
Ik post het maar hier zodat ik wat feedback kan krijgen op schrijfstijl en grammatica.
Maargoed, ik ben weer te veel aan het zwetsen, dus hier komt het:
Edit: Annekes feedback verwerkt.
Edit: die van mena ook
De slechtste dag ooit
Maandagochtenden zijn erg, altijd, maar dit was toch wel erg extreem. Het begon omstreeks half drie ’s nachts. Ik draaide me net een keertje te veel om en viel uit mijn bed, zo een meter omlaag, met mijn hoofd dat met een harde klap op de houten armleuning van mijn stoel terechtkwam. “Verdomme!”, riep ik en ik vloekte nog eens een keer flink, dat zo’n stoel zo verrekte veel pijn kon doen. Mijn hoofd bonsde nog van de klap en martelende pijngolven leken mijn hoofd te doorklieven. Ik zag erg wazig van de klap, de randen van mijn gezichtsveld waren al zwart, toen werd de rest ook zwart.
Ik zag zwart, waarom zag ik zwart? Had iemand het licht uitgedaan? Was er iets mis? Toen kwam ik erachter dat ik mijn ogen dichthad, ik opende langzaam één oog, de helse pijn kwam terug. Ik opende mijn andere oog, de pijn werd erger. Ik probeerde uit de stoel overeind te komen, maar dat lukte nog niet, ik zag sterretjes en werd duizelig, toen werd het weer zwart.
Ik werd wakker met een gigantische hoofdpijn en een goed voornemen om die stoel te verzetten en een lager bed te kopen. Ik kwam overeind en wankelde, mezelf overeindhoudend aan de muur richting mijn nachtkastje. Hoe laat was het? Hoe lang was ik bewusteloos geweest? De wekker stond op vier uur, ik probeerde een rekensommetje te maken, maar geloof me, met helse pijnscheuten die continu door je hoofd schieten, gaat dat niet makkelijk. Met veel moeite kwam ik er uiteindelijk achter dat ik anderhalf uur buiten bewustzijn was geweest, anderhalf úúr. Ik wankelde naar beneden om een aspirinetje te pakken, of twee… misschien drie. Ik pakte een glas water om de drie pillen die op mijn hand lagen door te slikken, ik liep weer naar boven en ging weer in bed liggen, na een half uur wist ik eindelijk in slaap te vallen.
Om zeven uur, na zo’n twee uur slaap werd ik wakkergemaakt door het piepende geluid van de wekker, oh… ik geloof dat ik dat geluid nog nooit zó erg heb verafschuwd als toen. Ik mepte met een flinke klap op de uit-knop en ging naar beneden, waar ik aan de eettafel zat met een gigantische hoofdpijn en een humeur, dat wil je niet weten, neem de ergste bui die je ooit gehad hebt, vermenigvuldig het met twintig, dan komt het in de buurt… misschien.
Na het ontbijt deed ik mijn tas op mijn fiets, deed mijn jas aan en vertrok. Ik was al veel te laat vertrokken, maar eerlijk gezegd maakte me dat helemaal niets uit. Ik fietste richting school en besloot een stuk door het bos af te snijden, om er eerder te zijn. Geen goed idee. Ik hoorde geritsel in de struiken en toen sprongen er twee gestaltes het pad op, mij de weg blokkerend. Bijna direct daarna voelde ik iets hards, Een knuppel? Een tak? Ik weet het nog steeds niet, tegen mijn hoofd slaan, mijn arme hoofd. Alles werd zwart… alweer.
