Pagina 1 van 1

Het Eiland

Geplaatst: 25 mei 2011 18:33
door Amarious
Hier is het eerste deel van de proloog van mijn nieuwe verhaal.
De Verrader zet ik even stop, het werd iets te ingewikkeld allemaal (ja, ook voor mijzelf).
Reacties zijn zeer welkom :super
Proloog I
Dargon Aless

De houten vrouw aan boeg van het galjoen ‘Arias II’ zoende de donkerblauwe golven die de zee op het schip afvuurde. Het geschreeuw van de meeuwen was volop aanwezig, maar de dieren zelf waren onzichtbaar door de dichte mist die het schip nu al dagen achtervolgde. De bemanning die op het dek aan het werk was riep allerlei bevelen naar elkaar, de mist vroeg namelijk het beste van elk van hen. Van al deze productiviteit en rumoer was in de kapiteinshut weinig te merken.
Kapitein Dargon Aless zat stilzwijgend in zijn kapiteinshut, diep in zijn gedachten verzonken. Hij had zijn armen over elkaar geslagen en staarde naar de kleine zandloper op zijn bureau. Het zand viel langzaam door de glazen hals naar beneden, om daarna op een groeiende hoop terecht te komen. Het leek een beetje op zijn eigen humeur, een ophopende stapel van ongenoegens. Een van die ongenoegens was verraad.
Hij voelde zich voor de zoveelste keer verraden, verraden door zijn bloedeigen broer. Waarom moest zijn broer hem nou altijd opzadelen met zijn ‘foutje’? Waarom kon die rotzak het zelf nou niet een keer regelen? Was hij als kapitein van een schip van de vloot te min voor zijn oudere broer?
Kapitein Aless wist het even niet meer. De wegen van zijn oudere broer waren altijd al ondoorgrondelijk geweest. Als groothertog van Irriqaren volgde hij nooit de vastgestelde paden, nooit deed hij iets om zijn naaste plezier te doen, nooit was hij er voor zijn eigen broertje. Altijd dacht hij alleen maar aan zichzelf. Een volledig volgroeid ego, zo noemde vader hem.
Dat hij nog steeds voor hem werkte. Aan de andere kant van de zee van Mar was iemand van zijn eigen capaciteiten nu allang een rijk man geweest.
De kapitein stond op uit zijn rode leren stoel, liep naar zijn van eikenhout gemaakte drankkast en pakte de fles met de goudgele Darzaanse wijn uit de gestapelde rekken. Het prachtig lichtpaarse etiket op de mooi vormgegeven roze fles was eigenlijk waarom de kapitein deze dure wijn had gekocht. De smaak kon hem enigszins gestolen worden, de fles stond gewoon zo mooi in de rijk gevulde drankkast. Nooit had hij de intentie gehad om een van de dure alcoholische dranken uit de kast te nuttigen, maar nu…
Zonder schaamte trok kapitein Aless de kurk eraf, zette hij de dure fles aan zijn lippen en begon het goedje achterover te slaan. De drank was sterk en brandde in zijn keel maar dat weerhield hem er niet van het helemaal op te drinken, hopend daarmee zijn kopzorgen te verzachten. Nadat het laatste druppeltje het doorzichtige glaswerk had verlaten gooide kapitein Aless het gefrustreerd richting de deur. Diezelfde deur ging op exact hetzelfde moment met een zwiep open en in de deuropening stond Klein. De forse kwartiermeester kon het vliegende object nog maar net ontwijken door in een reflex te bukken. Hij keek in eerste instantie verwonderd naar de kapitein om daarna in lachen uit te barsten. Zijn dikke buik bewoog vrijelijk en vrolijk op en neer tijdens zijn lachbui.
