Amaryllis
Geplaatst: 24 nov 2011 00:50
Hey iedereen,
Dit is mijn eerste verhaal hier op het forum.
Het is een one shot die vaag gebaseerd is op het liedje 'Spirit of the sea' van Blackmore's night.
Reacties/commentaar/opmerkingen/... zijn heel erg welkom
Amaryllis
“Ik weet het,” zei ze zachtjes, maar dat was een leugen. Hoe kon zij weten hoe het voelde, hoe kon zij weten wat het betekende. Dat kon alleen ik.
“We komen er wel bovenop. Het lukt ons wel.” Loze woorden zonder betekenis. Wat moest ik ermee? Hoe kon je leven zonder je leven?
Ik kon het niet, echt niet.
“Laten we even naar buiten gaan. De frisse lucht zal je goed doen.”
Gewillig liet ik me naar de deur leiden, wat maakte het uit? Een koude windvlaag blies mijn verwarde haren in mijn gezicht, ik deed niets. Ik voelde alles wel, maar toch ook niet. Ik was afgesloten van mijn eigen lichaam. Ik leefde nog, maar mijn geest was al vervlogen.
“Kijk, de Amaryllissen bloeien zo mooi.”
Ik zei niets. Het was dan ook geen vraag, maar een vaststelling. De Amaryllissen bloeiden mooi.
Stilte.
Sinds die dag was dat mijn trouwe bondgenoot geweest, mijn eeuwige metgezel.
“Heb je het niet te koud?”
Ik deed mijn mond open, maar er kwam geen geluid uit. Praten was moeilijk geworden. Ik schudde mijn hoofd. Nee, ik had het niet koud.
We liepen verder in stilte. Af en toe raakte haar hand mijn arm aan, een troostend gebaar.
“Zullen we even gaan zitten?”
We gingen zitten. In de verte glinsterde het gladde oppervlak van de zee. Ik had er altijd al van gehouden, van haar onstuimigheid en schoonheid. Een witte meeuw zette een duikvlucht in en verdween toen achter de horizon. Ik wilde dat ik haar kon volgen, mijn vleugels spreiden en vliegen naar het geluk dat ik verloren had.
Stilte.
“Laten we verder wandelen. Het is te koud om lang stil te blijven zitten.”
Op de zelfde manier liepen we verder, in stilte verbonden.
Toen we de vloedlijn bereikten was de zon al aan het zakken, de belofte van de nacht hing reeds in de lucht. Ik keek naar de golven die onophoudelijk hun eigen melodie zongen, onaantastbaar.
“Zullen we naar huis gaan? Het wordt al laat.”
Ik schudde mijn hoofd, Ik wilde nog blijven.
“Straks zal het gaan vriezen.”
Ik haalde mijn schouders op, ik vond het niet erg.
“Maar - ”
“Ga maar, ik blijf nog even.” Mijn stem klonk schor en vermoeid door het lange zwijgen.
“Ik laat je niet graag alleen,” zei ze twijfelend.
“Het lukt me wel. De anderen hebben je ook nodig.”
“Weet je het zeker?”
Ik knikte. Mijn voorraad woorden was opgebruikt voor vandaag.
Ze omhelsde me stevig en stond toen op. Nog even streelde ze door mijn haren en toen was ze verdwenen. Ik was alleen. Een enkele traan ontglipte mijn oog en rolde langzaam naar beneden. Ik huilde niet echt, die tijd was voorbij. Erger dan het verdriet was de leegte, een leegte die zo duidelijk aanwezig was dat ze wel mijn schaduw leek. Ik haatte haar, die leegte. Ze verwoestte alles wat ik zo zorgvuldig had opgebouwd, ze nam mijn leven over terwijl ik machteloos toekeek vanaf de zijlijn. Ik tastte in het duister. Ik was alleen.
“Kom. Kom met me mee dan zijn we weer samen.”
Een stem als engelengezang dreef op het water. Een stem die ik koesterde, de stem van de liefde. Ik sperde mijn ogen open en keek verwoed om me heen, maar zag niets anders dan kolkende mist.
“Hier ben ik. Ik heb op je gewacht.”
Nu zag ik hem toch. Zijn bruine ogen keken me liefdevol aan terwijl hij zijn hand uitnodigend naar me uitstak. Vol vertrouwen legde ik mijn hand in de zijne, het voelde zo vertrouwd. Voorzichtig sloeg hij een arm om mijn middel en ik leunde gelukzalig tegen hem aan.
“Waarom liet je me zolang alleen?” De vraag die ik me steeds maar opnieuw stelde, werd nu eindelijk uitgesproken. Waarom was hij weggegaan? Was het enkel het lot geweest, had zij een wreed spelletje met ons gespeeld?
“De tijd stelt zijn eigen regels op, Lis.”
