Een kleuter zit op zijn knieën bij een brokstuk dat zijn moeder voor zijn ogen verpletterd heeft. Zijn kleine handje rust op het koude beton terwijl hij steeds geluidloos het woord 'mama' vormt met zijn lippen. Zijn ogen staren leeg naar de plek waar zijn moeder enkele momenten geleden nog gestaan had. Een man in een zwarte regenjas schreeuwt van op een afstand naar de kleuter, maar die lijkt hem niet te horen. De aarde begint weer hard te schokken en de man moet zich aan een stuk steen vasthouden om rechtop te blijven staan. Weer roept hij de naam van de kleuter, wanhopiger deze keer. De kleuter draait zijn gezicht langzaam in de richting van de man en staart hem met glazige ogen aan. Een traan rolt over zijn wang terwijl hij in het blok beton knijpt. Dan weerklinkt een verschrikkelijk gerommel vanuit de diepte. De straat splijt open, auto's en gevallen puin in de diepte meenemend. De kleuter opent zijn mond, klaar om naar de man te gillen, maar de grond onder zijn voeten verdwijnt en hij valt de diepte in.
Overlevenden verzamelen zich op het gigantische plein in het midden van de inmiddels verwoeste stad. Sommigen zijn eerder dood dan levend. Gewonden worden verzorgd, voor zover dat mogelijk is, en gezinnen proberen elkaar terug te vinden. Plots is het doodstil op het plein. Het getril en dreigend gerommel is opgehouden en ook het onweer lijkt gestopt te zijn. Een halfuur lang blijft het stil. Er stijgt voorzichtig gefluister op, de hoop op overleving begint weer aan te wakkeren en het gefluister verandert in zacht gemompel. Maar dat gemompel verdwijnt meteen wanneer een enorm gebulder uit het midden van de aarde opstijgt. De lucht verandert ook; pikzwarte wolken verzamelen zich als een draaikolk in de hemel, en vanuit het midden van de eclips davert een gigantische felblauwe bliksemflits naar beneden en boort zich met een enorme kracht de grond in. En alles is voorbij.