Eindelijk een nieuw stukje. Tips zijn altijd welkom.
__________________________________________________________________________________________
De volgende dag komen we in Washington aan. De kapitein komt zelf naar beneden om me op te halen. Zonder maar één woord tegen mij te zeggen, gooit hij zakje van de Boni naar me toe. Maar wie zegt dat ik het ga vangen, hallo ik ben geen hond. Wat denkt hij wel.
Waarschijnlijk heeft hij gemerkt dat ik met een verbaasde blik naar hem kijk, daarom zegt hij snel: “Dat zijn de kleren die je moet aantrekken, je wil toch niet herkent worden op straat?”
Gretig pak ik het zakje van de grond, ik lijk wel een klein kind dat een lolly van haar moeder krijgt. Maar geloof me, als je een twee dagen lang in dezelfde kleren rondloopt, ga je net zo hebberig doen als mij. Opeens begin ik te twijfelen, wat als het geen kleren zijn?
Ik kijk naar het gezicht van Stefan en zie hem mij een bemoedigende knikje toewerpen. Al mijn twijfels verdwijnen zo snel als ze gekomen zijn. Voorzichtig doe ik het zakje open en kijk wat erin zit. Tot mijn grote teleurstelling zit er alleen maar een T-shirt en een broekje in, waarvan de maten twee keer zo groot zijn als die van mij. Die moeten zeker van Stefan zijn geweest, wat aardig van hem om zij kleren weg te geven aan iemand zoals ik. Hé, wat is dat voor ding. Ik pak helemaal onderin de tas een pruik en laat hem zien aan Stefan.
“Jaah, sorry daarvoor. Ik weet dat ze niet ideaal zijn, maar we hebben hier niks anders dan mannenkleding. Die pruik moet je opdoen zodat je niet herkend word, in het beginnen is het wel even wennen met zo een ding op je hoofd. Ik ga nu weg zodat je je kan omkleden, je krijgt precies een kwartier om je om te kleden. We zijn over een paar minuten in Washington. Als je van de boot af bent, mag je wat mij betreft je eigen gang gaan. Een tip: blijf uit de buurt van politieagenten, iedereen is op zoek naar je. Als ik jou was zou ik zo snel mogelijk Amerika verlaten. Maar ja, gelukkig ben ik jou niet. Oké, schiet een beetje op. Ik kom zo terug."
Toen bedacht ik me opeens dat ik de kapitein nog steeds niet had bedankt voor het redden van mijn leven. Ik moet me echt schamen, wat ben ik voor een ondankbaar mens. Ik was bijna dood geweest en deze man hier voor mij staat, heeft mijn leven gered. En wat doe ik, ik zeik over de kleren die ik moet aan trekken. Echt weer iets typisch voor mij. Daarom neem ik een hele grote hap van de lucht en zeg: "Kapitein, ik wil u heel erg bedanken voor het redden van mij leven. Ik sta heel erg bij u in de krijt. Op een dag zal ik u helpen zoals u mij geholpen heeft"
Hé, hé dat lucht even op zeg. Na die woorden draai ik me om zodat ik de kapitein niet hoef aan te kijken. Maar dat was niet nodig want de kapitein was al vertrokken voordat ik klaar was met mijn preek. Nou ja zeg, ik wil alleen maar aardig zijn. Dan niet, ik draai me om en begin mijn vieze kleren uit te trekken.
Zo snel als ik kon trek ik de kleren aan. Ze waren eigenlijk te groot, maar ja dat boeit me niet zoveel. Beter dan de kleren die ik nu aan heb, die stonken echt naar dode mensen.
Wat de pruik betreft, hij past precies. In het begin moest ik even wennen, omdat het steeds begon te jeuken. Maar na een tijdje is het net als een tweede soort haar.
Had ik maar een spiegel, dan kon ik even kijken hoe ik er uit zie. Stop met zo dom te doen Jesicca, concentreer je. Wat ga je doen als je in Washington bent, waarschijnlijk moet ik naar Europa of zo. Miljoenen mensen zijn op zoek naar me, als je wordt herkend moet ik gelijk de bak in. Zeker voor de rest van mijn leven. Zo zat ik minutenlang achter elkaar te piekeren, het leek wel alsof de tijd stil stond.
Opeens wordt er heel hard op de deur gebonkt, van de schrik sta ik en verstop me snel achter het bed. Zo kan ik beter zien wie het is, altijd het zekere voor het onzekere nemen hé.
De slot wordt omgedraaid en de deur gaat langzaam maar met veel gekraak open. Jammer genoeg gaat de deur niet helemaal open, zodat ik niet zie wie er voor de deur staat.
“Kom maar tevoorschijn, moppie. We weten dat je hier bent, je hoeft niet bang te zijn. We willen je helemaal geen pijn doen, niet helemaal dan.
De man die nu praat klinkt niet echt vriendelijk, integendeel hij klinkt meer alsof hij mij levend wil villen. Ik ben echt niet van plan om mezelf in zijn armen te werpen. Als je me wil, kom me dan maar halen. Ik hou me adem in en tel in mezelf tot met tien. Nog voordat ik bij negen ben begint de man agressief te schreeuwen.
“Ik ben niet in de stemming om een spelletjes met je te spelen, kom nu tevoorschijn of je zult er heel veel spijt van krijgen!”