“Slecht humeur, kapitein?” vroeg Klein cynisch en met een glimlach op zijn gezicht, “Of is dit het nieuwe gebaar dat ik mag oprotten?”
Kapitein Aless haalde zijn linkerhand door zijn kastanjebruine haar, keek naar de grond en hief daarna zijn rechterhand. “Sorry, het ligt niet aan jou. Ik heb alleen zojuist vernomen wie onze vriend in de cel is. Verdomme.”
“Daarover gesproken, hij wil u spreken” zei Klein opeens serieus.
De kapitein keek op. “Zei hij waar het over ging? Of wil hij me gewoon irriteren door mij voor niks daar heen te laten komen?” vroeg kapitein Aless zichtbaar geïrriteerd.
Klein haalde zijn schouder op. “Geen idee, hij vroeg gewoon naar u. Meer weet ik niet.”
De kapitein twijfelde. Zou hij de man voor de zoveelste keer onder de ogen komen? Of zou hij de man gewoon laten wegrotten in zijn kleine en donkere cel? Kapitein Aless keek naar het portret van zijn vrouw, dat aan een van de muren van zijn hut hing. Elke dag keek hij dus wel zeker een keer naar het prachtige schilderij. De bruine lijst was haast van dezelfde kleur als haar ogen en haar lange haar, wat langs haar linkerschouder naar beneden hing. Haar glimlach was aanstekelijk en de kuiltjes in haar appelrode wangen duidelijk zichtbaar. De japon die ze op het portret aan had was degene die hij haar lang geleden na zijn eerste reis naar Varmatian cadeau had gedaan. Het groene kledingstuk was van zijde en was een van de favorieten van zijn vrouw.
Kapitein Aless kneep in zijn rechterhand en keek naar de ring om diezelfde hand. Hij wist dat alles wat hij nu op dat schilderij zag weg was. Haar glimlach, plezier en levenslust, allemaal weg. Zijn vrouw was geen schim meer van de vrouw waar hij zo verliefd op was. Het was allemaal vernietigd door de man beneden in de cel. De man die hij zo intens haatte.
“Laat hem maar weten dat ik eraan kom,” zei kapitein Aless vastbesloten. “Oh, en verscherp zijn bewaking. Ik wil niet dat hij ervandoor gaat.”
Klein knikte instemmend en sloot de deur weer. Kapitein Aless sloot de drankkast en liep in grote passen weer terug naar zijn bureau. Hij ging niet zitten maar trok met een ruk de onderste lade open en pakte zijn pistool. Het vuurwapen met vuursteenslot was een prachtig voorbeeld van hoe wapens eruit moesten zien, bewerkt met bladgoud en gemaakt van walnoothout. Het vuurwapen was gemaakt door de beste smeden van Irriqaren. Het zakje met buskruit en kogels lag tevens in de la. De kapitein trok het touwtje van het zakje en laadde zijn pistool met de inhoud van het zakje. Het geladen pistool stopte hij tussen zijn broekriem. Met een dreun sloot hij de la van zijn bureau en liep naar de deur. Hij keek nog een keer om, naar het portret van zijn vrouw die aan een van de muren hing.
“Dit keer ga ik het echt doen, schat,” mompelde hij richting het schilderij. “Vandaag word de dag dat ik ga afrekenen met ons verleden.”

