De gele sterren.
Geplaatst: 04 mei 2011 16:40
Oke. Dit is mijn eerste verhaal.
Het is niet echt heel goed, maar ik wilde het graag hierop zetten om te kijken wat jullie er van vinden.
Dit is wat ik tot nu toe heb.
---
Ohja, mijn hoofdstukken zijn heel erg kort. ...
---
1.
Ik keek de klas rond. Míjn klas. De klas waar ik al zo lang in zat. Steeds meer lege plekken waren er gekomen. Eerst Tamara, daarna waren ook Simon, Sanne en Jura vertrokken, of weggestuurd. Wanneer zou ik aan de beurt komen?
“Michaëla?” vroeg meneer Jeffers.
“Eh, ja, meneer?” vroeg ik zacht. Ik zat dus weer eens niet op te letten. Waar had die man het nou weer over?
“Het antwoord?”
Ik zuchtte en sloeg mijn ogen neer. “Op welke vraag, meneer?”
Meneer Jeffers ging rechter staan en keek me aan. “Laat maar, Michaëla…” hij zuchtte.
Op dat moment ging de deur open, en wist ik niet, dat dat moment mijn leven voorgoed zou veranderen.
De directeur kwam binnen. “Michaëla, Kim en Joshua, meneer Jeffers. En, neem je spullen maar mee.”
“We komen toch zo terug?” protesteerde Joshua.
“Neem nou maar gewoon je spullen mee, ja?”
Ik wist dat het niet goed was. Ik voelde het, en ik wist het. Ik wist het omdat Kim, Joshua en ik de enige joodse kinderen waren. De enige uit mijn klas.
Dat gevoel werd sterker toen ik in de gang Jill, Mohamed, en nog meer joodse kinderen zag lopen.
En toen werd mijn vermoeden bevestigd. Want toen ik langs de deur liep, op weg naar het kamertje waar de docenten vergaderden, zag ik het.
Het briefje wat al bij zoveel dingen voor de deur hing. Bij de ijscoman, in de tram, bij de supermarkt, en nu hing het hier ook.
Het vreselijke briefje, met ‘Verboden voor Joden.’
2.
“Jullie kunnen hier niet langer op school zitten,” begon de directeur. Ik wist niet hoe hij heette, iets met Jacob ofzo. “Jullie worden allemaal overgeplaatst, naar het Joods Lyceum.”
Ik hoorde verschillende geluiden om me heen, gemaakt door de kinderen.
Verwarring, paniek, angst, nog meer paniek, nog meer verwarring.
Maar ik voelde enkel boosheid.
Boosheid om mijn vrijheid, om de vrijheid van Jill, om de vrijheid, van de joden.
Boosheid om alles wat van ons afgepakt werd, ijs, zitplaatsen in het park, het park zelf, of het winkelcentrum…
Mijn hele lichaam trilde.
“Michaëla,” de stem galmde en leek ver weg, alsof iemand aan de andere kant van een tunnel stond. “Michaëla.”
En toen werd ik plotseling kalm. Niet door de stem, of door een of ander wonder. Nee. Ik voelde haar hand in de mijne zakken en haar zijdezachte sopraanstem. “Mi.” Fluisterde ze zacht. “Mi, het komt wel goed.”
En toen haalde ik diep adem en keek kalm naar haar gezicht. “Ja.” Verzuchtte ik. “Het zal wel goed komen. Sorry, ik verloor mezelf even.”
Ik keek op naar de directeur. Zijn gezicht stond vol medelijden. “Het spijt me heel erg.” Zei hij. “Ik heb het niet gewild.”
Ik klemde mijn tanden op elkaar en mijn kaken werden strak.
Jill kneep in mijn hand. “Mi.” Fluisterde ze. “Ik beloof het.”
Het was ongelofelijk wat mijn kleine zusje Jill allemaal kon doen met me.
Eén enkel woord was genoeg om me te kalmeren, enthousiast te maken of op te beuren.
Als ik háár zou verliezen, dacht ik, dan zou ik volledig verwilderen.
Ik zuchtte. Alle ingehouden woede kwam in die ene ademtocht naar buiten en maakte me volledig kalm vanbinnen. Ik sloot mijn ogen en vergat alles. Het enige wat er toe deed was dat ik hier was, met haar kleine hand in de mijne.
