Pagina 1 van 1

De zwarte hond met de groene ogen

Geplaatst: 26 dec 2011 17:28
door Carolus
De zwarte hond met de groene ogen


Inleiding
Dit is een verhaal die ik eigenlijk in mijn hoofd had toen ik net van de bibliotheek terug kwam (die natuurlijk gesloten was) maar ik nooit eigenlijk aan begonnen was. Tegen de tijd dat ik met het verhaal begon waren er zoveel elementen bijgekomen dat het echt een verhaal geworden was bestaande uit vele elementen en is het enorm veel veranderd sinds het oorspronkelijke idee.

Dit is tevens ook het eerste verhaal waarbij ik echt dingen opzoek, omdat het zich afspeelt in de jaren zestig, maar ik denk dat ik wat overdreven opgezocht heb om eerlijk te zijn. Ik zocht naar gebruiken, hoeveel verschillen er waren vergelijken met nu, namen uit die tijd etc. en ik vind het tot nu toe eigenlijk een van mijn mooiste verhalen, ookal heb ik nog maar een proloog. Anyway, dit was mijn kleine inleiding, enioy!


Proloog

Dit verhaal gaat over Bill Parcel. Bill was een kleine en tengere jongen toen dit verhaal zich afspeelde – nauwelijks een tiener, de jongste van een gezin met acht kinderen – en hij was twaalf jaar. Zijn oudere broer, David, hield van hem. En Bill hield ook van de man (want een jongen kon je het al niet meer noemen, David was een maand geleden net twintig geworden) die hem altijd hielp en hem trots maakte. Hij hield ook van zijn kleine zusje, Susan, die net vier jaar was geworden. Hij hielp haar altijd, waarbij hij zoveel mogelijk op zijn grote broer wilde lijken zodat zijn moeder trots op hem kon zijn. Bill was een gewone jongen – een van de vele vriendelijke jongens uit de jaren zestig – en hij hield van lezen. Dat was ook een van de grootste redenen dat hij zowat iedere week, op zondag – altijd op zondag, want zondag is boekendag en boekendag is leesdag – naar de plaatselijke bibliotheek van het dorp ging om er telkens drie boeken te halen. Wat was hij trots op zijn bibliotheekkaart, en wat was hij trots dat zijn moeder hem niet meer moest helpen en niet meer mee moest gaan naar de bibliotheek en vooral dat ze hem vertrouwde. Hij zorgde er altijd voor dat dat vertrouwen in hem niet verloren moeite was.

Hoe dan ook, Bill ging iedere zondag naar de bibliotheek. Die dag, (22 juni 1962) in de vroege morgen, dronk hij uit een nieuw glas water. Een gewoon glas water zoals gewoonlijk, ware het niet dat er het nummer zevenentwintig op de onderkant van het glas stond. Dit viel Bill natuurlijk niet speciaal op, op ieder glas stond er een nummer, of het nu zestien of veertien of drieëndertig was. Van de kleine kleuterglazen van Susan tot de grote wijnglazen van vader. Een klein en onopvallend detail: Diezelfde dag nog stortte ergens ver weg van Bill’s huis een vliegtuig neer, de Pacific Flight 301, waarbij precies zevenentwintig mensen omkwamen. Natuurlijk was Bill zich hier niet van bewust – dat getal, die crash, de dood van die onbekende mensen, was dan ook volkomen toevallig – en op die lelijke vlek naast het getal na viel hem niets op aan het glas. Die vlek leek op een raket. Althans, dat vond hij. Het kon evengoed de vorm van een lepel hebben. Hoewel de steel daarvoor de kort leek, om eerlijk te zijn.

