Zoek me... eindeloos
Geplaatst: 14 feb 2012 14:04
Links van mij schiet er een voetbal over de straat, niet lang daarna gevolgd door een jongen. Hij is ouder dan ik. In aanschouw het spel, terwijl ik doorloop, over het fietspad, langs het grasveld en dan rechtsaf. Als ik het fietspad dan lang genoeg afloop, kom ik bij het winkelcentrum terecht. Een vrouw en een kind komen bij hun huis aan. De oprit van het huis, ligt aan het fietspad. De vrouw zoekt haar sleutels. Of iets anders misschien. Het kind kijkt me aan. Kan het mijn gedachten lezen? Dan gaat de deur open en sjokt het kind naar binnen. Van achter wordt er gebeld. Maar dat hoor ik zo laat, dat het meisje op de fiets tegen me schreeuwt dat het hier geen voetpad is. Het is bewolkt. Of half eigenlijk. Tussendoor is nog wel blauwe lucht te zien. Het is twee april. Nog vier weken voor het weer vakantie is. Ik nader het winkelcentrum. Ik merk het, want het wordt drukker om me heen. Ik voel mijn handen kriebelen en blijf naar de grond kijken. Wil teruglopen. Maar dat is eigenlijk gek. Waarom zou iemand eerst náár het winkelcentrum toe lopen en dan weer teruglopen. Dan toch maar er naar toe. Kleine stappen, gezicht gericht op de grond, mensen proberen te ontwijken. Zullen ze het weten? Ze kunnen het vast aan me zien. Rondje om het winkelcentrum. Tot ik terug kan naar een rustigere plek, zonder om te hoeven keren. Ik kijk om me heen. Geen fietsers. Snel kruip ik onder een fietsersbrug. De brug loopt over eens sloot, maar aan de weerskanten is een schuinomhooglopende stenen muur. Daar kan ik zitten. Rust. Ik staar voor me uit. Ik voel iets nats en lauws op mijn handen. Maar het is goed. Ik wil dat ze schrikken. Ik wil dat ze bezorgd zijn. Ik wil dat ze bang zijn me kwijt te raken. Ik wil weten dat ze van me houden.
‘Wat doe je daar meisje?’ De stem klinkt oud. Volwassen. Ik voel mijn wangen rood worden. Ik hoor mezelf zeggen dat ik verstoppertje speel. Een slappe smoes. In mijn hoofd hoor ik de dame al verder lopen. Maar dat klopt niet met de werkelijkheid. Ze blijft staan. Ze zegt dat ze me niet gelooft. ‘Waarom niet?’ vraag ik. Ik vind het onbehoorlijk klinken. Maar ik moet het weten. Weet ze het? Of is er nog een mogelijkheid dat ze toch doorloopt.
‘Waar kom je vandaan?’ vraagt de dame. ‘Hier vandaan’. ‘Wat is hier?’ ‘Hyacintenstraat’ ‘Kom meisje, loop je even mee? Ik moet toch die kant op. Kun je misschien wat spullen voor me tillen?’ Ik weet niet goed hoe te weigeren. Veeg mijn tranen af. Zet een lach op. Verminder de lach zodat het niet nep is. Pak mijn tas, maar leg hem terug. Verstoppertje spelen met een rugtas is niet logisch. Die haal ik later wel op. Ik klim onder de brug vandaan. “Je vergeet je tas” zegt de dame. Dan zie ik het, je kunt zo van boven, tussen de planken van de burg door, op het water en de stenen muren kijken. Ik haal mijn schouders op, pak mijn tas en loop met de dame mee. Terwijl ik naast de vrouw loop, zonder haar spullen te dragen, bedenk ik me dat de volgende keer een andere straat had moeten noemen. Als we de Hyacintenstraat inlopen is mijn broertje daar. Hij stuift naar binnen om nog geen twee tellen later met mijn moeder terug te komen. Mijn moeder kijkt mij aan. Dan de dame. Dan mij weer. “Waar was je nou?” … “Ik denk dat ze verdwaald was” antwoord de dame. Ik knik maar zeg niks. “Bedankt voor het meelopen” zegt mijn moeder tegen de dame. De dame kijkt naar mij; één… twee… drie… vier seconden. Te lang. Dat voel ik. “Graag gedaan” antwoord ze mijn moeder. Ik ga naar mijn kamer. Geen brug, de volgende keer. Ik sluit de deur van mijn slaapkamer. Kijk uit het raam. Mijn moeder is in de tuin. Mijn broertje ook. Ik ga enkele centimeters van de muur afstaan. Draai me om zodat ik met mijn gezicht naar het raam sta. Sla mijn hoofd achterover. Te zacht. De eerste keer is altijd voorzichtig. Ik sluit mijn ogen. Sla mijn hoofd weer achterover. Ik voel een pijnscheut. Hard genoeg dus. Dan laat ik mij door m’n knieën zakken en kom met mijn billen op de vloer terecht. Mijn armen sla ik om mijn knieën. Mijn hoofd begraaf ik tussen mijn armen. Ver genoeg om mijn armen mijn oren te laten bedekken. Rust. Daarna sta ik op. Ik loop naar de wastafel en voel op mijn achterhoofd. Een bult. Maar klein genoeg om mijn haar overheen te kammen. Nu kan ik naar beneden. Ik loop de tuin in. “Meis toch” hoor ik mijn moeder zeggen “Je hebt al een echt vrouwelijk richtingsgevoel ontwikkeld”. Ik moet lachen. Daar hoor ik mijn vader altijd over.
