme, vertel nou maar gewoon wie het is.” zei Arnus getergd. “Anders vraag ik straks nog mijn goudstukken terug.”
“Crefeldt.” zei Dairo kortaf.
“Crefeldt?” vroeg Arnus. “En wat bedoel je met Crefeldt? Het hertogdom Crefeldt is groot en dichtbevolkt, veel mensen daar dragen Forhout geen warm hart toe.”
Dairo slaakte een zucht. “Het is gewoon zoals ik het net zei. Crefeldt. Dus daarmee bedoel ik heel Crefeldt. Elke leenheer daar heeft zijn steun uitgesproken aan de hertog van Crefeldt.”
“Wat is hun rol in de aanval op Mar’Kris dan?” vroeg Yoris.
Dairo haalde een verfrommelt stuk perkament uit zijn zak. De groene zegel van het huis Crefeldt was duidelijk zichtbaar. “Lees zelf maar.” zei hij triomfantelijk.
Hij gaf het stuk perkament aan Arnus. Arnus nam het stuk perkament aan en begon het te bekijken. Het nam aardig wat tijd in beslag. Nadat hij het had bekeken draaide hij het om en inspecteerde de zegel goed.
“Hoe kom jij hier aan?” vroeg Arnus. “Heb je het gestolen?”
Dairo schudde zijn hoofd. “Generaal Greitz heeft het aan mij gegeven om te verbranden. De dwaas heeft mij nog steeds niet door.”
Arnus keek nu verwonderd naar Dairo. “Ames Greitz, generaal en leider van de rebellen, heeft dit aan jou gegeven? Wat heb je ervoor moeten doen om zijn vertrouwen te winnen?”
“Dat is niet van belang.” zei Dairo resoluut. “Het is belangrijk dat jullie dit nu hebben.”
Arnus keek nog steeds verbaasd naar het stukje perkament. Het leek erop alsof hij water zag branden. Dit soort verbazing had Dairo nog nooit gezien bij de altijd koele en berekende Arnus. Dairo kreeg een kriebelend gevoel in zijn maag. Een gevoel dat er hier iets niet klopte.
“Heb je hierover met iemand gepraat?” vroeg Arnus ernstig.
Dairo schudde zijn hoofd. “Jullie zijn de enigen met wie ik dit besproken heb.” zei hij.
Arnus liep naar Yoris. Ze begonnen druk te overleggen. Het was duidelijk dat Dairo dit gesprek niet mocht horen, dus hij hield zich afzijdig en begon hij met het tellen van zijn goudstukken. Beide huurmoordenaars lazen het stukje perkament meerdere keren opnieuw, om daarna weer fluisterend in discussie te gaan. Het duurde Dairo allemaal net iets te lang.
“Wat is zo belangrijk dat ik het niet mag horen?” vroeg Dairo lichtelijk geïrriteerd. “Als het niet belangrijk is voor mij, dan wil ik nu graag gaan. Want ik moet nog die rottige terugreis naar Mar’Kris maken.”
Arnus keek naar Yoris en beide mannen knikten naar elkaar. “Het is allemaal goed.” zei Arnus. “We zijn klaar hier.” Arnus gebaarde naar Falk dat het tijd was om te gaan. “Bedankt voor de informatie.”
Dairo knikte en stond weer op. “Bedankt voor de goudstukken.”

