2-(3,4-dihydroxyfenyl)ethylamine, of toch niet.
Geplaatst: 24 jun 2011 02:15
Mijn handdoek valt op de grond. De nacht likt tegen mijn lichaam, een zucht valt van mijn buik en landt dof op de bosgrond.
Een waterdruppel hangt aan mijn kin, ik voel hem kriebelen. Ik wil hem wel wegvegen, maar begrijp de anticlimax in de poëtische opzet van de scène, en laat hem daar maar hangen.
Zijn ogen zijn groot. Ik weet niet hoe het verder gaat. Ze zijn groot, en blauw, en ze kijken niet naar de zuchtende buik, de likkende nacht, weten wel wat anders naar te kijken. Boven zijn de sterren, denk ik, want ik zie het niet, want ik kijk naar zijn wijze ogen. Die zou ik wel sterren willen noemen, maar dat weet ik ook niet.
Ik weet wel wat andere dingen. Ik ben de stimulus. Ik stuur impulsen naar zijn brein, die als reactie 2-(3,4-dihydroxyfenyl)ethylamine loslaten in de synapsspleet. Als reactie daarop worden er impulsen gezonden naar zijn mannelijke geslachtsdeel. Daar verwijden de bloedvaten zich tot zijn penis tegen zijn been jeukt en hij niet weet waar hij zijn wijze ogen moet laten van alle bloedvat verwijding op zijn gezicht die duidelijk maakt dat hij hoopt op een spoedige verhoogde toevoer van 2-(3,4-dihydroxyfenyl)ethylamine. Kortgezegd vindt hij het wel geil geloof ik, zo in het bos met die sterren enzo.
De waterdruppel valt, het kriebelt verschrikkelijk. Ik moet er ook niet aan denken, dan gaat het wel weg. Met een vastberaden stel hersencellen schuif ik de handdoek aan de kant met mijn teen, en wring mijn ivoren voeten door de zwarte aarde. Dan ben ik zo dichtbij dat de stimulus het enige is dat hij ziet, en hij heft zijn handen op terwijl hij mijn zuchtende buik streelt.
Hij heeft een pukkel op zijn wang, en hij stinkt naar zweet. De haren op zijn kin zijn oneven gerangschikt. Op zijn achterhoofd heerst een afstotelijke haarbalans, zijn dijen zijn vet, zijn neus te recht, zijn oren te wijd, zijn kin te ver, te diep, te rond, kaak te breed, kaak, dij, neus vet haar pukkel stank.
Hij heeft nergens last van. Hij voegt zich genietend bij de nacht en duwt me in het zwart tot ik net zo goed mijn ogen open kan houden. En in die donkerte grijpt de stank zich hoog in mijn neus vast, likt de pukkel zich op mijn retina en glijden de zuchten in vaste stroom van me af.
Een waterdruppel hangt aan mijn kin, ik voel hem kriebelen. Ik wil hem wel wegvegen, maar begrijp de anticlimax in de poëtische opzet van de scène, en laat hem daar maar hangen.
Zijn ogen zijn groot. Ik weet niet hoe het verder gaat. Ze zijn groot, en blauw, en ze kijken niet naar de zuchtende buik, de likkende nacht, weten wel wat anders naar te kijken. Boven zijn de sterren, denk ik, want ik zie het niet, want ik kijk naar zijn wijze ogen. Die zou ik wel sterren willen noemen, maar dat weet ik ook niet.
Ik weet wel wat andere dingen. Ik ben de stimulus. Ik stuur impulsen naar zijn brein, die als reactie 2-(3,4-dihydroxyfenyl)ethylamine loslaten in de synapsspleet. Als reactie daarop worden er impulsen gezonden naar zijn mannelijke geslachtsdeel. Daar verwijden de bloedvaten zich tot zijn penis tegen zijn been jeukt en hij niet weet waar hij zijn wijze ogen moet laten van alle bloedvat verwijding op zijn gezicht die duidelijk maakt dat hij hoopt op een spoedige verhoogde toevoer van 2-(3,4-dihydroxyfenyl)ethylamine. Kortgezegd vindt hij het wel geil geloof ik, zo in het bos met die sterren enzo.
De waterdruppel valt, het kriebelt verschrikkelijk. Ik moet er ook niet aan denken, dan gaat het wel weg. Met een vastberaden stel hersencellen schuif ik de handdoek aan de kant met mijn teen, en wring mijn ivoren voeten door de zwarte aarde. Dan ben ik zo dichtbij dat de stimulus het enige is dat hij ziet, en hij heft zijn handen op terwijl hij mijn zuchtende buik streelt.
Hij heeft een pukkel op zijn wang, en hij stinkt naar zweet. De haren op zijn kin zijn oneven gerangschikt. Op zijn achterhoofd heerst een afstotelijke haarbalans, zijn dijen zijn vet, zijn neus te recht, zijn oren te wijd, zijn kin te ver, te diep, te rond, kaak te breed, kaak, dij, neus vet haar pukkel stank.
Hij heeft nergens last van. Hij voegt zich genietend bij de nacht en duwt me in het zwart tot ik net zo goed mijn ogen open kan houden. En in die donkerte grijpt de stank zich hoog in mijn neus vast, likt de pukkel zich op mijn retina en glijden de zuchten in vaste stroom van me af.