Na zijn ontbijt te nemen vetrok Bill, zoals zowat iedere zondag, naar de bib. Het was een dagelijkse routine geworden (zondaagse routine) en hij zou het vreemd gevonden hebben moest hij iets anders doen. Hij zou er niets tegen hebben natuurlijk, maar het zou gewoon wat vreemd voelen om die dag niet te gaan. Eigenlijk had hij daar nooit bij stilgestaan – die dag ook niet, alleen ik sta er bij stil en ik ben er nog niet – en dus ging hij zoals gewoonlijk op zijn fiets naar de bibliotheek. Na zowat een kwartier – de normale snelheid, zonder files, want die bestonden toen nog niet in zulke grote mate - Hij zag van een verre afstand dat er niet veel volk was die dag, want er lagen maar een tweetal fietsen. Dit vond Bill eigenlijk wel raar, normaal stond het er vol van het volk. In de jaren zestig werd er dan ook meer gelezen dan nu (nu hangt ieder kind en zelfs een groot gedeelte van de volwassen aan de computer of andere technische gemakken) en ging men vaker buiten. Bill genoot van de buitenlucht: Van de vogeltjes die fluiten (en dan bedoel ik ook echt de vogeltjes die fluiten, want hoewel er toen al redelijk veel verdwenen waren kon je er toch meer zien en vooral horen dan nu) en van de zachte wind die door zijn haar streek.

Die dag dacht Bill dat er minder mensen dan anders waren. Misschien verbeeldde hij zich dat, of misschien waren er inderdaad gewoon een pak minder mensen op straat. Of bij de bibliotheek. Want toen Bill zijn fiets in de fietsenstalling zette (een nieuwe fietsenstalling, Bill ging al twee jaar naar de bib en de stalling was er nog maar een jaar) kwam er geen enkel ander persoon de weg van de bibliotheek inrijden. Goed, dat was eigenlijk wel normaal, toch? Mensen komen niet iedere twee minuten naar een oud en muffig gebouw vol met die saaie boeken. Ze kwamen toch niet altijd als Bill kwam. Ze konden toch ook later komen? Dit en nog veel meer hield Bill zich voor. Toch kon hij dat vreemde gevoel, het gevoel dat hem iets dwarszat, dat er iets ergs ging gebeuren (en niet zomaar iets ergs, maar iets dat het einde van de wereld zou kunnen inleiden ofzoiets) niet van zich af schudden. Hij dacht natuurlijk niet aan dat gevoel, hij voelde het gewoon als een van de vele dingen die hij zich bedacht die dag.

Hij merkte dan ook helemaal niet op – zo helemaal in gedachten, nog bedenkend of hij die nieuwe King zou nemen of een ander boek – dat een zwarte hond met groene ogen hem aanstaarde. Natuurlijk waren honden met groene ogen niet zo zeldzaam, maar als Bill hem gezien had zou hij zeker weten bang zijn geworden. En op de een of andere manier wist die hond dat dan ook, want hij probeerde zich goed te verbergen. Bill merkte niet eens dat er een zwarte hond met groene ogen rondliep. Of hem zelfs maar met een hebberige (gretige, happerige, enthousiaste) blik aanstaarde. De jongen liep langzaam naar de grote bruine voordeur van de bibliotheek (vroeger liep hij hard, maar toen was hij kleiner, dat was een jaar geleden, nu was hij al groot en verstandig) en al tien meter voordat hij de deur bereikte zag hij dat er een briefje op hing. Bill was verbaasd, normaal hing er nooit een briefje aan de deur. Het was handgeschreven, snelgeschreven, en daarom kostte het hem ook enige moeite om het bericht te ontcijferen. Uitzonderlijk gesloten wegens ... De rest las hij al niet meer, zo verbaasd was hij. ‘Nondeju!’ riep hij uit. In de jaren zestig was het vloekgebruik nog niet zo ‘ontwikkeld’ als nu, zeg maar zo. Terwijl er nu met allerlei agressieve woorden word gescheld en er gemene dingen worden gezegd, werd er vroeger vooral met meer ‘lieve’, laconieke woorden gescholden met een grappige ondertoon. En als men echt kwaad was, met god natuurlijk. Door zijn accent klonk het woord ook helemaal niet onvriendelijk, het klonk meer alsof Bill het grappig vond.