-



Dairo was inmiddels alweer een aardig eind op weg richting Mar’Kris. Een goed uur geleden had hij afscheid genomen van de groep huurmoordenaars, een stuk perkament armer en tien goudstukken rijker. Desondanks kwam hij maar niet van het aparte gevoel af. De hele tocht vanuit het diepe bos heeft hij er al over na kunnen denken, maar een echt logisch klinkende verklaring voor zijn gevoel heeft hij nog niet kunnen uitvogelen. Hij had toch niks fout gedaan of gezegd?
Het ezeltje van Dairo stond nog steeds waar hij hem had achtergelaten, namelijk op een klein lapje grasland naast de rand van het bos. De ezel stond vastgebonden aan een boom rustig gras te eten toen Dairo arriveerde. Het dier had geen stap verzet. Dairo was blij dat hij eindelijk het verdomde bos had verlaten. Nu zou de reis iets comfortabeler worden. Hij nam de laatste slok uit het flesje om zijn nek. Dairo hoopte dat zijn roes de reis terug nog wat meer zou verzachten.
Dairo stond op het punt op zijn ezel te stappen toen hij plotseling een pijnscheut in zijn rechterschouder voelde. Gepaard met pijn kwam een dreun, die Dairo zijn evenwicht deed verliezen. Hij viel met een plof in het gras, precies naast zijn ezel. Dairo wist even niet waar hij was. Zijn hoofd bonkte en het leek alsof zijn arm stond in brand. Dairo keek naar zijn arm en zag dat er een pijl precies door zijn schouder zat. Het beeld van de pijl die zijn schouder had doorboord gaf Dairo nog meer pijn. Hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl hij probeerde te ontdekken waar de pijl vandaan was gekomen. Dairo werd niks wijzer. Hij zag niks door het donker van de nacht en het enige geluid wat hij hoorde was hijzelf, zijn ezel die nog steeds op gras aan het kauwen was en het geroep van de uilen.
Langzaam aan probeerde hij overeind te komen. Met zijn linkerhand greep hij een van de achterbenen van de ezel en langzaam aan trok hij zichzelf omhoog aan de ezel. De ezel was alleen niet gediend van het getrek aan zijn poot. Hij schudde de hand van Dairo van zijn poot af en stampte keihard op de linkerhand van Dairo. Weer schreeuwde hij het uit, alleen dit keer was het geluid van zijn brekende hand luider.
“Verdomme!” schreeuwde hij. “Klote beest!”
Net na Dairo’s laatste zin vloog er weer een pijl door de lucht. Deze keer trof de pijl wel direct het voorgenomen doel. De pijl penetreerde de keel van Dairo. Dairo probeerde naar lucht te happen, wat jammerlijk mislukte. Het enige wat hem lukte was het produceren van een gorgelend geluid. Bloed droop uit zijn keel, langs zijn bruine pui, op de grond. Dairo probeerde nog op alle manieren de pijl uit zijn keel te krijgen, maar alles tevergeefs. Dairo keek nog een keer om hem heen, zag niks, sloot zijn ogen en beëindigde het gevecht om zijn leven.

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 05 mei 2011 10:42
door Saskjezwaard
Haha, leuk he, vakantie? Genoeg tijd om te schrijven^^
Weer een heeel erg mooi stukje, je bent ontzettend goed in het beschrijven van je omgeving! Ik ben jaloers :P
Maar ik heb weer iets te zeuren, dus bereid je maar alvast voor:
Desondanks moest hij nog steeds de tocht van haast 4 kilometer in noordelijke richting maken, richting het Bos van Dout.
Schrijf cijfers onder de tien altijd voluit! Het liefst die erboven ook, dat maakt het fijner om te lezen.
Direct daarna werd er een scherp object, waarschijnlijk een dolk, tegen zijn rug gezet.
Het is persoonlijk, maar voor mij haalt het 'direct daarna' de vaart uit het stukje. Het schept een beetje iets afstandelijks, iets zakelijks waardoor de spanning verdwijnt. Voor mijn gevoel kun je beter neerzetten:
"Een scherp object, waarschijnlijk een dolk, werd tegen zijn rug gezet.
Maar je moet maar kijken wat je ermee doet ;)
Bij elke stap rinkelde het buideltje, wat de schaduw inmiddels aan zijn riem had gegespt.
wat=dat (volgens mij, daar ben ik ook niet zo goed in :angel)
Dairo staarde recht in het gezicht van luitenant Arnus Dartain, de man die Dairo betaalt en tevens lid van de gevreesde Zwarte Militie.
Als je in verleden tijd schrijft, blijf dan altijd daarin schrijven. Er zijn een paar uitzonderingen, maar volgens mij is dit er geen van. Dus"
'Dairo staarde recht in het gezicht van luitenant Arnus Dartain, de man die Dairo betaalde en tevens lid van de gevreesde Zwarte Militie.'
“Je moest is weten wat ik over de aanval heb ontdekt.
NEEEEEE!!!! Waarom doen mensen dit altijd fout? 'Is' is een werkwoord, dat kan daar nooit staan. Het moet 'eens' zijn.
Gepaard met pijn kwam een dreun, die Dairo zijn evenwicht deed verliezen. Hij viel met een dreun in het gras, precies naast zijn ezel.
Hier heb je twee keer dreun in twee zinnen achter elkaar. Probeer zulke woorden af te wisselen, dat is fijner voor de lezer en maakt je verhaal mooier. Een handige site is www.synoniemen.net daar kun je heel veel vinden.
Hetzelfde geldt eigenlijk voor het stukje met de pijn. Jammer genoeg zijn er bijna geen andere woorden voor pijn, dat is echt heel erg irritant :gr: loop ik zelf ook tegenaan. Maar probeer er withete scheuten of brandende plekken in te gooien, wat je voor een deel ook al deed =)
De ezel was alleen niet gediend van het getrek aan zijn poot. De ezel schudde de hand van Dairo van zijn poot af en stampte keihard op de linkerhand van Dairo.
Hier heb je hetzelfde, maar hier kun je makkelijk die woorden vervangen door verwijswoorden:
De ezel was alleen niet gediend van het getrek aan zijn poot. Hij schudde de hand van Dairo van zijn poot af en stampte er keihard op.
Tadaa :D
Net nadat hij de laatste zin had gezegd vloog er weer een pijl door de lucht. Deze keer trof de pijl wel direct het voorgenomen doel. De pijl penetreerde de keel van Dairo.
Tumtiedumtiedum, je ziet het geloof ik zelf wel^^