Wat kan die man toch schreeuwen zeg, Jezus hé. Maar dat betekent nog niet dat ik me op de kast laat jagen door hem. Ik weet wel wat hij met mij gaat doen als hij mij te pakken krijgt. Hoe kan ik dat niet weten als ik het zelf heb meegemaakt, ik ga nu niet weer dezelfde fout maken. Ik moet een plan bedenken.
Opeens krijg ik een heel goed idee, ik moet denken aan vroeger toen ik nog op de middelbare school zat. Toen kregen we tijdens een biologieles informatie over hoe een roofdier zijn prooi te pakken krijgt. Hij lokt zijn prooi naar zichzelf toe en precies op het juiste moment valt hij aan. Nu ben ik zelf de prooi en de man die voor de deur staat het roofdier. We kunnen ook de rollen omdraaien. Het enige wat ik hoef te doen is hem naar mezelf toe lokken en dan wegrennen. Toch nog iets geleerd van mijn oude bio-docent, denk ik bij mezelf.
Ik kijk om me heen en bedenk waar ik de man het beste naartoe kan lokken. Het moet sowieso ergens ver van de deur zijn. Dan zie ik het hoekje waar gisteren de mannen zaten. Ja, daar is het precies goed. Langzaam sta ik op en loop naar het hoekje. Mijn hart bonst zo hard in mijn borstkas, dat als het kon hij eruit zou springen.
Als ik in het hoekje ben, zie ik eindelijk wie mijn roofdier is. Het is een goed gebouwde man van ongeveer dertig jaar, gok ik. Hij zit eruit als een bodyguard die je meestal in films ziet. Verder heeft hij een zwarte pakje aan, dat eigenlijk een maatje te klein voor hem is. Het zit zo strak om zijn lichaam, dat het lijkt als of het ieder moment kan scheuren. Ik voel de moed in mijn schoenen zakken, hoe kan ik ooit van hem winnen. Ik ben al zeker dood voordat ik bij de deur ben.
De man loopt langzaam naar mij toe, maar waar ik echt van schrik is de blik in zijn ogen. Ik herken die blik, hoe kan ik die vergeten? Het is namelijk dezelfde blik van de mannen die mij bijna vermoord hadden. Nu weet ik zeker dat het om dezelfde mensen gaat. Als hij ziet hoe erg ik moet schrikken van hem, verschijnt er een kwaadaardige glimlach op zijn lippen. Ik laat hem zo dicht mogelijk naar mij toe lopen, nu is het grote moment. Als ik niet op het juiste moment handel, mag ik het wel schudden.
Voordat de man ook maar iets kan vermoeden spring ik op hem af. Hij denkt dat ik hem wil slaan en daarom houdt hij zijn armen in een gevechtpositie. Nog voordat ik bij hem ben maak ik een bocht om hem heen en sprint ik naar de deur. Ik heb in mijn hele leven nog nooit zo hard gerent, moet ik bekennen. Als ik aan een marathon zou meedoen, had ik nu zeker gewonnen. Als ik bij de deur ben, ga ik zonder om te kijken de trap op. Ik weet helemaal niet waar ik naar toe moet, ik kan me niet herinneren of ik hier ooit eerder ben geweest.
Boven aan de trap zie ik twee deuren. Na een paar seconden te twijfelen over welke deur ik moet kiezen, doe ik de rechter deur open en ga naar binnen. Snel doe ik hem op slot en ga tegen de deur aan zitten. Even tot rust komen en dan zal ik weer verder gaan. Beneden hoor ik hoe de man opstaat en keihard begint te vloeken. Zachtjes begin ik in mezelf te lachen, niemand zou me geloven als ik hun vertel dat ik zo een grote man verslagen heb. Niet dat ik het ooit aan iemand zou kunnen vertellen.
Ik schrik me helemaal dood als er opeens op de deur wordt gebonsd. Snel sta ik op en doe een paar stapjes achteruit. Ik moet hier zo snel mogelijk weg, eerst even kijken waar ik me bevind. Ik zit in een grote kamer met een bureau en twee stoelen. Op het bureau zit een hele grote computer met daarnaast een laptop. Waarschijnlijk is dit de werkkamer van de kapitein. Had ik maar de andere deur gekozen, dan zat ik hier zeker niet in de val.
Dan zie ik het raam achter het bureau, het is best wel een grote raam. Waarschijnlijk zou ik er wel door heen kunnen passen. Ik moet wel, dit is de enige uitgang in deze kamer. Snel loop ik naar het bureau en ga erop staan, zodat ik bij het raam kan. Als ik uit het raam kijk, schrik ik me een hoedje. Het is wel drie meter hoog, ik zou het nooit overleven als ik nu spring.
Boem! De deur springt open en opeens zie ik mijn achtervolger met een rood hoofd voor de deur. “Rotwijf, dat je bent! Je denkt zeker dat je mij slim af kunt zijn. Ik ken jouw soort wel, maar mij krijg je niet klein, kreng. Kom hier!”
Zonder nog na te denken wurm ik me door het kleine vierkante raampje en spring, mijn dood voor de tweede keer tegemoet……
Dankjulliewel voor jullie goede feedback Saskia en Maaike!
