Een verhaal zonder begin en zonder einde
Geplaatst: 18 dec 2011 11:12
'Verlaat me niet,' smeekte ik hem.
Hij keek weg.
'Ik laat je niet gaan,' riep ik, met een krachtigere stem.
Hij keek me aan, greep mijn armen vast. Een vuur van woede wakkerde in hem aan. Hij stond op het punt me door elkaar te schudden en ik verlamde. Ik kneep mijn ogen dicht, voelde hoe zijn greep vervolgens verslapte.
'Blijf alsjeblieft bij me,' huilde ik, terwijl ik naar hem opkeek.
Hij bleef me aanstaren. Hij probeerde dieper in me te kijken dan normaal. Ik wist wat er ging komen. Maar ik bood weerstand. Dit keer zou het hem niet zo snel lukken. Ik was sterk. Al die liefde die ik voor hem voelde, al die angst die hij veroorzaakte, maakten me sterker. Hij zou met me moeten praten. Echt met me moeten praten. Zonder zijn trucjes. Zonder mij te manipuleren. Hij zou me moeten overtuigen en ik zou bij mijn mening blijven, want ik voelde en ik wist, wat het beste voor mij was, wat het beste voor hem was, wat het beste voor ons was.
Zijn blik werd donkerder. Ik zag dat hij het probeerde. Zo meteen zouden de woorden komen. Woorden die mijn hersenen in slaap wiegden, die van mijn hersenen zijn hersenen maakten. En net toen zijn ogen het werk hadden gedaan, zijn mooie praatjes het werk zouden overnemen, werd ik hysterisch. Voordat hij mijn gedachten, mijn keuzes en alles zou ontnemen, voordat hij mij, mij zou ontnemen, was er plotseling die vastberadenheid. Ik zou het hem vertellen. In alle woorden, in elke taal die maar in mijn hoofd opkwam. Ik krijste mijn longen uit mijn lijf: 'Ga niet weg! Don't leave me! Stay with me! Bleib bei mir! Reste avec moi! Ne dis-'
Hij had zijn hand op mijn mond gelegd. Ik voelde de tranen over mijn wangen lopen, voelde de paniek door mijn aderen gieren. In een reflex sloot ik mijn ogen. Ik mocht hem niet aankijken, dan was ik verloren. En ik vond het vreselijk om van zijn pijn weg te kijken, om niet eens te proberen om zijn pijn te verzachten. Ik wilde hem op zijn voorhoofd kussen, overal kussen, en hem alles laten vergeten. Hem laten herinneren dat het wij en de wereld was. Dat wij de wereld konden zijn, vanaf het moment dat hij me echt toe zou laten.
Hij haalde de hand van mijn mond. Hij tilde mijn kin voorzichtig een stukje op, in de hoop dat ik mijn ogen open zou doen. Hij wachtte, maar toen hij na enkele seconden nog geen reactie kreeg, gaf hij het op en liet hij mijn kin zachtjes zakken. Ik voelde zijn blik over mijn gezicht, over mijn nek, over mijn armen glijden. 'Niet boos zijn.' Zijn stem stierf weg, de zin ging over in een zachte fluistering.
Ik deed mijn ogen open. 'Heb je een ander?'
Mijn vraag verwarde hem. Hij draaide zich om, deed twee stappen naar voren, stormde toen op me af. Ik voelde me bedreigd, wilde in elkaar kruipen.
'Denk je dat dat het is?' snauwde hij. 'Dat ik een ander heb!'
Ik durfde niets meer te zeggen en keek naar de grond.
Hij ijsbeerde door de kamer. Hij was heel ver in gedachten, zo'n twee minuten lang. Ik zag hem wortselen. Ik was van hem gewend dat hij een plan A, B en C had, en voor het eerst zag ik dat hij geen idee had wat hij moest doen.
'Ik weet niet...,' stamelde ik, en mijn reactie zorgde onmiddellijk voor een tegenreactie. Hij stond twee meter van me af, in die immens grote kamer.
'Zeg het maar, liefje,' moedigde hij me aan, en meteen was het me duidelijk dat ik niet meer te maken had met die grote bedreigende jongen. 'Ik zal je uit laten praten.'
Ik besloot hem te vertrouwen, dat hield in: hem in de ogen te kijken en met hem te praten. Misschien wist hij, dat ik voor één keertje, net zo sterk was als hij, dat het geen zin had om te proberen me mijn macht over mezelf te ontnemen. 'Ik weet niet,' stamelde ik, 'waarom je me anders zou verlaten.'