Ohh, trouwens, had ik nog helemaal niet gezegd, ik vind het echt super hoe je het voorgaande stukje hebt aangepast. Meestal is het vlug, vlug (maak ik mezelf ook schuldig aan :angel ) maar bij jou is het echt met zorg gedaan! Beautiful!
En nu hou ik op met mijn o zo nuttige commentaar^^ geniet van je vrije tijd en schrijf ze!

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 05 mei 2011 18:53
door janeke
Mooi!
Net als hierboven ook jaloers :D
Doe zo verder

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 06 mei 2011 18:33
door Amarious
Heej mensen,
Bedankt voor de reacties weer.
Een klein hoofdstuk dit keer, maar wel over Janus.
Geniet ervan.
Hoofdstuk 2
Janus Herus
Verdorven liefde
19 jaar na de verrader
De eerste keer dat Janus weer bij bewustzijn kwam, was alles net zo wazig als zijn herinneringen aan de laatste dag. Zijn lichaam voelde raar aan. Zijn ledematen waren loodzwaar, terwijl de rest van zijn lichaam zo licht als een veertje was. Het gaf hem een licht zwevend gevoel, net alsof hij vloog.
Janus probeerde zijn ogen te openen. In eerste instantie lukte dat niet. Een fel licht scheen in zijn ogen, waardoor zijn ogen direct weer sloten. Hij probeerde het gelijk nog Wat hij zag gaf hem een onmenselijk gevoel. De wereld bestond uit verschillende lichten, fel schijnend vanuit wolken hoog boven hem. De wolken waren spierwit, de lichten goudkleurig. Janus schrok van het feit dat hij rechtop stond op praktisch niks. De ondergrond bestond niet. Er was geen gras, geen kasseien, niks. Janus sloot snel zijn ogen weer. Was dit het leven na het leven? Was hij dood? Wat moest dit anders zijn?
Nog een keer opende hij zijn ogen. Weer waren daar de wolken, met dezelfde lichten. Alleen dit keer was er persoon bij. Een vrouw welteverstaan. Ze had een gebroken witte japon aan, had een spierwitte huid en donkerblond haar. De vrouw zat nonchalant op een van de wolken met haar benen over elkaar, spelend met haar lange golvende haar.
De vrouw keek met een strak gezicht naar Janus. Haar gezicht was emotieloos.
“Dood.” riep ze met een hoge stem. “Dood.”
Janus begreep het niet. “Dood?” herhaalde hij verwonderd.
De vrouw knikte. “Dood.” zei ze weer dit keer met een lach.
Janus dacht na over wat het zo kunnen betekenen.
“Ben ik soms dood?” vroeg hij aan de vrouw. “Bent u vrouwe Vitae?”
De vrouw schudde haar hoofd. Ze wees naar zichzelf en herhaalde weer het woord ‘dood’.
“Wat doe ik hier?” vroeg hij verward aan de vrouw. “Waarom ben ik hier? En waar is hier?”
De vrouw stapte van haar wolk af en liep langzaam naar Janus toe. Ze liep over de verschillende wolken alsof het een trap was, gedeeltelijk gedragen door het licht. Ze stopte vlak voor zijn neus. Plotseling begon het voor Janus allemaal te dagen. Hij keek de vrouw nog een keer goed aan, hij staarde diep in haar ogen. Hij bracht zijn hand naar haar wang.
“Ben je… ben je…” Janus kreeg het niet over zijn lippen. Het zou toch niet zo zijn?
De vrouw glimlachte. Ze bewoog haar hoofd richting Janus en zoende hem op zijn lippen. Haar lippen waren koud maar toch gaf het Janus een verliefd gevoel. Een gevoel wat hij voor het eerst had toen hij haar had ontmoet, toen op die koude winterdag in Mar’Kris. Ze waren allebei nog kinderen, zeventien jaar, maar ze wisten het zeker. Ze waren voor elkaar gemaakt. Nog diezelfde avond hadden ze gevreeën, gedreven door de liefde.
Janus begon te huilen. Hij wist het nu. De donkerblonde haren, het prachtige lichaam, de blauwe ogen… De tranen dropen van zijn wang. Hij kon het niet geloven. Ze was echt dood. Alles wat hij had gedaan was voor niks geweest.
Zijn vrouw bracht haar hand naar Janus zijn wang. Ze streelde zijn wang, haar aanraking gaf Janus een nog verliefder gevoel. Hij bracht zijn andere hand naar die van haar. Hij hield haar vast, waarschijnlijk de laatste keer. Hun handen pasten in elkaar als nooit tevoren. Net alsof er niks gebeurd was.
Daarna ging alles zo snel. Als eerste begon de omgeving te verdwijnen. De wolken en het felle licht stegen op, weg hier vandaan. Niet kort daarna volgde zijn vrouw. Grof werd ze uit zijn armen getrokken, ondanks dat ze allebei nog zo erg naar elkaar verlangde. Hij wilde haar nog langer vasthouden, hij wilde haar beminnen, hij wilde nog zoveel. Maar het mocht niet. Alles steeg op richting het grote niets in de lucht. Janus probeerde nog meer antwoorden te krijgen voordat alles weg zou zijn.
“Leeft Liv nog!?” schreeuwde hij emotioneel naar zijn vrouw. “Leeft onze dochter nog!?”
Maar voordat hij antwoord kon krijgen was alles al voorbij. Het ging allemaal zo snel. Te snel.
Daar stond hij dan. Moederziel alleen, op het wit van het niets.
Voordat Janus het wist begon dat wit ook te verdwijnen. Het werd langzaam aan de lucht ingezogen, op een klein eilandje na. Op dat eilandje stond Janus. Wat er nu onder hem afspeelde gaf hem de kriebels. Janus ging op zijn knieën zitten en keek naar beneden.
Onder hem zag hij het schiereiland, Schier. Het leek wel alsof hij op een kaart keek. Hij zag alle steden, zoals de grijze stad Marchar en de vrijbuitersstad Valand, die hij alleen maar kende van horen zeggen. Hij zag de witte bergen in het noorden, die Schier afscheidde van de rest van het koninkrijk Pirinthië. Hij zag de stille zee, met daarin duizenden boten die de eilanden van de Unie omringden. Het was een prachtig gezicht.
Maar plotseling zakt Janus door het wit, alsof de vloer eruit viel. Het zwevend gevoel was weg, in plaats daarvan kreeg hij een gevoel van angst. De angst om ter pletter te vallen. Hij viel, met zijn gezicht naar de grond gericht, naar beneden. Janus probeerde zich nog in het luchtledige ergens aan vast te pakken, dit zonder enig succes. Snel kwam alles dichterbij, tot op een gegeven moment de grond nog maar enkele meters van Janus verwijderd was.

En net op dat moment schrok hij wakker…

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 06 mei 2011 21:05
door annelotte
Wauw, echt een mooi stukje! Me want more! :D

Een klein vraagje die dit stukje tekst bij me oproept is hoe zijn vrouw weet dat hij denkt dat hij dood is, want volgens mij denkt Janus alleen dat hij dood is. Hij zegt het niet. Hoe kan zijn vrouw dan weten wat hij denkt?

Nog een iniminnie klein dingetje:
Amarious schreef:De eerste keer dat Janus weer bij bewustzijn kwam was alles net zo wazig als zijn herinneringen aan de laatste dag.
Er moet een komma tussen kwam en was ;)

Succes met verder schrijven.

