De Domir Kronieken - De Onbekende Reizigers

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

De Onbekende Reizigers
De laatste keer dat ik me ga wagen aan een Fantasy verhaal; compleet met achtergronden en tijdlijnen. Ik zal zien of het me gaat lukken.

Het verhaal zal zichzelf wijzen dus een samenvatting beschouw ik niet als een vereiste. Ik kan wel zeggen dat ik deze versie van het verhaal als een soort kladversie beschouw en het uiteindelijk nog zal herschrijven op punten waar ik het later niet mee eens ben.

Inhoud:
I. Afgevaardigden van Mor
II. De Wouden rond de Yggdrasil
III. De Paleismuren van Deganië
IV. Het Geheim van de Vier
V. Het ondernemen van een tocht
Laatst gewijzigd door gaffeljames op 30 jul 2011 12:02, 1 keer totaal gewijzigd.
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

I. Afgevaardigden van Mor
Het was in het jaar 3607, aan het begin van de dertiende Rimoné; in het Koninkrijk van Agòn betiteld als de jaren van Koning Siras, toen de grenzen lang vervaagd waren en de mensen in vergetelheid waren geraakt.
Mensen waren niets meer dan een voetnoot in de geschiedenis geworden sinds zij, en het groeiend imperialisme dat in hen in het bloed zat, waren neergeslagen bij de Slag van Yllamed. Zij leidden een teruggetrokken bestaan in de verdwenen landen en leefden van de agrarische cultuur, waarop zij waren teruggevallen na het verdwijnen van de industrialisatie uit hun koninkrijken.
Tegenwoordig waren de landen, waar de mensen hun intrek hadden genomen, erg verlaten. Veelal waren er kleine gemeenschappen die zich aan de oever van een rivier hadden gevestigd en daaromheen een groot stuk land tot zich hadden genomen om in hun eigen behoeften te kunnen voorzien.
Op deze manier ontstond ook Héremeth; een klein stadje aan de oever van de Veldenrijn, gelegen in het Koninkrijk van Agòn. De stad werd omgeven door grote open velden, die veelal voor het boerenbedrijf werden gebruikt, en een bos dat doorliep tot aan de grens met het Harmijnse Rijk.

Een sterrenloze nacht was over Agòn gevallen en vulde het land met stilte. Geen enkel geluid klonk over de verlaten zandwegen rond Héremeth; zelfs niet het gekwetter van een klein musje of het tjirpen van een merel.
Toch werd er plots een licht zichtbaar op de Oude Kneulheuvels dat langzaam de Binnendijkse Geul op keerde. Mist sloeg om het licht heen en maakte het spookachtig wit. De Binnendijkse Geul lag net voor de stadpoort en er was overdag een druk komen en gaan van mensen die naar de kerk gingen of een bezoek gingen brengen aan de boerderij van boer Émeth.
Stappen van hoeven op de zandweg kwamen naderbij. Het geluid van versleten karrenwielen klonk er piepend achteraan, net als het rommelen van de lading die de kar bij zich had.
De poortwachter, die in slaap was gevallen in het late uur en niemand meer verwacht had, schrok op toen de geluiden naderbij kwamen. Snel stond hij op en pakte zijn lantaarn van de grond. Zijn ogen tuurden in het duister van de Geul. Hij tuurde en riep naar de richting waar de geluiden vandaan kwamen: ‘Wie bent u en wat zoekt u hier op dit late uur?’
De kar hield halt en in het duister kon de poortwachter vaag twee roodgloeiende ogen onderscheiden. Schrik sloeg hem om het hart, want de ogen staarden hem zo priemend aan dat het leek alsof ze dwars door hem heen keken en al zijn gedachten konden doorgronden. Toch klonk plotseling een vriendelijk stem.
‘Ik ben het maar Medir: Culain, de smid uit de Vlagdrager Binnenweg. Laat me door, want ik heb een grote lading hout uit de bossen en wil graag naar huis.’
‘Natuurlijk,’ zei Medir en hij opende de poort. De kar begon weer te rijden en langzaam werd de gestalte van Culain op de kar zichtbaar. Hij zwaaide vriendelijk naar Medir, die hem een beschaafd knikje teruggaf, en reed toen de stad binnen.
Medir keek naar buiten en sprak toen tot zichzelf: ‘Ik ga de poort vanavond sluiten. Ik voel dat er vreemd volk op de weg is en wie zich zo laat nog in Héremeth wil wagen kan wachten tot de morgen aanbreekt.’