Het horen van mijn naam werkte als een balsem voor mijn verduisterde ziel. Ik had het horen van mijn naam gemist, want enkel wanneer hij die uitsprak klonk het als een belofte voor het hart.
“Laat me niet opnieuw alleen,” smeekte ik. Een tweede afscheid zou me van al mijn resterende krachten beroven. “Blijf je bij me?”
“Vertrouw je mij?”
“Meer dan ik mezelf vertrouw,” antwoordde ik naar waarheid.
Hij glimlachte en ving een pluk van mijn verwaaide haar. Teder stopte hij het achter mijn oor.
“Dat is voldoende. Volg me maar.”
Gehoorzaam volgde ik hem. Zijn hand lag nog steeds warm in de mijne en hij fluisterde woorden van liefde in de wind. Het zand knisperde zacht onder mijn voeten terwijl we de ruisende golven naderden. Toen het water tegen mijn schoenen aan klotste, maakte hij voorzichtig zijn hand los uit de mijne. Geschrokken keek ik hem aan, maar toen draaide hij zich om en streelde mijn wang.
“Ik ga alvast voorop.”
Zonder aarzelen stapte hij de koude omhelzing van het water in en liep naar de horizon. Ik zag hem steeds verder van me weg gaan, terwijl ik hier roerloos stond te kijken.
“Wacht!” riep ik wanhopig, maar hij draaide zich niet om en liep verder. Ik kon hem niet nog een keer verliezen, zo wreed mocht het leven toch niet zijn?
Vastberaden waadde ik door het water, steeds dieper en dieper. Al gauw was ik tot aan mijn schouders ondergedompeld. Mijn rode kleed kleefde aan mijn lichaam. Ik liep zo snel ik kon, maar hoe hard ik ook probeerde, ik kon hem niet bereiken. Mijn gedachten werden vertraagd door de intense koude, die zich in mijn botten zelf leek te vestigen. Het water reikte nu al zo hoog dat ik niet langer kon lopen, maar moest zwemmen.
“W – wach – wacht.” Mijn kreet was nauwelijks meer dan een fluistering. Ik had de kracht verloren om te zwemmen en zakte genadeloos naar de bodem. Nog één maal kwam ik boven water vooraleer twee sterke armen zich om mijn slappe lichaam sloegen. Het waren echter niet de armen van mijn geliefde, maar die van de dood.
De zon schoof langzaam achter de horizon en hulde de wereld in duisternis.
De Amaryllissen bloeiden mooi, nu voor eeuwig.
Dit is mijn eerste verhaal hier op het forum.
Het is een one shot die vaag gebaseerd is op het liedje 'Spirit of the sea' van Blackmore's night.
Reacties/commentaar/opmerkingen/... zijn heel erg welkom

Amaryllis
“Ik weet het,” zei ze zachtjes, maar dat was een leugen. Hoe kon zij weten hoe het voelde, hoe kon zij weten wat het betekende. Dat kon alleen ik.
“We komen er wel bovenop. Het lukt ons wel.” Loze woorden zonder betekenis. Wat moest ik ermee? Hoe kon je leven zonder je leven?
Ik kon het niet, echt niet.
“Laten we even naar buiten gaan. De frisse lucht zal je goed doen.”
Gewillig liet ik me naar de deur leiden, wat maakte het uit? Een koude windvlaag blies mijn verwarde haren in mijn gezicht, ik deed niets. Ik voelde alles wel, maar toch ook niet. Ik was afgesloten van mijn eigen lichaam. Ik leefde nog, maar mijn geest was al vervlogen.
“Kijk, de Amaryllissen bloeien zo mooi.”
Ik zei niets. Het was dan ook geen vraag, maar een vaststelling. De Amaryllissen bloeiden mooi.
Stilte.
Sinds die dag was dat mijn trouwe bondgenoot geweest, mijn eeuwige metgezel.
“Heb je het niet te koud?”
Ik deed mijn mond open, maar er kwam geen geluid uit. Praten was moeilijk geworden. Ik schudde mijn hoofd. Nee, ik had het niet koud.
We liepen verder in stilte. Af en toe raakte haar hand mijn arm aan, een troostend gebaar.
“Zullen we even gaan zitten?”
We gingen zitten. In de verte glinsterde het gladde oppervlak van de zee. Ik had er altijd al van gehouden, van haar onstuimigheid en schoonheid. Een witte meeuw zette een duikvlucht in en verdween toen achter de horizon. Ik wilde dat ik haar kon volgen, mijn vleugels spreiden en vliegen naar het geluk dat ik verloren had.
Stilte.
“Laten we verder wandelen. Het is te koud om lang stil te blijven zitten.”
Op de zelfde manier liepen we verder, in stilte verbonden.
Toen we de vloedlijn bereikten was de zon al aan het zakken, de belofte van de nacht hing reeds in de lucht. Ik keek naar de golven die onophoudelijk hun eigen melodie zongen, onaantastbaar.