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 06 mei 2011 21:20
door Saskjezwaard
Volgens mij is het een droom (correct me if I'm wrong ;) ) en in dromen kan heel veel. Voor mij is het niet onlogisch dat zijn vrouw plotseling "Dood, dood!" gaat roepen, alhoewel het wel een beetje raar is :P maar het past wel heel goed bij de mysterieuze, wat hogere sfeer die je probeert neer te zetten, wat je ook heel goed lukt!
En ik heb weer iets te zeuren :angel Je schrijft ergens 17, het staat mooier als je dat voluit schrijft. Als je het als lezer in een tekst leest, trekt het heel erg je aandacht weg, op een of andere manier is dat irritant.
Oja, je hebt een paar keer 'wou' staan. In een tekst staat het beter als je wilde gebruikte, dat maakt het wat netter. Ik doe het zelf ook, hoor :P
En nog een klein dingetje:
Een fel licht scheen in zijn ogen, waardoor zijn ogen direct weer sloten. Hij probeerde het gelijk nog
Met verwijswoorden kan je de twee keer 'zijn ogen' uit de zin halen. En de tweede zin kapt trouwens halverwege af, dat je dat weet^^
Een fel licht scheen in zijn ogen, waardoor ze direct weer sloten.

Zo, dat waren mijn puntjes voor vandaag weer ;) nog steeds vind ik je verhaal echt heel goed! Ik ben benieuwd hoe het verder gaat, hoe alles in elkaar gaat passen. Succes met schrijven!

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 07 mei 2011 09:42
door Amarious
Bedankt voor de feedback allemaal.

Ja, het is een droom. Of meer een nachtmerrie, het is maar hoe je het bekijkt :D .
In de droom/nachtmerrie is zijn vrouw dood, getuige deze zin:
De vrouw schudde haar hoofd. Ze wees naar zichzelf en herhaalde weer het woord ‘dood’.
Daarna verdwijnt ze en is Janus helemaal alleen. Janus zijn ergste nachtmerrie is dat hij blijft leven en zijn dochtertje en vrouw dood zijn. Misschien was het op het einde een beetje onduidelijk, ik zal dat wel even aanpassen.