De morgen kwam fris en vroeg. De nazomerse ochtend liet de dauw achter op de bloemen, terwijl in Héremeth het dagelijkse leven begon. De zon liet zijn eerste stralen door de stegen en straten vallen toen de eerste mensen er al doorheen kuierden op weg naar de Dorpsstraat.
Al deze mensen hadden vandaag een andere taak dan anders. Het Oogstfeest was de laatste paar dagen met rasse schreden genaderd en nu werd het dan ook tijd voor de voorbereidingen.
Het was een opluchting voor de boeren dat 3607 een geslaagd jaar was wat opbrengsten en oogst betrof. De Oogstperiode van 3606 was een grote catastrofe geweest, doordat in juni zeer slecht weer zijn weg naar Agòn vond en onder de titel van de Zwarte Tocht een heel jaar door het land trok. Die winter waren er in Héremeth veel hongerdoden gevallen.
Op het feest kwamen vaak reizigers af, zo ook dit jaar. De herbergen in Héremeth waren dan ook overvol. Vaak reserveerden de reizigers hun kamer al een jaar van tevoren, omdat er anders geen plek was.
Op het moment dat de stad ontwaakte opende Medir de stadspoort weer. Al gelijk kon hij de eerste reizigers verwelkomen en naar de dichtstbijzijnde herberg wijzen. Vaak gebeurde het dat de laatste reizigers een heel eind moesten lopen, omdat hun herberg aan de andere kant van de stad huisde.
Binnen de kortste keren zag het in de Dorpsstraat zwart van de lieden die voorbij liepen met emmers water, tentzeilen, bierpullen, blokken hout, grote gereedschappen, spijkers, feestartikelen en grote vaten met van alles en nog wat erin.
Ook Culain bevond zich tussen de enthousiastelingen. Hij reed met zijn paard en wagen door de grote menigte en ging op weg naar het Dorpsplein. Achter in zijn wagen rommelde nog steeds het hout dat hij de vorige dag was gaan hakken bij de bosrand aan de Noordzijde van de Oude Kneulheuvels.
Culain schrok plotseling op toen hij voelde dat het hout achter hem bewoog. Hij draaide zijn hoofd op en keek recht in de grijze ogen van Belenus, een goede vriend die ook in de arbeiderswijk woonde. Hij bezat een kleine weverswinkel aan de Wevers Burgerweg. Zijn grijze ogen staarden altijd wat filosoferend voor zich uit, terwijl zijn halflange bruine haar wapperde in de wind. Culain lachte en zei: ‘Wat heeft dit te betekenen, Berend?’
Belenus naam werd vaak afgekort tot Berend, omdat Belenus zelfs voor de Héremanen zeer oude naam was, die bijna niet meer voorkwam.
‘Kan ik een lift krijgen naar het Dorpsplein?’ vroeg Belenus, terwijl hij plaats nam naast Culain op de bok. ‘Ik moet nog meehelpen naaien aan de kleding van de pop. Jij hebt zeker het brandhout mee voor het vreugdevuur?’
Laatst gewijzigd door gaffeljames op 30 jul 2011 17:36, 1 keer totaal gewijzigd.
Elfenring
Balpen
Balpen
Berichten: 139
Lid geworden op: 22 mar 2011 13:35
Locatie: Hilversum

Het Oogstfeest was de laatste paar dagen met rassen schreden genaderd en nu werd het dan ook tijd voor de voorbereidingen.
rassen moet rappen zijn. Rassen is een biologie term voor verschillende verschijningsvormen binnen een soort zoals hondenrassen.
Het is zeker een spannend en interessant verhaal, ik ben benieuwd naar het vervolg. Verder verdien je een duim voor de tekst, waar bijna geen fout in te vinden is. Ben je nieuw hier of zat je eerst in een ander forum op deze site.