De afdeling met de kooien waarin de gevangenen zaten was drukker dan normaal. Klein had de bewaking van de cel serieus aangepakt. Mannen gekleed in plaatstalen kuras en helm, bewapend met musketten en sabels flankeerden de deuren van de cel en van de hoofduitgang richting het dek. Klein zelf stond met een van de mannen bij de cel te praten toen hij de kapitein opmerkte. Hij draaide om en salueerde. “Kapitein.”
“Dank je, Klein,” zei kapitein Aless terwijl hij een hand op de schouder van de grote man legde. “Ik neem het vanaf hier wel over.”
De grijzige man knikte. Hij gebaarde tegen zijn mannen dat ze met hem mee moesten komen en ze verlieten het cellenblok, richting het bovendek.
Kapitein Aless staarde de man eerst een tijdje aan. Hij zat voorovergebogen, met zijn geboeide handen tussen zijn benen in. Zijn donkerbruine baard was ongewassen en ongekamd, net zoals de rest van zijn haar. De kleding die hij aan had waren niet meer dan vodden, vies en versleten.
“Daar ben je dan weer,” zei kapitein Aless getergd terwijl hij heen en weer ijsbeerde. “Verdomme, waarom kom je nou steeds terug?”
De man keek op. Zijn normaliter felblauwe ogen waren dof maar zijn tanden stralend wit.
“Omdat ik als ongedierte ben, kapitein Aless,” zei de man. “En ongedierte komt altijd terug, op elke plek en op elk moment. Zelfs op de momenten wanneer je denkt dat je ze totaal hebt vermorzeld staan ze opeens weer voor je neus. Raar hè, ongedierte?”
De kapitein zuchtte. “Waarom laat je ons nou niet met rust? Bouw een eigen leven op, neem een vrouw of steel iets en rot weg in een cel hier ver vandaan. Maar laat ons nou eens met rust, verdomme!”
De man lachte zijn wit tanden bloot om daarna de kapitein weer bloedserieus aan te kijken.
“Sorry, kapitein,” zei hij verontschuldigend. “Maar dat kan ik niet. Niet zolang jullie iets hebben wat van mij is. Iets wat ik heel graag terug wil.”
“Oh, maar dat ga je niet krijgen. Van mij niet, van mijn broer niet, van niemand niet. Nooit!”
De man lachte weer. “Dat kunt u niet waarmaken, kapitein. Want ik ga het krijgen, let maar op. Goedschiks of kwaadschiks.”
Nu lachte de kapitein. “Oh nee, dat zeker niet.”
De kapitein trok zijn geladen pistool en richtte het op de keel van de man. De man deinsde terug met zijn rug tegen de houten muur van het schip.
“Ongedierte valt namelijk te verdelgen, op een zeer brute manier.”
De man staarde onverschrokken richting de loop van het pistool. Hij leek helemaal niet bang, zelfs niet een klein beetje geschrokken.
“Ach, durf je dat echt?” zei de man cynisch. “Ga je nu echt je bloedeigen neef neerschieten? Dat zie ik jou echt niet doen, Dargon. Straks schiet je nog een gat in je geliefde schip.”
De kapitein werd nu ronduit kwaad. “Moet jij eens goed luisteren. Als jou vermoorden de enige manier is om van je af te komen, dan doe ik dat.”
“Doe het dan!” schreeuwde de man. “Sta daar niet zo en haal die godvergeten trekker over!”
Kapitein Aless werd overvallen door twijfel. Twijfel over wat hij met deze man aan moest. Zijn haat jegens hem was zo ontzettend groot, maar als hij hem nu zou neerschieten was hij geen steek beter dan de man die hij nu onder schot hield. Kon hij dit doen? Durfde hij het?
Kapitein Aless liet zijn pistool weer zakken, zette een stap naar achteren en ging weer met zijn hand door zijn haar.
“Zei ik het niet, je durft gewoon niet,” zei de man op pesterige toon. “Je bent een lafaard, een mislukking.”
Kapitein Aless verloor zijn zelfbeheersing en haalde vol uit met de zijkant van zijn pistool. Het hout raakte de wang van de man en door de klap viel hij op de grond.
“Hou verdomme je bek dicht, Thargen.” zei kapitein Aless getergd. “En trek hem pas weer open als ik het zeg, begrepen!?”
Nog voordat Tergen een reactie kon geven kwam Klein luidruchtig naar beneden gestormd. Zijn gezicht was haast even wit als zijn baard.
“Kapitein, dit moet u zien.” zei hij geschrokken.
De kapitein stopte zijn pistool terug tussen zijn riem. “Kan het niet wachten? Ik ben nu even druk bezig.”
“Nee, dit kan niet wachten. U moet dit echt zien.”
Kapitein Aless keek Thargen dreigend aan. Thargen lag nog steeds op de grond en voelde aan zijn rode wang, niet lettend op het gesprek van Klein met de kapitein. Kapitein Aless vergat even zijn wrok richting Thargen, stapte de kooi uit en sloot de deur van de cel.
“Wat is er dan aan de hand?” vroeg hij aan Klein.
Klein slikte. “Het kraaiennest meldt dat er land in zicht is, kapitein.”
“Dat kan niet.” zei kapitein Aless. “We zijn nog lang niet bij de haven van Varmatian, dan kan er nu nog lang geen land in zicht zijn.”
“Dat dacht ik eerst ook.” zei Klein. “Totdat ik het met mijn eigen ogen zag. Er ligt een eiland op de route, kapitein.”
“Een eiland?” vroeg kapitein Aless lichtelijk geschrokken. “Serieus?”
Klein knikte. “Serieus, kapitein.”
Nog voordat de kapitein het gesprek kon voortzetten werden beide mannen opgeschikt door een suizend geluid. Het geluid kwam steeds dichterbij om daarna weg te sterven en te veranderen in een plons. De kapitein herkende het geluid uit duizenden. Het was het geluid van een kanonskogel.