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 13 mei 2011 14:02
door Amarious
Zo, na enige tijd weer een nieuw hoofdstuk. (Druk, Druk, Druk met school enz. :P)
Ik hoop dat jullie ervan zullen genieten :D .
Hoofdstuk 3
Matheos van Forhout
De stilte voor de storm
19 jaar na de verrader
Matheos had een koud gevoel gekregen van de rustieke kalkstenen kapel. Er was weinig wat hem eraan deed denken dat dit een huis van de vrouwe van het leven was. De meeste van de raar gevormde, gouden muurkandelaren waren niet aangestoken of kapot, de eikenhouten banken waren versleten en er was geen enkel ander levend wezen te bekennen. De witte muren waren kaal, verkleurd en nauwelijks gedecoreerd. Zelfs het standbeeld van vrouwe Vitae was kapot en stoffig. Het standbeeld was vroeger altijd even groot als Matheos nu, maar dat was allang niet meer zo. Het hoofd was weg, de baby die het roodstenen sculptuur normaal vasthield miste en scheuren liepen over het hele lichaam naar beneden. De priesters hadden deze kapel allang verlaten, bang om hier hun laatste naamdag te vieren en daarna geruisloos te sterven. Niks hier herinnerde aan de gloriedagen van de eerste menselijke godin. Het stemde Matheos somber.
Matheos ging op zijn knieën zitten, vouwde zijn handen, sloot zijn ogen en begon met zijn gebed:
“ Vrouwe, ik heb niks voor u te verbergen. Ik hoop dan ook dat u ook niks voor mij verbergt. Mijn moeder was de redder van mijn bestaan, de reden waarom ik hier nog ben. Ze is ons dan ook veels te vroeg ontvallen. Ik weet dat u haar nu in bescherming heeft genomen. Desondanks bid ik hier voor haar. Niet voor haar eigen gezondheid, maar voor die van mij. Ze is nu 6 jaar uit mijn leven en dat is al 6 jaar te lang. Ik begrijp uw beslissing om haar weg te nemen nog steeds niet, en ik zal dat ook zeker nooit doen. Desondanks zal ik doorgaan met leven, in de veronderstelling dat u mijn moeder dringend aan uw zijde nodig had. Ik hoop dat u van datzelfde leven ook nog steeds deel uit maakt, net zoals mijn moeder.
Ik dank u”
Matheos stond weer op, opende zijn ogen en zette een stap naar achteren. Hij keek weer richting het standbeeld van vrouwe Vitae, wat achter het lege witstenen altaar stond.
“Ik wist wel dat je hier zou zijn.” zei een herkenbare vrouwelijke stem achter hem. Matheos draaide zich om en zag zijn zusje, Leona, in de deuropening staan. Ze had een simpele scharlakenrode japon aan die er prachtig uit zag bij haar lange, blonde haren. In haar haar had ze de met robijnen ingelegde tiara op die ze van moeder had gekregen, vlak voor haar overlijden. In haar handen had ze een witte roos, de favoriete bloem van hun moeder.
“Hoe wist je dat ik hier was?” vroeg Matheos verwonderd. “Heeft Cerny je dat verteld?”
“Nee, ik had zo’n vermoeden dat je hier zou zijn op moeders naamdag. Maar, het stotterend ontkennen van Cerny dat je niet weg was bevestigde mijn vermoeden wel.” zei Leona met een glimlachje.
“Die Cerny…” zei Matheos lachend. “Hij heeft altijd al een oogje op je gehad, ondanks dat hij het altijd al ontkende. Moeder zag dat ook en die vond het nog leuk ook.”
“Zelfs een blinde man had dat nog wel gezien.” lachte Leona. Ze was inmiddels naast Matheos komen staan en staarde naar het onthoofde beeld van vrouwe Vitae. “Moeder kwam hier altijd vaak. Ze was altijd al zo gelovig, ondanks vader.”
