Verhaaltechnieken

Leer hier tips en trics of juist de absolute basis van andere leden of help andere leden hun verhalen te verbeteren!

Moderator: Patrick

Gebruikersavatar
Patrick
Beheerder
Beheerder
Berichten: 1902
Lid geworden op: 05 feb 2008 18:39
Locatie: Zuid-Limburg
Contacteer:

Verhaaltechnieken

1.1 Inleiding

Verhaal- en verteltechnieken zijn een heel belangijk aspect van het vertellen van verhalen: als het nu in woorden, acteerspel of beeld is. Er wordt vaak overheen gekeken, omdat we veel al uit ons zelf doen. Dit komt omdat we veel films kijken en boeken lezen, daardoor hebben we een soort natuurlijk instinct voor deze dingen.
Niet iedereen heeft dat natuurlijk even sterk, de een doet het zo uit zich zelf, terwijl de ander echt richtlijnen nodig heeft om zijn weg erin te vinden.

Effectief houdt dit in dat je bij het schrijven gebruikt kunt maken van enkele verteltechnieken die de kwaliteit van je verhaal gaan verbeteren. Met deze technieken kun je spanning opbouwen, mensen verrassen, mensen doen lachen, mensen doen huilen, ...
Een aantal van deze elementen zijn in andere lessen of zelfs op school al behandeld, die elementen zullen dus globaal omschreven zijn. De nieuwe dingen zullen uitgebreider behandeld worden.

Een aantal zaken zal ik door eigen interesses meer uit een filmperspectief vertellen. Maar deze zaken zijn universieel in zowel theater, film als literatuur.

1.2 Thema’s en motieven

Het thema is het fundament van het verhaal, het is de grondgedachte. Kies een thema en blijf erbij: dit is de rode draad van het verhaal. (Een verhaal kan natuurlijk ook een sub- of co-thema hebben)

Het verhaalthema is meestal te omschrijven als een algemeen menselijk verschijnsel.
- De verhouding tussen mens en natuur (Vb. natuurrampen, dood, ziekte, liefde voor natuur, ...)
- De verhouding tussen mensen onderling (Vb. oorlog, vriendschap, conflicten, maatschappelijke problemen, drugs, generatieconflict, liefde, ...)
Het thema kan ook een opvallende gebeurtenis zijn: een moord, een verdwijning, ...

Rond dat thema kun je verschillende motieven schrijven: het zijn elementen die herhaaldelijke zullen terug komen in je verhaal (leidmotieven). Dit kan bijvoorbeeld de Z van Zorro zijn, die hij overal achterlaat.
Andere motieven kunnen zijn: wie is de dader, een droom, onbekende verrader, valsbeschuldigd, een zoektocht,...

1.3 Verhaalfiguren

1.3.1 Introductie


De verhaalfiguren zijn natuurlijk de personages in je verhaal. Maar in dit geval gaat het erom hoe je ze neerzet. Dit kun je doen door hun uiterlijke en innerlijke kenmerken te beschrijven zoals kleding, taalgebruik, gedrag (uiterlijk), gedachtes, meningen, gevoelens, (innerlijk) ... Maar ook uit de handelingen (het doen en laten) van een personages kun je erg veel afleiden.
Bijvoorbeeld: als een oudere man gewoon zonder om te kijken langs een bedelaar loopt, kan die als gierig of star gezien worden.

1.3.2 Belang

Verhaalfiguren kun je onderscheiden in hoofd- en bijfiguren. Het hoofdfiguur of hoofdpersonage is natuurlijk de belangrijkste persoon in het verhaal en over hem/haar ga je meer te weten komen.

1.3.3 Goed versus kwaad

Zijn gedachtegoed, handelingen of uiterlijke kenmerken maken hem de protagonist of antagonist. De protagonist is de gene die strijdt voor het goede: de good guy. De antagonist is zijn tegenstander: de bad guy. Beiden kunnen ze nog een side kick hebben: iemand in een supportive/ondersteunende rol.
Een voorbeeld is Batman met side kick Robin.