Re: Het Eiland

Geplaatst: 25 mei 2011 19:25
door Requiem
De bemanning die op het dek aan het werk waren riepen allerlei bevelen naar elkaar, de mist vroeg namelijk het beste van elk van hen.
De bemanning is in deze zin enkelvoud, dus kan de rest van de werkwoorden ook in enkelvoud.
Het is hier een groep, groepen zijn nooit meervoud behalve als die groep ook in meervoud staat (oké, te ingewikkeld, houd het er maar op dat als het in meervoud staat er 'en' achter staat).
Aan de andere kant van de zee van Mar had iemand van zijn eigen capaciteiten nu allang een rijk man geweest.
Had is hier was, lees zelf maar waarom.
De kapitein stond op uit zijn rode lerenstoel, liep naar zijn van eikenhout gemaakte drankkast en pakte de fles met de goudgele Darzaanse wijn uit de gestapelde rekken.
Lerenstoel kan uit elkaar geschreven worden.
Het prachtig lichtpaarse etiket op de wel vormgegeven roze fles was eigenlijk waarom de kapitein deze dure wijn had gekocht.
In deze zin snap ik het woord 'wel' niet zo goed?
Nadat het laatste druppeltje het doorzichtige glaswerk had verlaten gooide kapitein Aless gefrustreerd richting de deur.
Nadat het laatste druppeltje het doorzichtige glaswerk had verlaten, gooide kapiten Aless het gefrustreerd richting de deur.
“Daarover gesproken, hij wil met u spreken.” zei Klein opeens serieus.
Punt is een komma.
En persoonlijk zou ik met hier weghalen, of spreken veranderen in praten. Dat klinkt nét wat lekkerder.
Elke dag keek hij wel zeker een keer naar het prachtige schilderij. De bruine lijst was haast van dezelfde kleur als haar ogen en haar lange haar, wat langs haar linker schouder naar beneden hing.
Wel zeker vind ik hier niet zo lekker klinken, ik zou het omdraaien (dus zeker wel).
Linker en schouder kan aan elkaar geschreven worden.
“Laat hem maar weten dat ik eraan kom.” zei kapitein Aless vastbesloten. “Oh, en verscherp zijn bewaking. Ik wil niet dat hij ervandoor gaat.”
Ik zie hier weer hetzelfde als daarvoor, gesproken zinnen moet je altijd zo schrijven:
"Laat hem maar weten dat ik eraan kom," zei kapitein Aless vastbesloten, "oh, en verscherp zijn bewaking. Ik wil niet dat hij ervandoor gaat."

Behalve als het zo is:
"Laat hem maar weten dat ik eraan kom." Kapitein Aless sprak met vastbesloten stem. "Oh, en verscherp zijn bewaking. Ik wil niet dat hij ervandoor gaat."