Ik zag de pijn in zijn ogen. Zijn woede was nu helemaal verdwenen, verdriet had hem overvallen en had nu de overhand. 'Het is te moeilijk, ik kan het niet uitleggen. Maar je moet me laten begaan, Roos.' Hij streek over mijn wang. 'Roosje.'
Ik sloeg zijn hand weg. 'Jij wilt niet meer dat ik jouw roosje ben.'
Ik had verwacht dat hij kwaad zou worden, maar hij bleef even rustig als hij was. Hij leek het op één of andere manier te begrijpen. Pas toen hij opkeek, zag ik dat hij tranen in zijn ogen had staan. Zoiets verscheurends had ik nog nooit eerder gezien.
Hij pakte mijn hand, dezelfde hand als waarmee ik hem net afgewezen had. Hij wreef erover, gaf er een zacht kusje op. 'Als het aan mij lag, dan bleef je altijd mijn Roosje.'
'Het ligt aan jou,' fluisterde ik.
'Lieverd, je zult er niets van merken, niets van voelen. Als je weer wakker wordt, dan ben je gelukkig, dan ben jij mij vergeten, dan lijkt de wereld voor jou voller dan dat hij ooit voor je is geweest.'
Ik dacht aan het idee. Hoe geruststellend zijn woorden ook waren, ze maakten mij alleen maar droevig. Toen dacht ik aan hem, en ik werd kwaad en kwetsbaar, en vooral, verdrietig. Hij betrok zichzelf niet in dit verhaal. Hij was altruïstisch.
'En jij?' vroeg ik. 'Wie laat jou alles vergeten?'
Hij slikte. 'Dit gaat niet om mij.'
Ik kuste hem. Op zijn wang, op zijn voorhoofd, in zijn hals. 'Wil je me dan niet?' fluisterde ik in zijn oor.
Hij duwde me weg. 'Het is nu echt tijd.'
'Nee,' zei ik, zacht glimlachend.
'Jawel,' zei hij. 'Je bent nooit van mij geweest. Het was mijn taak niet om jou lief te hebben. Maar hoe kon ik anders? Je liet me geen keus.'
'Ik laat je nog geen keus. Je gaat me niet verlaten.' Ik glimlachte, plotseling heel zeker van mezelf. 'Je gaat me niet verlaten, omdat jij diep van binnen hetzelfde voelt als ik.'
Hij kwam dichterbij me. Plaagde me, door in mijn haar te blazen, zijn wang bijna mijn wang te laten raken, en vervolgens weer afstand te nemen. 'Wat voel ik dan?'
Ik lachte. 'Je weet net zo goed als ik dat dat onmogelijk te beschrijven is.'
Duidelijk verbaasd door mijn antwoord, schudde hij glimlachend zijn hoofd. 'Het enige juiste antwoord. Je hebt een antwoord op alles.'
Ik kuste zijn wang.
'Dat ga ik missen,' zei hij.
'Snap je het dan nog niet?' vroeg ik hem. 'Je gaat me niet verlaten. En als je het wel gaat proberen, dan kom je terug, en begint alles opnieuw.'
Hij schrok, deinsde terug, observeerde me. Hij probeerde iets van me af te lezen. 'Je kunt niet... Je weet niet... Ik weet zeker...'
'Wat?'
Hij zweeg, keek naar de grond, draaide zich om en liep weg. Toen zijn hand op de deurkruk lag, kwam hij toch weer teruglopen. Hij keek me onderzoekend aan. 'Hoe kun je het weten?' hoorde ik hem verbaasd hardop denken.
Hij wachtte een antwoord af, maar ik wist niet wat hij wilde horen. Ik wist niet waar hij zo bang voor was.
'Roosje, je moet me laten gaan.'
Ik begon te huilen. Ik had geen energie om te gillen. Ik had geen energie om me te verzetten. Hij zag zijn kans en tilde me op. Terwijl ik naar hem op keek, legde ik alle kracht die ik had in mijn woorden: 'Je mag me niet laten gaan.'
En ik zag hoe er een glimlach rond zijn mond verscheen. 'Ik bedoelde dat je me mijn gang moest laten gaan. Ik verlaat je niet, niet vandaag. Je moet me nu alleen even mijn gang laten gaan.'