“Moeder ging haar eigen weg.” zei Matheos. “Ze liet zich nooit de les lezen door vader. Dat was haar kracht. Ze was een wijze vrouw, met een eigen manier van doen.”
Beide zwegen even en keken strak naar het beeld. Het geluid van de zee op de achtergrond gaf een serene rust. Matheos gedachten waren nog steeds bij zijn moeder aan wie hij, in tegenstelling tot zijn vader, zulke goede herinneringen had.
“Hier.” zei Leona terwijl ze de witte roos in haar naar Matheos uitgestoken hand hield. “Leg jij hem maar neer.”
“Waarom?” vroeg Matheos terwijl hij verbaasd naar zijn zusje keek.
“Ik heb het sinds moeders dood niet meer zo met de godin, dat weet je.” zei Leona. “Dus ik ga haar nu geen giften meer geven, ze luistert toch niet naar mijn gebeden.”
“Vrouwe Vitae zal een geldige reden hebben. Eentje die wij niet kunnen begrijpen en misschien nooit zullen begrijpen.” zei Matheos
“Hou je jezelf dat nog steeds voor?” vroeg Leona haast boos. “Geloof je nog steeds dat vrouwe Vitae moeder ergens voor nodig had? Of dat ze klaar was in deze wereld? Hoe kan je dat nou geloven?”
Matheos slaakt een diepe zucht. “Het bied jou misschien geen soelaas, maar het helpt mij wel het verlies van moeder in een ander perspectief te brengen. Eentje waar ik rust mee heb.”
Matheos draaide zich richting zijn zusje en keek haar aan. In zijn zusje zag hij altijd zoveel van zijn moeder. Dezelfde amandelvormige, groene ogen, dezelfde witblonde haren, dezelfde volle boezem. Het leek soms alsof hij zijn moeder aankeek.
“Leg jij de roos nou maar neer.” zei hij. “Doe het niet voor de vrouwe, maar voor je moeder.”
Leona knikte, draaide zich om richting het altaar, deed een stap naar voren en legde de roos neer. Daarna deed ze een stap terug en ging weer naast Matheos staan.
“En?” vroeg hij.
“En wat?” vroeg Leona verwonderd.
“Hoe voelde dat nou? Was het anders nu je moeder heb geëerd in plaats van de vrouwe van het leven?” vroeg Matheos.
Leona glimlachte. “Het voelde goed.”
Matheos liep naar een grenenhouten kist in de hoek van de kleine kapel. Met een hoog gepiep deed hij de kist open. In de kist lagen dikke, donkerrode geurkaarsen, opgestapeld in verschillende rijen. Matheos pakte er een en sloot daarna de kist. Hij liep terug richting naar het altaar. Onderweg stak hij de kaars aan bij een van de muurkandelaren die wel brandde. Toen hij weer bij het altaar stond zette hij de kaars naast de witte roos neer. De geur van de kaars paste precies bij de bloem.
“Die geur… Rozen.” zei Leona terwijl ze de geur goed in zich opnam. “Lekker.”
Matheos knikte. “Ik heb ze speciaal voor moeder laten maken. Rozen waren altijd al haar favoriete bloemen. De kasteeltuin stond er vol mee.”
Beide stonden weer zwijgend voor zich uit te kijken, denkend aan hun overleden moeder. Het duurde een tijdje voordat Leona de stilte verbrak.
“Vader heeft de oorlogsraad bijeen geroepen.”
Dat kwam voor Matheos als een slag bij heldere hemel. Hij had niet verwacht dat zijn vader de oorlogsraad nu al bij elkaar zou roepen, zeker na de laatste keer.
“Wil hij een leger opzetten?” vroeg Matheos geïnteresseerd.
“Dat weet ik niet.” zei Leona. “Ik weet alleen dat hij overleg wil voeren over de recente gebeurtenissen.”
Matheos dacht na. Zou vader eindelijk een keer voor de frontale aanval gaan? Of zou hij weer kalmte prediken? Matheos was zeer benieuwd.