3.
“Ik vind het eng, Mi.” Fluisterde Jill.
Ik glimlachte naar haar. “Het komt wel goed.” Fluisterde ik zacht tegen haar. “Je kent Mohamed en José, toch?”
Ze knikte en ik hoorde de angst in haar zwijgen.
Ik kneep in haar hand. “Het komt wel goed.” Bezwoer ik. “Echt waar.”
“Beloof je dat?” piepte ze zacht.
Ik sloeg mijn ogen neer. “Ja.” Fluisterde ik schor. “Ja, dat beloof ik.”
Want het deed er niet meer toe.
Vanaf het moment dat de eerste trein met joden ging. Wist ik het. We gingen deze oorlog niet overleven. Wij niet.
4.
Verboden voor joden.
Joden niet gewenst.
Joden na 17.00.
Geen toegang voor joden.
Ik draaide me nog een keer om en keek naar de slapende Jill. In haar slaap verdween elk tegen van angst, of verwarring. Haar gezicht stond kalm en zorgeloos. Zoals dat van een kind zou moeten staan.
Ik kon niet slapen.
Telkens als ik mijn ogen sloot, zag ik het.
De borden, de briefjes. Alles waarmee gezegd werd dat we niet gewenst werden. Alles waarmee gezegd werd, dat we het niet waard waren om daar te komen, om daarmee te reizen, om daar überhaupt ze zitten.
Ik gromde en rolde weer op mijn andere zij.
Waarom joden?
Ik was joods.
Hitler was kwart joods, volgens mij.
Wat hadden we gedaan wat zo erg was dat we niet meer gewenst waren? Dat we niet meer voor vijf uur boodschappen mochten doen? Dat we geen toegang hadden tot daar?
Een traan ontsnapte en rolde op mijn kussen.
Ik sloot mijn ogen en draaide me weer om, met het vooruitzicht dat Jills zorgeloze gezicht me zou kalmeren.
En het werkte.
Ik keek naar haar kalme, vredige gezicht en ik werd leeg.
Ik wist hoe moeilijk Jill het had.
Ze was erbij. Ze was erbij toen mam werd doodgeschoten. Zij was daar.
Ik had haar kunnen troosten, en ze schrok niet meer zo op van elk geluid. Maar haar grote, onschuldige ogen hadden iets gezien wat geen enkel kind had moeten zien.
Ik sloot mijn ogen en ademde diep in en uit. Steeds weer.
Ik knipte mijn nachtlampje uit en even was er geen verschil tussen mijn ogen geopend en gesloten.
Even was er helemaal niets.
Een groot, zwart gat, net als onze toekomst.
Wat zou er allemaal gebeuren met ons?
Hoe vaak kon je een volk vertrappen, verscheuren, verbranden en vernielen, voordat het zich overgaf en smeekte hen te vermoorden, weg van de pijn?
En op dat moment, heel even, maakte het me niet uit. Op dat moment, vond ik het goed om daar zo te liggen.
Met het slapende gezicht van Jill naast me, niet wetend wat de toekomst zou brengen.
Dus ik sloot mijn ogen en droomde weg.
5.
Tot na de oorlog.
Het briefje had in de handen van Margot en Lise gelegen. Hun ogen waren verward over het papier gegleden terwijl wij op weg waren naar de trein.
We moesten twee dagen reizen toen we in het kamp aankwamen. Twee lange dagen met allemaal arme, stille mensen en jammerende, krijsende kinderen.
Ik had Jill op mijn schoot gezet en ze had haar hoofd tegen mijn schouder begraven. Er kwam een gesmoord gesnik uit haar mond. Ik streelde over haar haar.
En toen waren we aangekomen.
We moesten in een ruimte gaan staan. In een ruimte met een soort van douchekoppen.
“Douchen!” beval iemand. Het was nog maar een jongen. Misschien vijftien jaar.
Hoe kon hij dit doen? Schoot er door mijn hoofd. Hoe kon hij de schuld van al deze moorden dragen?
We moesten ons uitkleden en gingen onder de douches staan.
Er klonk luid gesis en uit de douchekoppen kwam gas. Ik snoof een klein beetje op en voelde mijn hoofd licht worden.