Ik denk dat je het nu wel begrijpt dus zal er niet meer op wijzen, dan moet je het maar een keer zelf herlezen (als je het nog wilt veranderen natuurlijk).
Je weet het nu in ieder geval.
Hij keek nog een keer om, richting het statige portret van zijn vrouw die aan een van de muren hing.
Richting zou ik hier veranderen in naar, maar dat moet je zelf weten. Vind het persoonlijk netter staan.
De afdeling met de gevangenenkooien was drukker dan normaal.
Gevangenenkooien zou ik hier veranderen in 'kooien van de gevangenen', maar dat moet je ook maar zelf weten. Persoonlijke mening hè, verder stoort het niet zo zeer.
Hij gebaarde tegen zijn mannen dat ze met hem moesten komen en ze verlieten het cellenblok, richting het bovendek.
Het woordje mee vergeten? :P Tussen hem en moesten.
Zelfs op de momenten wanneer je denkt dat je ze totaal heb vermorzeld staan ze opeens weer voor je neus. Raar hé, ongedierte?”
Achter heb moet nog een t, kan niet precies het onderwerp achterhalen in deze zin, I'm sorry, aan mijn Nederlandse talent zijn ook wat niet zo geweldige puntjes. :P
Hé zou ik veranderen in hè, de klank. Of kan je dat teken niet maken?
“Dat kunt u niet waarmaken, kapitein. Want ik ga het krijgen, let maar op. Goedschiks of kwaadschiks”
Punt vergeten. ;)
“Sta daar niet zo een haal die godvergeten trekker over!”
Typfoutje.
“Je bent een lafaard, een mislukking.”
Mislukkeling vind ik hier beter staan, maar dan moet je - alweer - zelf weten.

Wauw, je einde is heel frustrerend. Nu ben ik nieuwsgierig geworden naar het eiland. :P

Goed, op naar de positieve punten. Het is wel veel tekst om te filteren maar op zich leest het vlot weg. Wel zou je het eventueel kunnen opdelen in een iets kleiner stuk en dan proberen steeds de momenten waarop het spannend wordt of waarop je iets gaat onthullen wat iedereen heel graag wilt weten - vooral ik - te stoppen.
Dan heb je een voorraadje + het ziet er net iets aantrekkelijker uit.

Maar verder is er niks mis met je verhaal, het leest vlot weg, ik kan het heel goed voor me zien en ben - zoals ik al zei - heel benieuwd naar dat eiland.

Ga vooral zo door. ;D

Re: Het Eiland

Geplaatst: 26 mei 2011 08:18
door Xatham
Je verhaal doet me een beetje denken aan een piratenverhaal. Helaas is dat niet mijn favoriete onderwerp voor verhalen, maar toch heb je me zeker met het eind een beetje weten te boeien. Ik ben net als Requiem heel benieuwd naar het eiland.

Re: Het Eiland

Geplaatst: 26 mei 2011 10:39
door Saskjezwaard
Jeej, en er is weer een verhaal :D mooie proloog! Nog steeds heb je die stijl dat je alles beschrijft alsof je er zelf bent geweest. Er is echter wel een stukje, met de fles, dat je er te veel in één zin stopt. Te veel bijvoeglijke naamwoorden in één zin leidt een beetje af. Tenminste, dat is mijn persoonlijke mening :P voor de rest, het is weer helemaal geweldig! Je hebt mij er weer bij als lezer^^