‘Wat doe je daar meisje?’ De stem klinkt oud. Volwassen. Ik voel mijn wangen rood worden. Ik hoor mezelf zeggen dat ik verstoppertje speel. Een slappe smoes. In mijn hoofd hoor ik de dame al verder lopen. Maar dat klopt niet met de werkelijkheid. Ze blijft staan. Ze zegt dat ze me niet gelooft. ‘Waarom niet?’ vraag ik. Ik vind het onbehoorlijk klinken. Maar ik moet het weten. Weet ze het? Of is er nog een mogelijkheid dat ze toch doorloopt.
‘Waar kom je vandaan?’ vraagt de dame. ‘Hier vandaan’. ‘Wat is hier?’ ‘Hyacintenstraat’ ‘Kom meisje, loop je even mee? Ik moet toch die kant op. Kun je misschien wat spullen voor me tillen?’ Ik weet niet goed hoe te weigeren. Veeg mijn tranen af. Zet een lach op. Verminder de lach zodat het niet nep is. Pak mijn tas, maar leg hem terug. Verstoppertje spelen met een rugtas is niet logisch. Die haal ik later wel op. Ik klim onder de brug vandaan. “Je vergeet je tas” zegt de dame. Dan zie ik het, je kunt zo van boven, tussen de planken van de burg door, op het water en de stenen muren kijken. Ik haal mijn schouders op, pak mijn tas en loop met de dame mee. Terwijl ik naast de vrouw loop, zonder haar spullen te dragen, bedenk ik me dat de volgende keer een andere straat had moeten noemen. Als we de Hyacintenstraat inlopen is mijn broertje daar. Hij stuift naar binnen om nog geen twee tellen later met mijn moeder terug te komen. Mijn moeder kijkt mij aan. Dan de dame. Dan mij weer. “Waar was je nou?” … “Ik denk dat ze verdwaald was” antwoord de dame. Ik knik maar zeg niks. “Bedankt voor het meelopen” zegt mijn moeder tegen de dame. De dame kijkt naar mij; één… twee… drie… vier seconden. Te lang. Dat voel ik. “Graag gedaan” antwoord ze mijn moeder. Ik ga naar mijn kamer. Geen brug, de volgende keer. Ik sluit de deur van mijn slaapkamer. Kijk uit het raam. Mijn moeder is in de tuin. Mijn broertje ook. Ik ga enkele centimeters van de muur afstaan. Draai me om zodat ik met mijn gezicht naar het raam sta. Sla mijn hoofd achterover. Te zacht. De eerste keer is altijd voorzichtig. Ik sluit mijn ogen. Sla mijn hoofd weer achterover. Ik voel een pijnscheut. Hard genoeg dus. Dan laat ik mij door m’n knieën zakken en kom met mijn billen op de vloer terecht. Mijn armen sla ik om mijn knieën. Mijn hoofd begraaf ik tussen mijn armen. Ver genoeg om mijn armen mijn oren te laten bedekken. Rust. Daarna sta ik op. Ik loop naar de wastafel en voel op mijn achterhoofd. Een bult. Maar klein genoeg om mijn haar overheen te kammen. Nu kan ik naar beneden. Ik loop de tuin in. “Meis toch” hoor ik mijn moeder zeggen “Je hebt al een echt vrouwelijk richtingsgevoel ontwikkeld”. Ik moet lachen. Daar hoor ik mijn vader altijd over.