Dat meisje, ik
Geplaatst: 02 apr 2007 10:23
Ze zat daar maar.
Met haar armen om haar opgetrokken benen heengeslagen. Stil. Alleen.
Ze staarde uit het raam met een verdwaasde blik. Maar ze zag niets. Alles was één wazige vlek.
Ik haar ogen brandde warme tranen. Ze móésten eruit. Ze voelde het.
Daar. Er rolde er al een langs haar gezicht. Naar beneden. Op de grond. Plof.
Hulpeloos staarde ze. In het niets.
Wat betékende ze in deze wereld? Waarom bestónd zij? Waarom wás ze hier?
Ze wilde weg. Weg van hier. Voor altijd. Verlost van pijn. Van stress. Van haar moeder. Van school. Van dat vréselijke volleybal. Maar vooral; van alles bij elkaar.
Ze kon het niet.
Niet langer volhouden.
Haar masker was langzamerhand aan het verdwijnen. Door de tranen die ze liet vloeien. Het spoelde weg.
Maar alleen de búítenkant.
Alles wat ze om zich héén had gebouwd. Maar de persoon wie ze was, haar innerlijk. Spoelde niet weg.
Het bleef zitten waar het zat; diep genesteld in haar hart.
En het werd te véél. Het kon er niet meer bij. Haar hart stond op ontplóffen. Langzamerhand scheurde het steeds verder uit elkaar.
Ze zat vol wrok. Vol pijn en emotie. En als ze dan alleen was. Kwam alles eruit.
Haar moeheid, haar verdriet, haar pijn, de stress, álles.
Maar hoe lang kon ze dit nog volhouden? Dit zogenaamde gelukkige meisje spelen?
Want zo kende iedereen haar immers.
Als het gelukkige, knappe, slimme, en alles-lukkende en nooit-mislukkende meisje.
Het hardwerkende, sociale, sportieve goedgezinde voorbeeld voor ieder ander meisje van haar leeftijd.
Maar was ze dat wel? Diep vanbinnen? Was zíj dat wel? In wérkelijkheid?
Nee.
Dat wás ze niet. Nooit geweest. Alleen van búíten.
Maar dat was slechts de verpakking van een slecht werkend oud stuk speelgoed dat ergens op een oude plank stond weg te kwijnen.
Haar kamer.
Dat was de oude, stoffige plank.
Hier voelde ze zich veilig.
Hier hoefde ze niemand te zijn. Even nergens aan te denken. Even alles laten gáán.
En het stuk slecht werkende speelgoed was zijzelf.
Het was een prachtstuk.
Áls het aandacht kreeg. Áls het opgepoetst zou worden.
Maar dat werd het niet.
Het werd vergeten.
Zíj is vergeten.
Dat meisje,
ik...
Met haar armen om haar opgetrokken benen heengeslagen. Stil. Alleen.
Ze staarde uit het raam met een verdwaasde blik. Maar ze zag niets. Alles was één wazige vlek.
Ik haar ogen brandde warme tranen. Ze móésten eruit. Ze voelde het.
Daar. Er rolde er al een langs haar gezicht. Naar beneden. Op de grond. Plof.
Hulpeloos staarde ze. In het niets.
Wat betékende ze in deze wereld? Waarom bestónd zij? Waarom wás ze hier?
Ze wilde weg. Weg van hier. Voor altijd. Verlost van pijn. Van stress. Van haar moeder. Van school. Van dat vréselijke volleybal. Maar vooral; van alles bij elkaar.
Ze kon het niet.
Niet langer volhouden.
Haar masker was langzamerhand aan het verdwijnen. Door de tranen die ze liet vloeien. Het spoelde weg.
Maar alleen de búítenkant.
Alles wat ze om zich héén had gebouwd. Maar de persoon wie ze was, haar innerlijk. Spoelde niet weg.
Het bleef zitten waar het zat; diep genesteld in haar hart.
En het werd te véél. Het kon er niet meer bij. Haar hart stond op ontplóffen. Langzamerhand scheurde het steeds verder uit elkaar.
Ze zat vol wrok. Vol pijn en emotie. En als ze dan alleen was. Kwam alles eruit.
Haar moeheid, haar verdriet, haar pijn, de stress, álles.
Maar hoe lang kon ze dit nog volhouden? Dit zogenaamde gelukkige meisje spelen?
Want zo kende iedereen haar immers.
Als het gelukkige, knappe, slimme, en alles-lukkende en nooit-mislukkende meisje.
Het hardwerkende, sociale, sportieve goedgezinde voorbeeld voor ieder ander meisje van haar leeftijd.
Maar was ze dat wel? Diep vanbinnen? Was zíj dat wel? In wérkelijkheid?
Nee.
Dat wás ze niet. Nooit geweest. Alleen van búíten.
Maar dat was slechts de verpakking van een slecht werkend oud stuk speelgoed dat ergens op een oude plank stond weg te kwijnen.
Haar kamer.
Dat was de oude, stoffige plank.
Hier voelde ze zich veilig.
Hier hoefde ze niemand te zijn. Even nergens aan te denken. Even alles laten gáán.
En het stuk slecht werkende speelgoed was zijzelf.
Het was een prachtstuk.
Áls het aandacht kreeg. Áls het opgepoetst zou worden.
Maar dat werd het niet.
Het werd vergeten.
Zíj is vergeten.
Dat meisje,
ik...