Re: Het Eiland

Geplaatst: 10 aug 2011 16:56
door Amarious
God dit verhaal had ik al heel lang op de plank liggen maar vandaag kon ik me weer eindelijk er toe zetten om er wat aan te doen.
Proloog II
Thargen
Thargen wist niet wat hem overkwam. Het ene moment zat hij nog op de harde bank van de cel te herstellen van de hard aangekomen klap in zijn gezicht, het volgende moment vocht hij tegen de dood en zijn ijzeren restricties.
De vredige sfeer die in eerste instantie aan boord van het schip heerste was totaal verdwenen. In plaats daarvan was er nu blinde paniek, frustratie en angst. Na het eerste kanonschot, die zelfs Thargen met een luide plons in het zoute zeewater hoorde vallen, bleef het even stil. Maar daarna was het gedaan met de rust die de reis tot nu toe had gekenmerkt.
Een regen van projectielen kwam neer op het lange galjoen en overviel iedereen aanboord. De kanonskogels maakten een demonisch geluid en sloegen gaten zo groot als de grootste meloenen in de houten muren van het kansloze schip. Het hout was niet bestand tegen zoveel geweld. De splinters vlogen in het rond, zo scherp als messen en waarschijnlijk dodelijker dan de ronde loden ballen die het schip verpulverde. Thargen zocht bescherming en vond die snel, namelijk onder de aan ketenen hangende houten bank. Hij verschuilde zich eronder, luid hopend dat hij dit schip nog levend zou verlaten. Zijn plek beschermde hem tegen de meeste splinters en zware houten tonnen die, door het wild deinen van het schip, inbeukten op de stalen tralies van zijn cel. Het knellen van de strak gespannen ketenen om zijn polsen deed pijn, maar Thargen weerstond het.
De geluiden die hij hoorde waren zelfs voor een kille persoonlijkheid als hemzelf angstaanjagend. Het schreeuwen van de mannen van het schip, die riepen om hun moeder of de goden baden om hulp, ging door merg en been. Hun harde gegil om niet komende hulp, hun doodsangst, hun paniek; alles droeg bij aan de gruwelijke sfeer aan boord van het zinkende schip.
De meeste schrik kreeg Thargen van een kanonskogel die door het plafond kwam vallen. Het kabaal van het krakende en brekende hout was oorverdovend, maar niks in vergelijking met het geluid wat de geschrokken mannen produceerde toen ze zagen dat een van hun maten naar beneden was gesleurd in de waterval van rotzooi. De positie van de gevallen man was zeer penibel te noemen.
De onfortuinlijke man hing een kleine meter boven de grond, gespietst op een scherp stuk hout. Daarnaast zaten er houten splinters diep in zijn huid gepenetreerd, maar daar had Thargen geen aandacht voor. De man mistte zijn beide benen en het stuk hout waar hij op gespietst was zag rood van het bloed. Hij leek in eerste instantie dood, totdat de man zijn hoofd langzaam draaide en Thargen hem in zijn diepgrijze ogen aankeek. Thargen zag tranen. Tranen van verdriet, en misschien wel van onmacht, maar voornamelijk van angst. Het oogvocht mengde zich met het bloed wat uit de wonden van de man gutste. De man rees zijn bebloede rechterhand en probeerde Thargen iets aan te reiken. Zijn zwaargehavende arm kon de man niet helemaal strekken, maar de stemmen in Thargen’s hoofd vertelde hem dat hij de man zijn hand moest pakken.
“Pak het.” fluisterde de zweverige stemmen hem in koor toe. “Toe nou, pak het. Doe het.”
Thargen kwam kruipend uit zijn beschermde maar tevens benarde positie en stak zijn hand richting de hand van de man. De ketens om zijn polsen redde het net. De toppen van hun vingers beroerde elkaar maar de palmen van hun handen waren nog enkele centimeters van elkaar verwijderd. Thargen trok zijn hand terug en begon in te zien dat het nutteloos was om nog een poging te wagen. De stemmen moesten het nu eindelijk een keer fout hebben, dacht hij. Aan deze gedachte hield hij vast en keerde hij razendsnel om, terug naar zijn beschutte plaats onder de bank. Hij was al halverwege toen hij een rinkelende geluid hoorde. Met een ruk draaide hij zich weer om en zag een mild glinsterend sleutel naast de inmiddels dode, gespietste man liggen. Was dat de inhoud van de man zijn hand? Hadden de stemmen het dan toch weer goed?