Maar hij het niet grappig. Integendeel, hij was redelijk verdrietig over het feit dat hij nu geen nieuwe boeken kon halen. Om de boeken die hij in zijn bezit had moest hij zich geen zorgen maken, die waren nog twee weken in zijn bezit. Zich afvragend of hij nu gewoon naar zijn huis zou gaan – naar zijn moeder, die hem verbaasd zou aankijken omdat hij al zo vroeg terug was en hem dan bezorgd zou vragen of er iets, zo nodig ernstigs, gebeurt was – of nog wat zou kijken in een boekhandel vlakbij of er daar al nieuwe boek uitkwamen merkte hij niet dat de speels lijkende maar venijnige hond steeds dichterbij kwam. Uiteindelijk voelde hij wel een klein briesje rond zijn benen, en het leek er ... Nat te worden? Verbaasd bukte Bill zich en keek naar zijn benen. Inderdaad, er lag kwijl. Mensenkwijl? Zat er iemand op hem te spugen? Abrupt draaide hij zich af, met een verbaasde blik in zijn ogen, en hij zag nog net hoe de hond zijn tanden blootlegde. Ze zagen er niet erg stomp uit. Integendeel, het leek wel alsof iemand ze net nog gescherpt had. Nog vol verbazing, maar nu ook met een vleugje angst, liet Bill zijn zak met boeken bijna vallen. Gelukkig deed hij dat niet, want dan waren ze vies geworden en mocht hij vast en zeker een boete betalen. Maar eigenlijk dacht hij daar niet zoveel aan, hij had het te druk met de hond die zich voor hem bevond, de grote zwarte hond met de scherpe tanden. Nogmaals slikte hij, de eerste keer had hij het niet eens gemerkt. Hij keek de hond zwijgzaam aan, voor twee seconden, maar het leek wel tien minuten. Na die twee seconden zag – en voelde – Bill dat de hond spoog, recht tussen zijn voeten (Het leek wel alsof hij getraind had in mikken, bedacht Bill zich enigszins geamuseerd, maar hij was nog op zijn hoede) en zich omdraaide om met een sprint in de bosjes te verdwijnen. Bill had niet eens gemerkt dat de hond groene ogen had, of dat er het nummer zevenentwintig in zijn halsband gegriefd was. En hij merkte ook niet dat op de plaats waar de hond gespuugd had de grond zeg maar opengespleten, en precies op die plek lag er, zo’n twee millimeter onder het zure speeksel, een envelop. Heel toevallig allemaal. Moest Bill nu nog zijn gebukt, hij zou het gezien hebben. Maar dat deed hij nog. Met een rug die koud was van de rillingen en handen die beefden sprong hij meteen op zijn fiets en verdween richting zijn huis.

Re: De zwarte hond met de groene ogen

Geplaatst: 30 dec 2011 13:03
door -Maaike-
Heey!

Goed begin van je verhaal! Vooral het einde maakt het spannend en mysterieus :) Je moet wel opletten dat je niet teveel achtergrond informatie wil geven tussen de regels door, want dan wordt het meer een verslag. Probeer dat soort informatie in je verhaal te verweven of laat het weg ;) En dan heb ik het vooral over dat er geen pc's zijn, hoe ze schelden, etc.

Een paar feedback puntjes:
Carolus schreef: Hij hield ook van zijn kleine zusje, Susan, die net vier jaar was geworden.
Eerder schreef je dat Bill de jongste is van een gezin met acht kinderen, dan kan of zijn zusje geen vier zijn of hij is niet de jongste ;)
Carolus schreef:naar de bib.
Ik denk dat je 'bieb' bedoelt.
Carolus schreef:En op de een of andere manier wist die hond dat dan ook,
Ik zou 'dan' weglaten, dan loopt de zin namelijk net wat mooier.
Carolus schreef:Maar hij het niet grappig.
Je zin mist hier een woordje, wellicht 'niet grappig bedoelt'

Ik hoop dat je er iets aan hebt. Ga zo door! Ik ben benieuwd hoe het verder gaat :)

Groetjes Maaike