Zei hij dit allemaal om me gerust te stellen? Ik zou het me morgen niet herinneren, als hij wel weg zou gaan. Ik zou totaal iemand anders zijn. Een mens zonder inhoud, want wie zou ik zijn als ik me niet meer kon herinneren wie ik was? En wat zou ik moeten zonder de herinneringen aan hem? Wie zou ik worden, en wie zou ik zijn, zonder hem?
Ik huilde, terwijl hij me de trap optilde. Ik huilde, terwijl hij zijn slaapkamerdeur opende. Ik huilde, terwijl hij me op zijn bed legde.
'Het is jouw keuze,' jammerde ik. 'En als dit jouw keuze is, dan kan ik er niets tegen doen.'
Hij kuste mijn voorhoofd. 'Nog één dag. Als je me nu mijn gang laat gaan, dan geef ik ons nog één dag. Één prachtige dag. Ik kan je zo niet achterlaten. We verdienen nog één dag. En daarna gaat jouw prachtige nieuwe leven beginnen.'
Het was voor mij een raadsel hoe hij dat glimlachend kon zeggen, terwijl hij daar boven me hing. 'Maar geef je nu alsjeblieft aan me over.'
'Hoe weet ik dat je het meent? Hoe weet ik, dat als ik straks wakker word, jij hier nog bent?' Ik probeerde te gaan zitten, maar hij duwde me zachtjes terug.
'Als je me belooft, dat je morgen, na die prachtige dag, niet tegen gaat stribbelen en mij laat doen wat het beste voor jou is, dan heb ik geen reden om het vandaag te doen.'
Ik zuchtte. 'Je hebt sowieso geen reden om het te doen.'
Zijn gezicht vertrok. 'Ik moet wel, Roos. Je kent het hele verhaal niet, en je mag het hele verhaal ook niet weten. Maar ik moet wel. Als het anders kon, als er ook maar één enkele manier was om het anders te doen, dan had ik dat gedaan.'
Ik zuchtte. 'Nog maar één dag.'
'Nog één dag,' fluisterde hij, mij verbeterend en tegelijkertijd herhalend, en hij streelde met zijn hand over mijn wang.
'Niet zeggen dat je van me houdt,' gebood ik hem streng.
Hij keek me vragend aan.
'Je mag geen afscheid van me nemen. Dat mag... dat mag mor-' Ik barstte in huilen uit.
Hij gaf me overal kusjes. 'Het spijt me zo, dat ik het zo moeilijk voor je maak.'
Ineens begreep ik waarom hij zo was geschrokken. 'Hoevaak eerder?'
Hij stopte met me te zoenen en vroeg wat ik bedoelde.
'Hoevaak eerder heb je me al verlaten?'
Hij ging tegen de leuning van het bed zitten en trok mij naar zich toe. Hij legde mijn hoofd op zijn borst en ik luisterde naar zijn ademhaling. 'Het spijt me zo. Ik had nooit terug moeten komen. Het was alleen... ik kon niet... het was zo moeilijk...'
'Doe het dan niet.' Ik voelde dat ik in slaap zou vallen. 'Verlaat … me … dan … niet.' Ik voelde dat het proces al bezig was. Juist nu hij daar niet al zijn aandacht op gefocust had. Maar ik was te moe van het weerstand bieden, te moe om nog meer weerstand te bieden. Ik kon niet meer. Ik kon alleen maar hopen dat we morgen nog echt die éne dag zouden hebben. Ik hoopte, dat het niet nemen van afscheid van hem, genoeg was om hem daarvan te weerhouden.
Ik dacht aan hem, vlak voordat ik in een diepe slaap viel. Ik dacht aan hoe hij lachte. Ik kon me onmogelijk voorstellen dat ik die lach ooit zou vergeten. En toch zou het waar zijn. Morgen om deze tijd, zou ik alles vergeten zijn.
Ik voelde hoe hij meer en meer macht over mij kreeg. In één van mijn laatste gedachten besefte ik hoe moeilijk dit wel niet voor hem moest zijn, en ik gaf hem bewust mijn allerlaatste beetje bewustzijn. Als die volgende allerlaatste dag van morgen niet zou komen, als ik nooit meer de kans zou krijgen om te zeggen dat ik van hem hield, dan had ik het hem nu in ieder geval laten voelen.
(Ik hoop dat jullie het leuk vonden om te lezen... Ik vond het in ieder geval heel leuk om te schrijven, en zou heel graag jullie reacties willen lezen, ook als jullie het minder leuk vonden om te lezen, groetjes, Marleen)
Hij keek weg.