Groetjes, Michael
I am the stories that I write, it is my soul and my destiny and whithout it I wouldn't know who I am.
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

Dank je voor de complimenten Micheal. Ik zit hier al een tijdje, maar schrijf niet bijzonder veel. In de vakanties heb ik hier duidelijk veel meer tijd voor. Het vervolg zal snel komen. Trouwens de uitdrukking luidt altijd met rassen schreden, met rappen schreden bestaat volgens mij niet in het Nederlands.
Gebruikersavatar
Patrick
Beheerder
Beheerder
Berichten: 1902
Lid geworden op: 05 feb 2008 18:39
Locatie: Zuid-Limburg
Contacteer:

Dan wel zonder n :p "Met rasse schreden".

Verder goed geschreven en inderdaad weinig fouten te ontdekken.
Why are you so frightened? Have you no faith?
Elfenring
Balpen
Balpen
Berichten: 139
Lid geworden op: 22 mar 2011 13:35
Locatie: Hilversum

Ik had nog nooit gehoord van dat spreekwoord, maar hij is wel heel bruikbaar. Tnks heb ik er weer één meer op te gebruiken.
I am the stories that I write, it is my soul and my destiny and whithout it I wouldn't know who I am.
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

Asje, haha. Ik zal het even veranderen in rasse schreden. Volgens mij vind mijn Word dat alleen een heel raar woord, maarja het zij zo. Ook Patrick heel erg bedankt voor de reactie.

P.S: de komende maand zal ik posten wanneer ik dat kan, maar ik ben op dat moment bezig met Camp Nanowrimo dus zal niet veel tijd hebben.
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