“Zullen we naar huis gaan? Het wordt al laat.”
Ik schudde mijn hoofd, Ik wilde nog blijven.
“Straks zal het gaan vriezen.”
Ik haalde mijn schouders op, ik vond het niet erg.
“Maar - ”
“Ga maar, ik blijf nog even.” Mijn stem klonk schor en vermoeid door het lange zwijgen.
“Ik laat je niet graag alleen,” zei ze twijfelend.
“Het lukt me wel. De anderen hebben je ook nodig.”
“Weet je het zeker?”
Ik knikte. Mijn voorraad woorden was opgebruikt voor vandaag.
Ze omhelsde me stevig en stond toen op. Nog even streelde ze door mijn haren en toen was ze verdwenen. Ik was alleen. Een enkele traan ontglipte mijn oog en rolde langzaam naar beneden. Ik huilde niet echt, die tijd was voorbij. Erger dan het verdriet was de leegte, een leegte die zo duidelijk aanwezig was dat ze wel mijn schaduw leek. Ik haatte haar, die leegte. Ze verwoestte alles wat ik zo zorgvuldig had opgebouwd, ze nam mijn leven over terwijl ik machteloos toekeek vanaf de zijlijn. Ik tastte in het duister. Ik was alleen.
“Kom. Kom met me mee dan zijn we weer samen.”
Een stem als engelengezang dreef op het water. Een stem die ik koesterde, de stem van de liefde. Ik sperde mijn ogen open en keek verwoed om me heen, maar zag niets anders dan kolkende mist.
“Hier ben ik. Ik heb op je gewacht.”
Nu zag ik hem toch. Zijn bruine ogen keken me liefdevol aan terwijl hij zijn hand uitnodigend naar me uitstak. Vol vertrouwen legde ik mijn hand in de zijne, het voelde zo vertrouwd. Voorzichtig sloeg hij een arm om mijn middel en ik leunde gelukzalig tegen hem aan.
“Waarom liet je me zolang alleen?” De vraag die ik me steeds maar opnieuw stelde, werd nu eindelijk uitgesproken. Waarom was hij weggegaan? Was het enkel het lot geweest, had zij een wreed spelletje met ons gespeeld?
“De tijd stelt zijn eigen regels op, Lis.”
Het horen van mijn naam werkte als een balsem voor mijn verduisterde ziel. Ik had het horen van mijn naam gemist, want enkel wanneer hij die uitsprak klonk het als een belofte voor het hart.
“Laat me niet opnieuw alleen,” smeekte ik. Een tweede afscheid zou me van al mijn resterende krachten beroven. “Blijf je bij me?”
“Vertrouw je mij?”
“Meer dan ik mezelf vertrouw,” antwoordde ik naar waarheid.
Hij glimlachte en ving een pluk van mijn verwaaide haar. Teder stopte hij het achter mijn oor.
“Dat is voldoende. Volg me maar.”
Gehoorzaam volgde ik hem. Zijn hand lag nog steeds warm in de mijne en hij fluisterde woorden van liefde in de wind. Het zand knisperde zacht onder mijn voeten terwijl we de ruisende golven naderden. Toen het water tegen mijn schoenen aan klotste, maakte hij voorzichtig zijn hand los uit de mijne. Geschrokken keek ik hem aan, maar toen draaide hij zich om en streelde mijn wang.
“Ik ga alvast voorop.”
Zonder aarzelen stapte hij de koude omhelzing van het water in en liep naar de horizon. Ik zag hem steeds verder van me weg gaan, terwijl ik hier roerloos stond te kijken.
“Wacht!” riep ik wanhopig, maar hij draaide zich niet om en liep verder. Ik kon hem niet nog een keer verliezen, zo wreed mocht het leven toch niet zijn?
Vastberaden waadde ik door het water, steeds dieper en dieper. Al gauw was ik tot aan mijn schouders ondergedompeld. Mijn rode kleed kleefde aan mijn lichaam. Ik liep zo snel ik kon, maar hoe hard ik ook probeerde, ik kon hem niet bereiken. Mijn gedachten werden vertraagd door de intense koude, die zich in mijn botten zelf leek te vestigen. Het water reikte nu al zo hoog dat ik niet langer kon lopen, maar moest zwemmen.
“W – wach – wacht.” Mijn kreet was nauwelijks meer dan een fluistering. Ik had de kracht verloren om te zwemmen en zakte genadeloos naar de bodem. Nog één maal kwam ik boven water vooraleer twee sterke armen zich om mijn slappe lichaam sloegen. Het waren echter niet de armen van mijn geliefde, maar die van de dood.
De zon schoof langzaam achter de horizon en hulde de wereld in duisternis.
De Amaryllissen bloeiden mooi, nu voor eeuwig.