'Ik laat je niet gaan,' riep ik, met een krachtigere stem.
Hij keek me aan, greep mijn armen vast. Een vuur van woede wakkerde in hem aan. Hij stond op het punt me door elkaar te schudden en ik verlamde. Ik kneep mijn ogen dicht, voelde hoe zijn greep vervolgens verslapte.
'Blijf alsjeblieft bij me,' huilde ik, terwijl ik naar hem opkeek.
Hij bleef me aanstaren. Hij probeerde dieper in me te kijken dan normaal. Ik wist wat er ging komen. Maar ik bood weerstand. Dit keer zou het hem niet zo snel lukken. Ik was sterk. Al die liefde die ik voor hem voelde, al die angst die hij veroorzaakte, maakten me sterker. Hij zou met me moeten praten. Echt met me moeten praten. Zonder zijn trucjes. Zonder mij te manipuleren. Hij zou me moeten overtuigen en ik zou bij mijn mening blijven, want ik voelde en ik wist, wat het beste voor mij was, wat het beste voor hem was, wat het beste voor ons was.
Zijn blik werd donkerder. Ik zag dat hij het probeerde. Zo meteen zouden de woorden komen. Woorden die mijn hersenen in slaap wiegden, die van mijn hersenen zijn hersenen maakten. En net toen zijn ogen het werk hadden gedaan, zijn mooie praatjes het werk zouden overnemen, werd ik hysterisch. Voordat hij mijn gedachten, mijn keuzes en alles zou ontnemen, voordat hij mij, mij zou ontnemen, was er plotseling die vastberadenheid. Ik zou het hem vertellen. In alle woorden, in elke taal die maar in mijn hoofd opkwam. Ik krijste mijn longen uit mijn lijf: 'Ga niet weg! Don't leave me! Stay with me! Bleib bei mir! Reste avec moi! Ne dis-'
Hij had zijn hand op mijn mond gelegd. Ik voelde de tranen over mijn wangen lopen, voelde de paniek door mijn aderen gieren. In een reflex sloot ik mijn ogen. Ik mocht hem niet aankijken, dan was ik verloren. En ik vond het vreselijk om van zijn pijn weg te kijken, om niet eens te proberen om zijn pijn te verzachten. Ik wilde hem op zijn voorhoofd kussen, overal kussen, en hem alles laten vergeten. Hem laten herinneren dat het wij en de wereld was. Dat wij de wereld konden zijn, vanaf het moment dat hij me echt toe zou laten.
Hij haalde de hand van mijn mond. Hij tilde mijn kin voorzichtig een stukje op, in de hoop dat ik mijn ogen open zou doen. Hij wachtte, maar toen hij na enkele seconden nog geen reactie kreeg, gaf hij het op en liet hij mijn kin zachtjes zakken. Ik voelde zijn blik over mijn gezicht, over mijn nek, over mijn armen glijden. 'Niet boos zijn.' Zijn stem stierf weg, de zin ging over in een zachte fluistering.
Ik deed mijn ogen open. 'Heb je een ander?'
Mijn vraag verwarde hem. Hij draaide zich om, deed twee stappen naar voren, stormde toen op me af. Ik voelde me bedreigd, wilde in elkaar kruipen.
'Denk je dat dat het is?' snauwde hij. 'Dat ik een ander heb!'
Ik durfde niets meer te zeggen en keek naar de grond.
Hij ijsbeerde door de kamer. Hij was heel ver in gedachten, zo'n twee minuten lang. Ik zag hem wortselen. Ik was van hem gewend dat hij een plan A, B en C had, en voor het eerst zag ik dat hij geen idee had wat hij moest doen.
'Ik weet niet...,' stamelde ik, en mijn reactie zorgde onmiddellijk voor een tegenreactie. Hij stond twee meter van me af, in die immens grote kamer.
'Zeg het maar, liefje,' moedigde hij me aan, en meteen was het me duidelijk dat ik niet meer te maken had met die grote bedreigende jongen. 'Ik zal je uit laten praten.'
Ik besloot hem te vertrouwen, dat hield in: hem in de ogen te kijken en met hem te praten. Misschien wist hij, dat ik voor één keertje, net zo sterk was als hij, dat het geen zin had om te proberen me mijn macht over mezelf te ontnemen. 'Ik weet niet,' stamelde ik, 'waarom je me anders zou verlaten.'