‘De verre buitenwereld,’ zei Culain. ‘Dezelfde buitenwereld die ons ooit heeft bestreden. De buitenwereld die ervoor gezorgd heeft dat we boeren zijn geworden, meer niet. Ik hoef niets met de buitenwereld te maken te hebben. Ik kom er toch nooit, dus waarom zou ik er dan iets vanaf moeten weten? Ik vind mijn leventje hier prima.’
‘Ik ook,’ zei Belenus opgetogen. ‘Toch ben ik heus weleens nieuwsgierig naar de wereld om ons heen. Zou jij nooit een bezoek willen brengen aan de Tuinen van Winar, waar Feoras en Idris hun eed deden?’
‘Nee,’ zei Culain. Het paard begon te zwenken dus Culain moest de teugels even goed aantrekken. ‘Ik ben niet zo nieuwsgierig. En als jij weet wat goed voor je is ben jij dat ook niet. Het is honderden mijlen ver en tegenwoordig weet niemand meer waar de Tuinen zijn. Het is waarschijnlijker dat je gewoon verdwaald en de Tuinen nooit bereikt. Ik hoef niet weken door de wildernis te struinen. Ik heb hier genoeg natuur.’
Culain liet zijn kar langzaam het Dorpsplein op rijden, waar de kramen en biertenten werden opgezet. Langzaam reed Culain richting de grote pop, die op dat moment nog op de grond lag.
Culain gaf Belenus de teugels, sprong van de kar af en loodste het paard mee tot bij een voederbak, alwaar hij hem vastbond. Belenus sprong ook van de bok en liet de teugels los. Samen haakten ze de kar los van het paard en liepen richting de pop.
Ze werden vrolijk begroet door vele mannen die al hard aan het werk waren om alles op tijd in orde te krijgen. Belenus liep verder en Culain stortte al het hout uit de wagen op de grote hoop die er al aanwezig was.
‘Bedankt,’ zei Ecwerd, één van de werklui, terwijl Culain de kar weer ophees en ermee wegreed. ‘Al het hout is welkom, want dit wordt het grootste vreugdevuur ooit.’
Culain lachte en stalde toen de lege kar naast zijn paard. Hij besloot om even snel de herberg aan de rand van het Dorpsplein in te schieten, aangezien de waard een goede vriend van hem was. Snel en behendig schoot hij tussen de vele werkende mensen door tot hij uiteindelijk voor de deur van Het Hijgend Hert stond.
Het Hijgend Hert was al jaren in de uiterst bekwame handen van Iros de Baker. Het was een dikke, besnorde en gezellige waard, die sfeerbepalend in voor zijn herberg. Hij schonk het beste bier uit heel Héremeth, wat hij ook zelf maakte, en ’s avonds zat zijn gelagkamer altijd stampvol.
Iros de Baker had een jaar geleden rond deze tijd een groot verlies gekend. Hij en zijn vrouw waren door de aanhoudende honger hun enige kind en zoon verloren. Vaak hadden zij niet gegeten en alles aan hun zoon gegeven, maar het mocht niet baten. Alar had hem tot zich genomen toen de eerste regenbuien zich uitstortten boven de velden en heuvels rond de stad.
Culain kwam de gelagkamer binnen en werd door veel geschreeuw en handengezwaai begroet. Iros was druk bezig achter de toog, maar scheen altijd toch de tijd te vinden om een praatje met Culain te maken. Culain nestelde zich snel op een kruk bij de bar.
‘En hoe staat het in het leven?’ vroeg Iros vriendelijk. Hij klopte Culain, zoals altijd iets te hard, maar toch goed bedoeld, op zijn schouder. ‘Hoe staat het met de smederij?’
‘Het leven is goed net als de smederij; ik heb de laatste tijd meer klandizie dan ooit tevoren,' zei Culain. ‘Zolang ik er mijn dagelijks brood mee kan verdienen ben ik gelukkig. Hoe staat het met jou en de herberg? Je zal wel goede zaken doen, zeker op dit moment.’
‘Ik doe zeker goede zaken,’ zei Iros hartelijk. ‘Ik heb het nog nooit zo druk gemaakt voor het Oogstfeest. Al was ik alleen maar met het Oogstfeest en Midwinter open, dan redde ik het nog om rond te komen.’
‘Ik wou dat ik dat kon zeggen,’ zei Culain. ‘Maar als ik een herberg had dan zou ik nooit een dag vrij nemen. Het lijkt me heerlijk.’
‘Het gaat vervelen, hoor,’ zei Iros en hij keek Culain eens aan. ‘Ik weet dat de smederij hard werken is, maar een herberg is ook niet altijd je van het. Ik heb laatst zelfs de herberg moeten sluiten, omdat mijn bier op was en de klanten toch om meer bleven vragen.
Het was een hels karwei om iedereen naar buiten te krijgen, vooral omdat de meesten half beschonken waren. Ik weet nog goed dat ik Ecwerd wel drie keer buiten heb moeten zetten, want telkens kwam hij weer naar binnen gelopen. Het is ook wel een rare snuiter die boerenknecht.
Ik weet trouwens ook nog dat, de eerste keer dat ik mijn herberg open had met het Oogstfeest, Ecwerd liederen zong die de meeste mensen zich nog wel kunnen herinneren, en niet omdat ze zo geweldig waren. Hij danste bezopen over de tafels heen en schopte kroezen bier opzij, terwijl hij vieze liedjes zong over dochters van boeren, timmermannen en hoge heren. Hoe hij eraan kwam weet nog steeds niemand. Volgens mij ging de tekst ongeveer zo…’
‘Je hoeft hem niet voor te zingen,’ zei Culain lachend. ‘Ik was erbij namelijk. Ik was trouwens wel zo slim om mijn kroes, ruim voordat hij bij me was, van tafel te verwijderen. Ik weet ook nog dat een aantal dwergreizigers een drinkwedstrijdje hield en de hele herberg op stelten hebben gezet.’
‘Inderdaad, en daarna probeerden ze de boel in de fik te steken,’ zei Iros en hij bulderde van het lachen. ‘Toen ze uit frustratie, toen het niet lukte, nog een paar biertjes namen vielen ze allemaal in een coma neer op de grond. Ik heb ze toen nog met een paar man naar hun kamertjes moeten dragen. Goh, dat was me het Oogstfeest wel.’
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