Nog een keer maakte hij rechtsomkeert, dit keer richting de sleutel die op de houten vloer net buiten de cel lag. Hij stak zijn hand door de tralies en probeerde de sleutel te grijpen. Zijn vingertoppen raakte de warme sleutel maar hij kwam weer een stuk tekort. Net op het moment dat hij met een uiterste krachtinspanning de sleutel wou grijpen deinde het schip naar rechts, waardoor de sleutel verder verschoof. De schrik sloeg hem om het hart toen hij de sleutel zag verschuiven richting een van de vele kanonsgaten die het schip nu rijk was. Langzaam schoof het kleine voorwerp richting een gat waar de zee en de mist duidelijk door te zien was. Een gevoel van paniek bekroop Thargen. Hij zag zijn leven in de vorm van de sleutel richting het gat van de dood glijden. Het enige wat hij nog kon doen was zijn ogen sluiten en hopen.
Thargen wachtte af, zijn ogen gesloten, zijn linkerarm door de tralies en met zijn buik plat op de houten vloer. De tijd vloog voorbij. De herrie van het gevecht tegen de onbekende vijand duurde voort, net zoals de onstuitbare regen van kanonskogels. Thargen raapte zijn moed weer bij elkaar en opende zijn ogen.
Tot zijn grote verbazing zag hij de ijzeren sleutel, balancerend op de rand van een van de kogelgaten. Het geluk stond dit keer aan zijn kant. Zijn leven was gered, voor heel even dan.
Het schip deinde nog steeds heen en weer, de bewegingen zo onvoorspelbaar als de gokspelletjes die door jan en alleman in de smerigste kroegen verspreid over het gehele keizerrijk gespeeld werden. Weer had Thargen geluk nodig, nu nog meer dan de vorige keer. Hij sloot andermaal zijn ogen en begon weer met hopen. Het schip schommelde nog steeds heen en weer, de ene keer wilder dan de ander afhankelijk van het aantal inslagen van de kanonskogels. Thargen bleef wachten op het moment waar hij zo op hoopte, een grote schommeling van het schip die de sleutel recht in zijn open hand zou schuiven. Dat moment moest wel snel komen want het luid krakende galjoen hield het niet lang meer.
Het schip bleef deinen, de ene keer wilder dan de ander maar het stond nooit stil. Thargen bleef de sleutel stevig in de gaten houden, speurend naar dat ene moment. De sleutel bewoog zich vrolijk met elke deining mee, van links naar rechts en van voor naar achter. Thargen vervloekte de sleutel, zijn frustratie duidelijk voelbaar in zijn lichaam.
Maar toen diende het zo gehoopte moment zich aan. Het schip deinde hevig de goed kant op en de sleutel schoof tot op een redelijke afstand van de cel. Nu moest het gebeuren. Met alle frustratie en kracht uit zijn lichaam greep hij naar de sleutel. De ketens trokken hevig aan zijn pols maar Thargen weerstond de pijn. De opluchting was groot toen hij het koude ijzer vasthield. Snel trok hij zijn arm weer terug en zette de sleutel in het slot van de ketens. Het leek hem dan eindelijk gelukt, hij had haast zijn eigen leven gered. Met de nadruk op haast. Net op het moment dat Thargen de sleutel wou omdraaien brak het schip in tweeën. Door de hevige schok vloog de sleutel uit zijn hand de cel uit. Thargen vloekte en tierde maar stopte met schelden toen hij voelde dat de bodem onder hem wegzakte. Langzaam maar zeker kwam de zee steeds dichterbij, dichterbij en dichterbij. Door een harde klap van een van de staven van de cel raakte hij bewusteloos. Het laatste wat hij nog merkte was dat zijn voeten nat werden.
Thargen werd weer wakker onderwater. Zijn hoofd deed pijn, eigenlijk deed heel zijn lichaam pijn. Hij kon zijn ogen de eerste keer niet helemaal open krijgen. Het zoute water prikte als een malle waardoor hij zijn ogen onmiddellijk weer sloot. De tweede keer ging het gelijk al een stuk beter, ondanks dat hij liever zijn ogen gesloten had gehouden. Want wat er zich onderwater afspeelde was allesbehalve fijn. Thargen’s longen waren zonder lucht en het zou dus nog maar een paar momenten duren voordat hij zijn bewustzijn zou verliezen. Iets wat hij maar al te graag wou doen.
Wat voor hem dreef was alles behalve geruststellend, het was zelfs ronduit luguber. Voor hem hing het hoofd van Dargon Aless, naadloos gescheiden van de romp. Bloed dwarrelde uit de nek het water in. De ogen van de kapitein waren spierwit en vertoonde geen enkel spoor meer van zijn ooit zo blauwe ogen.
Het ronddobberende hoofd gaf Thargen kots neigingen die hij niet kon negeren. De inhoud van zijn maag dumpte hij zonder gêne in zee. Het was het laatste wat hij zou doen. Thargen verloor zijn bewustzijn.