Ik zag de pijn in zijn ogen. Zijn woede was nu helemaal verdwenen, verdriet had hem overvallen en had nu de overhand. 'Het is te moeilijk, ik kan het niet uitleggen. Maar je moet me laten begaan, Roos.' Hij streek over mijn wang. 'Roosje.'
Ik sloeg zijn hand weg. 'Jij wilt niet meer dat ik jouw roosje ben.'
Ik had verwacht dat hij kwaad zou worden, maar hij bleef even rustig als hij was. Hij leek het op één of andere manier te begrijpen. Pas toen hij opkeek, zag ik dat hij tranen in zijn ogen had staan. Zoiets verscheurends had ik nog nooit eerder gezien.
Hij pakte mijn hand, dezelfde hand als waarmee ik hem net afgewezen had. Hij wreef erover, gaf er een zacht kusje op. 'Als het aan mij lag, dan bleef je altijd mijn Roosje.'
'Het ligt aan jou,' fluisterde ik.
'Lieverd, je zult er niets van merken, niets van voelen. Als je weer wakker wordt, dan ben je gelukkig, dan ben jij mij vergeten, dan lijkt de wereld voor jou voller dan dat hij ooit voor je is geweest.'
Ik dacht aan het idee. Hoe geruststellend zijn woorden ook waren, ze maakten mij alleen maar droevig. Toen dacht ik aan hem, en ik werd kwaad en kwetsbaar, en vooral, verdrietig. Hij betrok zichzelf niet in dit verhaal. Hij was altruïstisch.
'En jij?' vroeg ik. 'Wie laat jou alles vergeten?'
Hij slikte. 'Dit gaat niet om mij.'
Ik kuste hem. Op zijn wang, op zijn voorhoofd, in zijn hals. 'Wil je me dan niet?' fluisterde ik in zijn oor.
Hij duwde me weg. 'Het is nu echt tijd.'
'Nee,' zei ik, zacht glimlachend.
'Jawel,' zei hij. 'Je bent nooit van mij geweest. Het was mijn taak niet om jou lief te hebben. Maar hoe kon ik anders? Je liet me geen keus.'
'Ik laat je nog geen keus. Je gaat me niet verlaten.' Ik glimlachte, plotseling heel zeker van mezelf. 'Je gaat me niet verlaten, omdat jij diep van binnen hetzelfde voelt als ik.'
Hij kwam dichterbij me. Plaagde me, door in mijn haar te blazen, zijn wang bijna mijn wang te laten raken, en vervolgens weer afstand te nemen. 'Wat voel ik dan?'
Ik lachte. 'Je weet net zo goed als ik dat dat onmogelijk te beschrijven is.'
Duidelijk verbaasd door mijn antwoord, schudde hij glimlachend zijn hoofd. 'Het enige juiste antwoord. Je hebt een antwoord op alles.'
Ik kuste zijn wang.
'Dat ga ik missen,' zei hij.
'Snap je het dan nog niet?' vroeg ik hem. 'Je gaat me niet verlaten. En als je het wel gaat proberen, dan kom je terug, en begint alles opnieuw.'
Hij schrok, deinsde terug, observeerde me. Hij probeerde iets van me af te lezen. 'Je kunt niet... Je weet niet... Ik weet zeker...'
'Wat?'
Hij zweeg, keek naar de grond, draaide zich om en liep weg. Toen zijn hand op de deurkruk lag, kwam hij toch weer teruglopen. Hij keek me onderzoekend aan. 'Hoe kun je het weten?' hoorde ik hem verbaasd hardop denken.
Hij wachtte een antwoord af, maar ik wist niet wat hij wilde horen. Ik wist niet waar hij zo bang voor was.
'Roosje, je moet me laten gaan.'
Ik begon te huilen. Ik had geen energie om te gillen. Ik had geen energie om me te verzetten. Hij zag zijn kans en tilde me op. Terwijl ik naar hem op keek, legde ik alle kracht die ik had in mijn woorden: 'Je mag me niet laten gaan.'
En ik zag hoe er een glimlach rond zijn mond verscheen. 'Ik bedoelde dat je me mijn gang moest laten gaan. Ik verlaat je niet, niet vandaag. Je moet me nu alleen even mijn gang laten gaan.'