‘Tegenwoordig weet je ook niet wat er zal gebeuren,’ zei Culain. ‘Het lijkt wel of er elk jaar meer reizigers bij komen.’
Zijn blik gleed kort naar buiten, waar een grote groep mannen bezig was de pop aan een groot aantal touwen rechtop te takelen.
‘Men weet niet wat de morgen brengen zal,’ zei Iros wijs. Culain nam nog een slok van zijn bier en zei toen: ‘Trouwens, heb jij gisternacht nog vreemde reizigers ontvangen?’
Iros schudde zijn hoofd en vroeg: ‘Hoezo vraag je dat? Ben je vreemde reizigers tegen gekomen?’
‘Nee, dat niet,’ zei Culain peinzend. ‘Het komt doordat Medir zich gisternacht nogal vreemd gedroeg.’
‘Dat is volgens mij niets nieuws,’ zei Iros en hij bulderde van het lachen om zijn eigen grap. Toch hield hij zich snel stil toen hij de serieuze uitdrukking op het gezicht van Culain zag.
Iros kwam iets dichterbij, zodat niemand anders in de herberg mee kon luisteren, en Culain vervolgde: ‘Gisteravond was ik hout gaan hakken in het bos bij de Oude Kneulheuvels. Toen ik terugkwam door de Binnendijkse Geul klonk plots vrij angstig de stem van Medir. Hij vroeg wie ik was en wat ik kwam doen. Het leek wel alsof hij bang was; er klonk echt angst in zijn stem door. Hij was blij toen bleek dat ik het maar was. Toch fluisterde hij, toen ik verder de stad in reed, iets over vreemd volk op de weg.’
‘Nu jij het zegt,’ zei Iros plots. ‘Ik zag hem vanmorgen, toen ik uit het bovenraam hing, dat hij de poort weer open deed. Meestal laat hij die de hele nacht open en vooral rond deze tijd. Er kunnen hier ten alle tijden reizigers arriveren voor het Oogstfeest.
Toch is Medir niet gek. Hij heeft een goede mensenkennis en kent alle wegen in de weide omtrek op zijn duimpje. Het is hem al dikwijls gelukt om slecht volk en duistere figuren buiten Héremeth te houden. Het is bijna alsof hij een zesde zintuig voor dat soort gevallen heeft ontwikkeld.
Zo heeft hij bijvoorbeeld een tijdje terug een groep elfen de deur gewezen, die later een bende rovers bleken en de boerderij van boer Émeth hebben geplunderd. Ik weet nog dat Ecwerd midden in de nacht in zijn nachthemd mijn herberg binnen stormde, gelijk twee glazen bier naar binnen klokte – van de schrik – en daarna vertelde dat een aantal rover hem van zijn bed hadden gelicht en in zijn nachthemd naar buiten hadden gegooid. In zijn hansop was hij gewoon over de velden de stad binnen komen rennen.
Maar alle gekheid op een stokje; Medir heeft ons in het verleden echt voor veel onheil behoed. Het is een bovenste beste kerel.’
‘Daar heb je inderdaad een punt,’ zei Culain. Hij wilde verder gaan met zijn zin, maar werd onderbroken door een luid gekraak, gevolgd door een harde klap. Iros en Culain vlogen op van de bar en snelden zich in de richting van het raam, dat compleet verblind was door een grote walm stof die voorbij trok.
Het duurde even voor ze konden zien was er buiten gaande was. Toen de stof daalde en het plein zichtbaar werd zagen ze allereerst een groot aantal neergeslagen kramen en biertenten. Sommige vaten waren gesprongen welke er voor zorgden dat het marktplein bezaaid was met grote plassen van verscheidene dranken, maar voornamelijk bier.
Toen meer stof werd meegenomen door de wind zagen Culain en Iros dat de pop dwars over het marktplein heen lag, terwijl er vele mensen geschrokken achter de nog overgebleven tenten en kramen vandaan kwamen. In de verte stonden de eerste mannen op om de eerste kapotte touwen op te ruimen. Er kwamen mensen onder de pop, die naar beneden geklapt was tijdens het optakelen, vandaan, die zichzelf ontdeden van de dikke laag stof die over het hele plein verspreid was.
Plots schrokken Iros en Culain op toen het gezicht van Belenus voor het raam verscheen. Een enorme berg stof kwam uit zijn krullerige en warrige haar tevoorschijn toen hij er met zijn hand doorheen streek. Hij draaide zich om en zag Culain zitten. Snel rende hij de herberg binnen.
‘Zag je dat?!’ brulde hij opgewonden door de gelagkamer toen hij binnen kwam klossen. ‘Een paar seconden eerder en ik had eronder gelegen. Ben ik even blij, anders had ik waarschijnlijk net zo in de kreukels gelegen als die biertenten en kramen. Moet je zien, ze zijn compleet geruïneerd.
gaffeljames
Potlood
Potlood
Berichten: 99
Lid geworden op: 20 jan 2009 22:15