“Adem inhouden!” beval pap.
Ik stopte met ademen en voelde dat Jill dat ook deed.
Mijn longen barstten en ik liet mijn adem langzaam ontsnappen. Heel langzaam. Beetje bij beetje.
Toen viel Jill naast me neer en ademde ze diep en schokkerig in en uit.
“Nee!” gilde ik.
Ik wilde niet meer leven. Ik ademde het gas in en uit en voelde de pijn samen met mijn bewustzijn wegsijpelen.
Toen werd ik met een ruk wakker.
Ik had mijn droom aan mijn vader verteld. Maar nog voordat ik bij het kamp aan was gekomen, had hij me al onderbroken.
Het is maar een simpele trein, had mijn vader gezegd. Maar een simpele trein. Gewoon naar een werkkamp.
Ik was kwaad geworden.
“Maar een simpele trein?” had ik gegild. “Maar. Een. Simpele. Trein.”
Wat een schoft. Hij wíst het. Híj wist, dat er een trein was met joden. Een trein waarin joden vervoerd werden om in een kamp ze zitten en te ‘werken.’
Maar ik wist het zeker.
In die kampen waren nooit genoeg plekken voor zoveel mensen.
En wat moesten de kleintjes doen? Ook werken?
Ik wist het al. Als je eenmaal naar zo’n kamp werd gestuurd, was er een immense, grote, extreme kans, dat je daar niet meer uit zou komen.
Niet levend tenminste.
Nu zat ik in mijn kamer. Ik dacht na over alles wat er was gezegd. Over dat het geen oorlog was. Het was maar een kleine uitbreiding van Duitsland.
“Maak je geen zorgen, Mi.” Had hij gezegd. Alsof ik Jill was waartegen hij praatte.
Maar ik was Jill niet.
Ik, ik was Michaëla Cohen, en ik wist dingen.
Ik wist dat mijn droom een voorteken was. Ik wist dat wat ik in mijn droom had gezien, echt zou gebeuren.
Ik wist het.
Maar ik kon er niets aan doen.
is het altijd zo irritant? Ik kan niets goed typen want hij schiet de hele tijd terug naar boven :S Erg vervelend…
Het is niet echt heel goed, maar ik wilde het graag hierop zetten om te kijken wat jullie er van vinden.
Dit is wat ik tot nu toe heb.
---
Ohja, mijn hoofdstukken zijn heel erg kort. ...
---
1.
Ik keek de klas rond. Míjn klas. De klas waar ik al zo lang in zat. Steeds meer lege plekken waren er gekomen. Eerst Tamara, daarna waren ook Simon, Sanne en Jura vertrokken, of weggestuurd. Wanneer zou ik aan de beurt komen?
“Michaëla?” vroeg meneer Jeffers.
“Eh, ja, meneer?” vroeg ik zacht. Ik zat dus weer eens niet op te letten. Waar had die man het nou weer over?
“Het antwoord?”
Ik zuchtte en sloeg mijn ogen neer. “Op welke vraag, meneer?”
Meneer Jeffers ging rechter staan en keek me aan. “Laat maar, Michaëla…” hij zuchtte.
Op dat moment ging de deur open, en wist ik niet, dat dat moment mijn leven voorgoed zou veranderen.
De directeur kwam binnen. “Michaëla, Kim en Joshua, meneer Jeffers. En, neem je spullen maar mee.”
“We komen toch zo terug?” protesteerde Joshua.
“Neem nou maar gewoon je spullen mee, ja?”
Ik wist dat het niet goed was. Ik voelde het, en ik wist het. Ik wist het omdat Kim, Joshua en ik de enige joodse kinderen waren. De enige uit mijn klas.
Dat gevoel werd sterker toen ik in de gang Jill, Mohamed, en nog meer joodse kinderen zag lopen.
En toen werd mijn vermoeden bevestigd. Want toen ik langs de deur liep, op weg naar het kamertje waar de docenten vergaderden, zag ik het.
Het briefje wat al bij zoveel dingen voor de deur hing. Bij de ijscoman, in de tram, bij de supermarkt, en nu hing het hier ook.
Het vreselijke briefje, met ‘Verboden voor Joden.’
2.