Zei hij dit allemaal om me gerust te stellen? Ik zou het me morgen niet herinneren, als hij wel weg zou gaan. Ik zou totaal iemand anders zijn. Een mens zonder inhoud, want wie zou ik zijn als ik me niet meer kon herinneren wie ik was? En wat zou ik moeten zonder de herinneringen aan hem? Wie zou ik worden, en wie zou ik zijn, zonder hem?
Ik huilde, terwijl hij me de trap optilde. Ik huilde, terwijl hij zijn slaapkamerdeur opende. Ik huilde, terwijl hij me op zijn bed legde.
'Het is jouw keuze,' jammerde ik. 'En als dit jouw keuze is, dan kan ik er niets tegen doen.'
Hij kuste mijn voorhoofd. 'Nog één dag. Als je me nu mijn gang laat gaan, dan geef ik ons nog één dag. Één prachtige dag. Ik kan je zo niet achterlaten. We verdienen nog één dag. En daarna gaat jouw prachtige nieuwe leven beginnen.'
Het was voor mij een raadsel hoe hij dat glimlachend kon zeggen, terwijl hij daar boven me hing. 'Maar geef je nu alsjeblieft aan me over.'
'Hoe weet ik dat je het meent? Hoe weet ik, dat als ik straks wakker word, jij hier nog bent?' Ik probeerde te gaan zitten, maar hij duwde me zachtjes terug.
'Als je me belooft, dat je morgen, na die prachtige dag, niet tegen gaat stribbelen en mij laat doen wat het beste voor jou is, dan heb ik geen reden om het vandaag te doen.'
Ik zuchtte. 'Je hebt sowieso geen reden om het te doen.'
Zijn gezicht vertrok. 'Ik moet wel, Roos. Je kent het hele verhaal niet, en je mag het hele verhaal ook niet weten. Maar ik moet wel. Als het anders kon, als er ook maar één enkele manier was om het anders te doen, dan had ik dat gedaan.'
Ik zuchtte. 'Nog maar één dag.'
'Nog één dag,' fluisterde hij, mij verbeterend en tegelijkertijd herhalend, en hij streelde met zijn hand over mijn wang.
'Niet zeggen dat je van me houdt,' gebood ik hem streng.
Hij keek me vragend aan.
'Je mag geen afscheid van me nemen. Dat mag... dat mag mor-' Ik barstte in huilen uit.
Hij gaf me overal kusjes. 'Het spijt me zo, dat ik het zo moeilijk voor je maak.'
Ineens begreep ik waarom hij zo was geschrokken. 'Hoevaak eerder?'
Hij stopte met me te zoenen en vroeg wat ik bedoelde.
'Hoevaak eerder heb je me al verlaten?'
Hij ging tegen de leuning van het bed zitten en trok mij naar zich toe. Hij legde mijn hoofd op zijn borst en ik luisterde naar zijn ademhaling. 'Het spijt me zo. Ik had nooit terug moeten komen. Het was alleen... ik kon niet... het was zo moeilijk...'
'Doe het dan niet.' Ik voelde dat ik in slaap zou vallen. 'Verlaat … me … dan … niet.' Ik voelde dat het proces al bezig was. Juist nu hij daar niet al zijn aandacht op gefocust had. Maar ik was te moe van het weerstand bieden, te moe om nog meer weerstand te bieden. Ik kon niet meer. Ik kon alleen maar hopen dat we morgen nog echt die éne dag zouden hebben. Ik hoopte, dat het niet nemen van afscheid van hem, genoeg was om hem daarvan te weerhouden.
Ik dacht aan hem, vlak voordat ik in een diepe slaap viel. Ik dacht aan hoe hij lachte. Ik kon me onmogelijk voorstellen dat ik die lach ooit zou vergeten. En toch zou het waar zijn. Morgen om deze tijd, zou ik alles vergeten zijn.
Ik voelde hoe hij meer en meer macht over mij kreeg. In één van mijn laatste gedachten besefte ik hoe moeilijk dit wel niet voor hem moest zijn, en ik gaf hem bewust mijn allerlaatste beetje bewustzijn. Als die volgende allerlaatste dag van morgen niet zou komen, als ik nooit meer de kans zou krijgen om te zeggen dat ik van hem hield, dan had ik het hem nu in ieder geval laten voelen.
(Ik hoop dat jullie het leuk vonden om te lezen... Ik vond het in ieder geval heel leuk om te schrijven, en zou heel graag jullie reacties willen lezen, ook als jullie het minder leuk vonden om te lezen, groetjes, Marleen)