Re: De verrader (werktitel)

Geplaatst: 14 mei 2011 15:03
door Amarious
Weer een nieuw hoofdstuk, dit keer met Arnus Dartain.

Hoofdstuk 5
Arnus Dartain
De drie-eenheid
19 jaar na de verrader
“Ontkennen heeft geen zin meer.” zei Arnus. “Dit is bewijs is onomstootbaar. Wat wij vreesden gaat echt gebeuren, daar valt niet aan te ontkomen. Het is zo goed als zeker.”
“Luitenant Dartain, de dood is het enige in het leven wat zeker is.” zei Hovo Nach. “Dat moet jij als huurmoordenaar toch ook weten.”
Arnus draaide zich om richting de tafel en keek recht in het gezicht van Luitenant Hovo Nach. De man was duidelijk oververmoeid, de donkere kringen rondom zijn ogen verraadde dat gegeven. De rest van zijn gelaat zag er desondanks redelijk gespannen uit. De lange, dunne man was gekleed in een zwarte gewaad met daarop de donkergroene cobra van de Zwarte Militie.
“Luitenant Nach.” zei Arnus op een zelfverzekerde toon. “Dit bewijs is nog zekerder dan de dood. Als wij geen actie ondernemen, gaat diezelfde dood er ook zeker komen. In honderdvoud, misschien wel in duizendvoud.”
“Trek je conclusies niet te vroeg.” zei Hovo Nach. “De koningin zal dit niet zomaar laten passeren.”
“Ach kom op, Hovo.” zei Arnus zichtbaar geïrriteerd. “De koningin is nog niet eens een volwassen vrouw en daarnaast zwakzinnig.” Arnus liep met grote stappen naar de tafel, sloeg met zijn gebalde vuist op het eikenhouten meubelstuk en keek diep in de grijze ogen van Hovo Nach. “Daarnaast weet jij net zo goed als ik dat haar magister in werkelijkheid aan de touwtjes trekt. Dus verwacht niet teveel van dat kind, en helemaal niet van magister Eroz.”
“De magister heeft ons altijd in alles gesteund. Dat zal hij ook nu doen, zeker als we hem dit bewijsstuk kunnen laten zien.” zei Hovo vastberaden.
“De magister is blind voor alles wat buiten de hoofdstad gebeurd.” zei Arnus getergd. “Dus zeg niet dat alles goed gaat komen omdat magister Eroz er iets aan gaat doen.”
De sfeer in de door de schemering verlichte kamer was duidelijk gespannen. Beide mannen in het zwart stonden lijnrecht tegenover elkaar, letterlijk en figuurlijk. Hun onderlinge strijd werd ontwaard door twee paar ogen, die zich in het laatste beetje schaduw van de ondergrondse kamer hadden genesteld.
“Hou op jullie.” zei een van de personen vanuit de schaduw. “Dit helpt ons geen steek verder.”
Beide mannen gehoorzaamde en gingen elk aan de andere kant van de tafel zitten, ondanks dat ze elkaar nog niet aankeken. De vrouwelijke stem vanuit de schaduw ging verder.
“Wij gaan aan niemand dit bewijs laten zien. Het is te belangrijk om gelijk conclusies hieraan te verbinden. Verder onderzoek zal nodig zijn om de werkelijke feiten bij het bewijs te verzamelen.”
“Maar moeten wij dit niet overleggen met de hertog van Forhout?” vroeg Arnus verbaasd. “Hij zal toch willen weten wat er gebeurd is in Mar’Kris?”
“Zoals ik al zei, luitenant Dartain.” zei de stem. “Verder onderzoek is nodig om echt te bekijken wat dit betekent, zoals het motief van de hertog van Crefeldt om Mar’Kris aan te vallen. En waarom de hertog van Crefeldt zijn leenheren mobiliseert terwijl hij toch al een groot rebellenleger financiert?”
“Die leenheren willen natuurlijk oorlog!” zei Arnus kwaad. “Wat anders!?”
Plotseling mengde de tweede persoon vanuit de schaduw zich in het gesprek.
“Luitenant Dartain, zo’n toon tolereren wij hier niet. Wij zijn nog steeds jou superieuren, ons dien je te gehoorzamen.”
“Maar…” zei Arnus.