‘Kom er even bij zitten, Berend.’ stelde Iros voor. Belenus knikte en zo schuifelden de mannen gedrieën naar de bar, waar het bier van Culain nog stond. ‘Wil je misschien ook een lekker koud pintje?’
Weer knikte Belenus en Iros schoof hem binnen een paar seconden een vers getapt biertje voor. Met een overdadige klap sloeg Iros de kroes op de toog.
‘Wat gebeurde er nu buiten precies?’ vroeg Culain, toen Belenus begerig een grote slok van zijn ijskoude drank nam. Belenus keek even op en begon toen te ratelen: ‘Nou, ze waren de pop aan het ophijsen, terwijl ik de laatste hand legde aan de kraag van de jas van de pop. Ik werd weggestuurd om nog wat garen te halen, dus ik moest voorbij een aantal kramen en biertenten.
Op dat moment hoorde ik de touwen boven mijn hoofd knappen, en als menselijke reactie begon ik te rennen. Ze hebben natuurlijk van dat goedkope touw gebruikt van de weverij uit de rijke wijk. Dat is van dat nieuwerwetse rotspul dat niet met handkracht, maar met van die machines is gemaakt. Dat breekt als je er maar één ruk aan geeft. Als ze het bij mij in de winkel hadden gekocht, was zoiets niet voorgevallen.
Maar, ik liep dus onder de pop en begon te rennen. Nog geen meter achter me valt de pop met een klap neer op de grond, en natuurlijk op een paar kramen en tenten, precies op de plek waar ik vlak daarvoor nog had gestaan.
Ik schrok me dood en werd op de grond geworpen door een bord van een biertent dat keihard tegen mijn rug aan knalde. Er waaide daarna een wolk stof op die zo op mijn kleding terecht kwam. Ik ben bang dat de jas van de pop ook helemaal geruïneerd is.’
‘De jas van de pop is nu niet de voornaamste zorg,’ zei Iros, terwijl hij nog een blik naar buiten wierp. ‘Ik maak me zorgen over de arme lieden die onder die pop terecht zijn gekomen. Hij lijkt me behoorlijk zwaar.’
‘Hij is maar van hooi, hoor,’ zei Culain vlug. Iros wierp hem kort een donkere blik toe en siste: ‘Gebonden hooi komt ook hard aan. Al helemaal vanaf die hoogte. Ik denk dat jij het niet fijn zou vinden als ik vanaf zestien meter hoogte een baal hooi op je kop gooide, toch Culain?’
‘Rustig, ik begrijp het,’ zei Culain een beetje gepikeerd. Belenus dronk schuimend zijn kroeg leeg en zei: ‘Het bier was heerlijk, Iros, maar ik stap maar eens op. Ik moet eens gaan kijken hoe het met de jas gesteld is. Ze zullen me wel missen.’
Hij stond op, terwijl Iros en Culain hem gedag zeiden. Toch richtte hij zich nog kort tot Culain: ‘Ik weet niet wat jij morgen doet, maar we zouden morgen samen op kunnen trekken.’ Culain knikte als teken dat hij ermee instemde. ‘Als we hier morgenochtend afspreken dan kunnen we voor de grote drukte uit over de markt en langs de biertenten. En als we hier vroeg genoeg zijn dan kunnen we goed zien hoe de pop in de brand gestoken wordt. Vanaf het raam hier heb je prima uitzicht.’
Culain knikte nogmaals en Belenus verdween door de deur het plein op. Hij rende het buiten langs het raam en verdween daarna uit het zicht. Culain stond zelf ook op en zei: ‘Ik ga maar weer eens op huis aan, want ik heb nog een flink aantal klussen te klaren voor morgen. Zet het bier van mij en Belenus maar op mijn rekening.’
‘Dat bier was van het huis,’ zei Iros hartelijk. ‘Morgen draai ik toch een top omzet dus die twee pintjes kan ik wel missen. Ik zie je morgenochtend wel weer.’
‘Is goed,’ zei Culain lachend. Hij verliet de herberg, terwijl Iros hem nog even nazwaaide toen hij door de deur ging en uit het zicht verdween.
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”