Verloren ouders
Geplaatst: 07 feb 2012 09:45
Hoofdstuk 1
Ik begon steeds harder weg te rennen, weg van school. Helemaal ademloos stopte ik uiteindelijk bij een bankje. Ik ging zitten. Vlug keek ik achterom en ik ging gauw weer staan. Ze waren me dus toch achterna gekomen. Ik keerde mijn rug naar hun toe en speelde wat met de rits van mijn jas. Achter me hoorde ik voetstappen dichterbij komen. Ik hield mijn adem in en sloot mijn ogen. Wat moesten ze van mij? Toen hoorde ik niks meer, geen voetstappen, helemaal niks.
Ik draaide me voorzichtig om en daar stonden ze. Met z’n vijven stonden ze daar vol afschuw naar mij te kijken. Mijn lip trilde.
Met een piepend stemmetje, wist ik iets uit te brengen. ''Wat willen jullie van me?''
De oudste van de groep, Anneke, begon terug te praten. ''Dat weet je best. Denk maar niet dat we je laten lopen met dat zielige gedoe van jou.''
Ik zette een stap achteruit, er liep een traan over mijn wang. Was er dan niemand die mij begreep? Ik aarzelde even, maar rende toen weg.
Ik hoorde ze nog roepen: ''We krijgen je nog wel!''
Ik rende zo hard ik kon. Naar huis, weg van die meiden, weg van school.
Struikelend liep ik naar de achterdeur. Ik voelde me pas echt veilig toen ik de deur achter me dicht deed.
Ik smeet mijn tas in de gang en sprong met twee treden tegelijk naar boven. Ik liep naar de kamer van mijn moeder en ging op het randje van haar bed zitten. Ik huilde zachtjes, maar mijn moeder had het niet door. Ze sliep.
''O mama,'' fluisterde ik. ''Waarom bent u zo ziek?'' Steeds meer tranen voelde ik achter mijn ogen branden. Ik verstopte mijn hoofd in mijn handen en begon nog harder te snikken. Mijn moeder was ziek, ernstig ziek, te ziek om mijn problemen aan te horen. Heel even opende ze haar ogen. Een flauw glimlachje verscheen op haar gezicht. Ik hoorde haar wat mompelen, maar ik kon het niet verstaan. Ik gaf haar een kus op de wang en ging daarna zachtjes weg.
Ik ging naar benden en pakte twee aspirientjes, een voor mij en een voor mijn moeder. Sinds ik thuis kwam had ik hevige hoofdpijn. En mijn moeder? mijn moeder was niet meer te genezen. Ik kon haar alleen nog medicijnen geven tegen de pijn.
Nadat ik mijn moeder een aspirientje had gegeven, was ik weer naar mijn kamer gegaan. Ik pakte een boek en begon te lezen. Ondanks ik niet met mijn gedachten bij het boek zat, kwam ik toch tot rust. Benden hoorde ik de telefoon rinkelen. Met een bonkend hoofd liep ik naar beneden.
''Met Luna Westerhof.''
Aan de andere kant van de telefoon, hoorde ze een meisjesstem. ''Ja, je hebt vast wel door met wie je nu spreekt, maar ter sprake. Wij zijn het nog niet vergeten hoor, van vanmiddag. Kom direct naar het park, want anders!''
Ik begon steeds harder weg te rennen, weg van school. Helemaal ademloos stopte ik uiteindelijk bij een bankje. Ik ging zitten. Vlug keek ik achterom en ik ging gauw weer staan. Ze waren me dus toch achterna gekomen. Ik keerde mijn rug naar hun toe en speelde wat met de rits van mijn jas. Achter me hoorde ik voetstappen dichterbij komen. Ik hield mijn adem in en sloot mijn ogen. Wat moesten ze van mij? Toen hoorde ik niks meer, geen voetstappen, helemaal niks.
Ik draaide me voorzichtig om en daar stonden ze. Met z’n vijven stonden ze daar vol afschuw naar mij te kijken. Mijn lip trilde.
Met een piepend stemmetje, wist ik iets uit te brengen. ''Wat willen jullie van me?''
De oudste van de groep, Anneke, begon terug te praten. ''Dat weet je best. Denk maar niet dat we je laten lopen met dat zielige gedoe van jou.''
Ik zette een stap achteruit, er liep een traan over mijn wang. Was er dan niemand die mij begreep? Ik aarzelde even, maar rende toen weg.
Ik hoorde ze nog roepen: ''We krijgen je nog wel!''
Ik rende zo hard ik kon. Naar huis, weg van die meiden, weg van school.
Struikelend liep ik naar de achterdeur. Ik voelde me pas echt veilig toen ik de deur achter me dicht deed.
Ik smeet mijn tas in de gang en sprong met twee treden tegelijk naar boven. Ik liep naar de kamer van mijn moeder en ging op het randje van haar bed zitten. Ik huilde zachtjes, maar mijn moeder had het niet door. Ze sliep.
''O mama,'' fluisterde ik. ''Waarom bent u zo ziek?'' Steeds meer tranen voelde ik achter mijn ogen branden. Ik verstopte mijn hoofd in mijn handen en begon nog harder te snikken. Mijn moeder was ziek, ernstig ziek, te ziek om mijn problemen aan te horen. Heel even opende ze haar ogen. Een flauw glimlachje verscheen op haar gezicht. Ik hoorde haar wat mompelen, maar ik kon het niet verstaan. Ik gaf haar een kus op de wang en ging daarna zachtjes weg.
Ik ging naar benden en pakte twee aspirientjes, een voor mij en een voor mijn moeder. Sinds ik thuis kwam had ik hevige hoofdpijn. En mijn moeder? mijn moeder was niet meer te genezen. Ik kon haar alleen nog medicijnen geven tegen de pijn.
Nadat ik mijn moeder een aspirientje had gegeven, was ik weer naar mijn kamer gegaan. Ik pakte een boek en begon te lezen. Ondanks ik niet met mijn gedachten bij het boek zat, kwam ik toch tot rust. Benden hoorde ik de telefoon rinkelen. Met een bonkend hoofd liep ik naar beneden.
''Met Luna Westerhof.''
Aan de andere kant van de telefoon, hoorde ze een meisjesstem. ''Ja, je hebt vast wel door met wie je nu spreekt, maar ter sprake. Wij zijn het nog niet vergeten hoor, van vanmiddag. Kom direct naar het park, want anders!''