“Jullie kunnen hier niet langer op school zitten,” begon de directeur. Ik wist niet hoe hij heette, iets met Jacob ofzo. “Jullie worden allemaal overgeplaatst, naar het Joods Lyceum.”
Ik hoorde verschillende geluiden om me heen, gemaakt door de kinderen.
Verwarring, paniek, angst, nog meer paniek, nog meer verwarring.
Maar ik voelde enkel boosheid.
Boosheid om mijn vrijheid, om de vrijheid van Jill, om de vrijheid, van de joden.
Boosheid om alles wat van ons afgepakt werd, ijs, zitplaatsen in het park, het park zelf, of het winkelcentrum…
Mijn hele lichaam trilde.
“Michaëla,” de stem galmde en leek ver weg, alsof iemand aan de andere kant van een tunnel stond. “Michaëla.”
En toen werd ik plotseling kalm. Niet door de stem, of door een of ander wonder. Nee. Ik voelde haar hand in de mijne zakken en haar zijdezachte sopraanstem. “Mi.” Fluisterde ze zacht. “Mi, het komt wel goed.”
En toen haalde ik diep adem en keek kalm naar haar gezicht. “Ja.” Verzuchtte ik. “Het zal wel goed komen. Sorry, ik verloor mezelf even.”
Ik keek op naar de directeur. Zijn gezicht stond vol medelijden. “Het spijt me heel erg.” Zei hij. “Ik heb het niet gewild.”
Ik klemde mijn tanden op elkaar en mijn kaken werden strak.
Jill kneep in mijn hand. “Mi.” Fluisterde ze. “Ik beloof het.”
Het was ongelofelijk wat mijn kleine zusje Jill allemaal kon doen met me.
Eén enkel woord was genoeg om me te kalmeren, enthousiast te maken of op te beuren.
Als ik háár zou verliezen, dacht ik, dan zou ik volledig verwilderen.
Ik zuchtte. Alle ingehouden woede kwam in die ene ademtocht naar buiten en maakte me volledig kalm vanbinnen. Ik sloot mijn ogen en vergat alles. Het enige wat er toe deed was dat ik hier was, met haar kleine hand in de mijne.
3.
“Ik vind het eng, Mi.” Fluisterde Jill.
Ik glimlachte naar haar. “Het komt wel goed.” Fluisterde ik zacht tegen haar. “Je kent Mohamed en José, toch?”
Ze knikte en ik hoorde de angst in haar zwijgen.
Ik kneep in haar hand. “Het komt wel goed.” Bezwoer ik. “Echt waar.”
“Beloof je dat?” piepte ze zacht.
Ik sloeg mijn ogen neer. “Ja.” Fluisterde ik schor. “Ja, dat beloof ik.”
Want het deed er niet meer toe.
Vanaf het moment dat de eerste trein met joden ging. Wist ik het. We gingen deze oorlog niet overleven. Wij niet.
4.
Verboden voor joden.
Joden niet gewenst.
Joden na 17.00.
Geen toegang voor joden.
Ik draaide me nog een keer om en keek naar de slapende Jill. In haar slaap verdween elk tegen van angst, of verwarring. Haar gezicht stond kalm en zorgeloos. Zoals dat van een kind zou moeten staan.
Ik kon niet slapen.
Telkens als ik mijn ogen sloot, zag ik het.
De borden, de briefjes. Alles waarmee gezegd werd dat we niet gewenst werden. Alles waarmee gezegd werd, dat we het niet waard waren om daar te komen, om daarmee te reizen, om daar überhaupt ze zitten.
Ik gromde en rolde weer op mijn andere zij.
Waarom joden?
Ik was joods.
Hitler was kwart joods, volgens mij.
Wat hadden we gedaan wat zo erg was dat we niet meer gewenst waren? Dat we niet meer voor vijf uur boodschappen mochten doen? Dat we geen toegang hadden tot daar?
Een traan ontsnapte en rolde op mijn kussen.
Ik sloot mijn ogen en draaide me weer om, met het vooruitzicht dat Jills zorgeloze gezicht me zou kalmeren.
En het werkte.
Ik keek naar haar kalme, vredige gezicht en ik werd leeg.
Ik wist hoe moeilijk Jill het had.