Ik werd wakker zonder te weten waar ik was of hoe laat het was. Toen kwam alles weer terug, de val, de ochtend, de gestaltes… Die mensen! Wat was er gebeurd? Toen ontdekte ik dat alles weg was. Mobiel, fiets, geld. Ik vloekte nog eens hardgrondig, ik schrok er zelf van. Normaal gesproken vloekte ik nooit, ik vloekte nog eens. Eigenlijk voelde het best goed. Ik probeerde overeind te gaan staan en ontdekte dat mijn been in een vreemde hoek onder me lag. Ik zag dat mijn broekspijp daar paars was, eerst vroeg ik me af waarom, het was toch echt een blauwe broek, het is namelijk nogal moeilijk logisch te denken als je net een aantal harde klappen op je hoofd hebt gehad, toen zag ik dat het steeds roder werd en besefte me dat het bloed moest zijn. Ik scheurde mijn broekspijp weg waar hij over de wond heen zat om de wond te bekijken. Ik moest mijn best doen om niet flauw te vallen. Er zat een grote bloedende wond op mijn been. Ik gebruikte het net afgescheurde stuk spijkerbroek als provisorisch verband en strompelde richting school. Dat was het dichtste bij en daar kende ik mensen. En er waren daar vast wel auto’s om me naar het ziekenhuis te kunnen brengen. Daar waren mensen die een echt verband konden aanleggen dat niet van spijkerbroek gemaakt was. Intussen was het al warm, dus ik bedacht me dat het zo rond het middaguur zou moeten zijn. Ik dacht aan mijn ouders, de mensen op school, andere mensen die ik kende. “Ze moeten wel erg ongerust zijn.”, schoot het door mijn hoofd. Ik was niet op school aangekomen en het was nota bene al zo’n twaalf uur. Ik strompelde verder, me overeindhoudend aan de gedachte dat ik iemand moest waarschuwen, moest laten weten waar ik was. Oh, had ik nou maar nog mijn mobieltje. Wraakgevoelens kwamen op jegens de mensen die me overvallen hebben, maar ik verdrong ze, dat was nu niet het belangrijkste. Ik moest eerst iemand waarschuwen, daarna kon ik mijn boze gevoelens toelaten.
Ik kwam aan bij de weg, het was rustig, maar er reden wel een paar auto’s. Ik strompelde verder richting school, een auto stopte. Het raampje ging open en ik zag het gezicht van een bezorgd kijkende man, hij keek eerst naar mijn gezicht, toen besefte ik me pas hoe vuil ik was, en daarna naar mijn been. “Je ziet er niet best uit,” zei hij, “waar moet je heen? Ik kan je wel even brengen.” Ergens achterin mijn hoofd hoorde ik mijn instinct schreeuwen “Nee! Nee! Niet te vertrouwen! Doe het niet!”, maar ik negeerde het. “Oh, als u dat zou willen doen,” zei ik en ik vertelde hem waar ik heen moest, “Stap maar in.”, zei hij. Ik deed de autodeur open en zag daar een andere man, hij lachte zijn tanden bloot in een soort haaiengrijns. Mijn instinct had gelijk gehad. Hij trok me de auto in en deed me een blinddoek voor, maar ik was te moe en te verzwakt om weerstand te bieden, terug te vechten of zelfs maar om hulp te roepen. Ik kreeg een prop in mijn mond en voelde iemands warme adem in mijn nek, toen hoorde ik een mannenstem “Als je het waagt ook maar een geluidje te maken of te proberen terug te vech…”, de rest hoorde ik niet meer, alles werd zwart, voor de vierde keer vandaag, dacht ik met een diepe zucht.
En nu zit ik hier, in een tentje in een klein provisorisch kamp van waarschijnlijk een of andere bende, in the middle of nowhere, omringd door een bos, met aan een kant de zee en maar één klein gecamoufleerd zandpaadje dat hierheen leid en waarvan iedereen denkt dat het doodloopt. Moe, verzwakt, bang en ongerust. Ik zou banger moeten zijn, maar daar ben ik te moe voor en daar heb ik te veel pijn voor. Ze hebben iemand die weet hoe hij een verbandje moet aanleggen, het gaat iets beter met mijn hoofd en ik heb een beetje te eten. Waarschijnlijk ben ik banger en bozer als ik wat aangesterkt ben, maar nu draait het me vooral om die dingen. Ik hoop maar dat het losgeld dat ze vragen snel betaald wordt, of als ze me als gijzelaar willen houden, geen losgeld vragen en niet willen onderhandelen zal ik als ik aangesterkt ben misschien een keer proberen te ontsnappen, misschien. Ik ga op mijn stromatras liggen terwijl er pijngolven door mijn been en hoofd trekken. Misschien, maar eerst slapen. En met die gedachte val ik in slaap