“Geen gemaar.” zei de tweede, mannelijke stem weer. “Gehoorzaamheid staat hoog in de vaandel van de Zwarte Militie. Begrepen?”
Arnus knikte, ondanks dat hij het er nog steeds niet mee eens was.
“Goed. Luitenant Nach zal zo snel mogelijk zijn mensen in Crefeldt de opdracht geven om onderzoek te plegen. Daarnaast willen wij dat u de hertog gerust gaat stellen. Zorg ervoor dat hij voorlopig nog niet ten strijde gaat.”
“Begrepen.” zei Hovo Nach.
“Mooi.” zei de eerste stem nu weer. “Deze vergadering is nu over. Wij danken jullie voor het komen. Mogen de schaduwen jullie beschermen.”
Arnus beende snel naar de deur. Met een dreun sloeg hij de deur open, gefrustreerd van de uitkomst van de vergadering. Toen hij op de gang kwam zag hij Falk en Yoris staan. De lange Falk stond leunend tegen een van de muren zijn dolk te slijpen met een slijpsteen. Yoris was de munten uit zijn buidel aan het tellen. Beide mannen keken op toen ze de deur met een knal hoorde opengaan.
“En hoe is het gegaan?” vroeg Yoris nieuwsgierig. “Mogen we actie ondernemen?”
Arnus schudde zijn hoofd. “Ze willen eerst meer onderzoek doen, verdomme.” Arnus sloeg gefrustreerd met zijn vuist op de grijsstenen muur. Een wolk met bruine stof kwam vrij nadat Arnus zijn frustratie op de muur had botgevierd.
“De tweeling wil er dus nog niet aan…” zei Yoris gedesillusioneerd. “Verdomme.”
“Ik snap er niks van.” zei Arnus. “Vroeger was dit soort bewijs altijd voldoende om actie te mogen ondernemen. Maar nu…”
“Nu laten ze iedereen hun gang gaan.” zei Yoris. “Wat doen we nu?”
Nog voordat Arnus antwoord kon geven op die vraag kwam Hovo door de deuropening gelopen. Hij had een stapel boeken onder zijn arm en liep richting de groep. Arnus stond tegen de linkermuur, Falk en Yoris tegen de rechter. Toen Hovo de groep passeerde werden er wat valse blikken richting Hovo geworpen. Hovo beantwoorde die blikken niet, hij liep stug door zonder de groep ook maar enige aandacht te gunnen. Toen hij het einde van de gang had bereikt liep hij de lange wenteltrap op, naar boven richting het Kraaiennest.
“Wat moeten we met die man…” zei Yoris. “Een hielenlikker van de bovenste plank en een perfecte spreekpop voor de tweeling. Is hij op weg om de hertog in te lichten?”
“Nee, dat willen ze niet doen.” zei Arnus getergd. “Ze willen het nog stil houden. Ze gaan de hertog alleen met een leugen gerust stellen.”
Zelfs de altijd zo stille Falk schrok daarvan. Hij borg zijn dolk en de slijpsteen op en mengde zich in het gesprek.
“Vertellen ze de hertog echt helemaal niks?” vroeg Falk verbaasd. “Zelfs niet dat de rebellen steun krijgen van een andere partij?”
Arnus schudde weer zijn hoofd. “Nee.”
“Verdomme, wat is er tegenwoordig toch aan de hand hier!?” schreeuwde Falk gefrustreerd. “De Zwarte Militie is de laatste jaren teveel veranderd.”
Arnus dacht na. Er was natuurlijk een manier om alles weer terug te veranderen. Een manier om alles weer te herstellen en de tweeling van hun zetel te stoten. Arnus keek naar Yoris.
“We kunnen iets doen.” zei hij. “Er is een persoon in Schier die de Zwarte Militie weer kan herstellen, een man die de Zwarte Militie goed genoeg kent. En diegene kennen wij maar al tegoed.”
De blik in Yoris zijn ogen werd nu ernstig. “Denk je daar echt aan, Arnus Dartain!? Is dat serieus jou oplossing op dit probleem!?”
“Ja.” zei Arnus vastberaden en rustig. “Dat is mijn oplossing, Yoris van Marthar-Sil. Jouw broertje is de oplossing op al onze problemen.”