Ze was erbij. Ze was erbij toen mam werd doodgeschoten. Zij was daar.
Ik had haar kunnen troosten, en ze schrok niet meer zo op van elk geluid. Maar haar grote, onschuldige ogen hadden iets gezien wat geen enkel kind had moeten zien.
Ik sloot mijn ogen en ademde diep in en uit. Steeds weer.
Ik knipte mijn nachtlampje uit en even was er geen verschil tussen mijn ogen geopend en gesloten.
Even was er helemaal niets.
Een groot, zwart gat, net als onze toekomst.
Wat zou er allemaal gebeuren met ons?
Hoe vaak kon je een volk vertrappen, verscheuren, verbranden en vernielen, voordat het zich overgaf en smeekte hen te vermoorden, weg van de pijn?
En op dat moment, heel even, maakte het me niet uit. Op dat moment, vond ik het goed om daar zo te liggen.
Met het slapende gezicht van Jill naast me, niet wetend wat de toekomst zou brengen.
Dus ik sloot mijn ogen en droomde weg.
5.
Tot na de oorlog.
Het briefje had in de handen van Margot en Lise gelegen. Hun ogen waren verward over het papier gegleden terwijl wij op weg waren naar de trein.
We moesten twee dagen reizen toen we in het kamp aankwamen. Twee lange dagen met allemaal arme, stille mensen en jammerende, krijsende kinderen.
Ik had Jill op mijn schoot gezet en ze had haar hoofd tegen mijn schouder begraven. Er kwam een gesmoord gesnik uit haar mond. Ik streelde over haar haar.
En toen waren we aangekomen.
We moesten in een ruimte gaan staan. In een ruimte met een soort van douchekoppen.
“Douchen!” beval iemand. Het was nog maar een jongen. Misschien vijftien jaar.
Hoe kon hij dit doen? Schoot er door mijn hoofd. Hoe kon hij de schuld van al deze moorden dragen?
We moesten ons uitkleden en gingen onder de douches staan.
Er klonk luid gesis en uit de douchekoppen kwam gas. Ik snoof een klein beetje op en voelde mijn hoofd licht worden.
“Adem inhouden!” beval pap.
Ik stopte met ademen en voelde dat Jill dat ook deed.
Mijn longen barstten en ik liet mijn adem langzaam ontsnappen. Heel langzaam. Beetje bij beetje.
Toen viel Jill naast me neer en ademde ze diep en schokkerig in en uit.
“Nee!” gilde ik.
Ik wilde niet meer leven. Ik ademde het gas in en uit en voelde de pijn samen met mijn bewustzijn wegsijpelen.
Toen werd ik met een ruk wakker.
Ik had mijn droom aan mijn vader verteld. Maar nog voordat ik bij het kamp aan was gekomen, had hij me al onderbroken.
Het is maar een simpele trein, had mijn vader gezegd. Maar een simpele trein. Gewoon naar een werkkamp.
Ik was kwaad geworden.
“Maar een simpele trein?” had ik gegild. “Maar. Een. Simpele. Trein.”
Wat een schoft. Hij wíst het. Híj wist, dat er een trein was met joden. Een trein waarin joden vervoerd werden om in een kamp ze zitten en te ‘werken.’
Maar ik wist het zeker.
In die kampen waren nooit genoeg plekken voor zoveel mensen.
En wat moesten de kleintjes doen? Ook werken?
Ik wist het al. Als je eenmaal naar zo’n kamp werd gestuurd, was er een immense, grote, extreme kans, dat je daar niet meer uit zou komen.
Niet levend tenminste.
Nu zat ik in mijn kamer. Ik dacht na over alles wat er was gezegd. Over dat het geen oorlog was. Het was maar een kleine uitbreiding van Duitsland.
“Maak je geen zorgen, Mi.” Had hij gezegd. Alsof ik Jill was waartegen hij praatte.
Maar ik was Jill niet.
Ik, ik was Michaëla Cohen, en ik wist dingen.
Ik wist dat mijn droom een voorteken was. Ik wist dat wat ik in mijn droom had gezien, echt zou gebeuren.
Ik wist het.
Maar ik kon er niets aan doen.
is het altijd zo irritant? Ik kan niets goed typen want hij schiet de hele tijd terug naar boven :S Erg vervelend…