1.3.4 Ontwikkeling

Elk personages kun je dan nog eens indelen in flat of round characters. Flat characters zijn meer types of soms karikaturen. (Humoristisch effect, bijvoorbeeld mister Bean) Ze zijn zoals ze zijn, ze gaan geen veranderingen ondergaan om beter te worden. Heel veel boeken hebben flat characters.
Daar tegenover staan de round characters: dit zijn personages die innerlijk veranderen. Dit kan zijn, zich ergens overeenzetten; een angst, een geschil, ...

1.4 Ruimte

Elk verhaal speelt zich ergens af in een zekere tijd. De verhaalfiguren handelen, denken of voelen anders naargelang er een andere plaats of tijd is. In de middeleeuwen dachten de mensen bijvoorbeeld heel anders dan nu. Ook zullen wij helemaal anders handelen als we in een kerk zijn i.p.v. thuis.
Kort geldt dus dat RUIMTE = PLAATS + TIJD.

1.4.1 Plaats

Dit is de effectieve plaats waar het verhaal zich afspeelt. Door beschrijvingen wordt duidelijk hoe die er precies uitziet. (Uit de ogen van het personage of van de verteller)

1.5 Tijd

Met tijd kan gespeeld worden. Dit is erg belangrijk in het creeëren van spanning. Oninteressante stukken kan je overslaan of samenvatten, terwijl je sleutelmomenten zeer uitvoerig zult bespreken.
De tijd houdt ook de volgorde van vertelling in: je kunt een verhaal chronologisch vertellen (ab ovo: "van uit het ei") of juist met een in medias res (niet-chronologisch).
Technieken die je kunt gebruiken zijn: flashbacks, flashforwards, tijdsversnellingen en tijdsvertragingen.

De vertelde tijd is de tijd waarin het verhaal of het deel van het verhaal zich afspeelt. De verteltijd is de tijd (aantal woorden of bladzijdes) die je gebruikt om een bepaald tijdsbestek te omschrijven.
Als de verteltijd groter dan de vertelde tijd is, dan is er een vertraging. (Tijdverruiming) Omgekeerd kan je een verhaal versnellen door de verteltijd kleiner te maken. (Tijdverdichting)

1.6 Vertelperspectief

Een ander zeer belangrijk aspect van verhaaltechnieken is het vertelperspectief. Beeldend uitgelegd betekent dit de positie waar de "camera" staat, van waaruit jij het bekijkt. (Point of view) Dit bepaalt dus de manier waarop de lezer tegen de ruimte, de andere personages en de situatie aankijkt.

1.6.1 Ik-verteller

De verteller is de ik-figuur en vertelt over zijn eigen belevenissen in het verleden of heden (of die van iemand anders). De ik-persoon is in dit geval zowel de verteller als een personage in het verhaal zelf. De verteller weet dus enkel zijn eigen gedachtes en zal handelingen uit zijn ogen en opvattingen beschrijven: hij is beperkt in wat hij weet.

1.6.2 De auctioriale verteller

Dit is de alleswetende verteller die dus alles van iedereen weet: gedachtes handelingen, ... Het is een feite een soort God die over alles neerkijkt en het beschrijft. Hij presenteert het verhaal, maar komt er zelf niet in voor. (Uitzondering: de alleswetende verteller kan jou als lezers soms wel eens persoonlijk aanspreken, bijvoorbeeld in De Leeuw van Vlaanderen van H.Conscience, maar in tegenwoordige literatuur gebeurd dit niet zoveel.)

1.6.3 De personaal verteller

Deze verteller herken je niet zodanig het verhaal zelf en wordt daarom vaker vergeten als vertelperspectief. Hij beleeft de gebeurtenissen mee, maar neemt niet deel in het verhaal. Hij beschrijft in een hij/zij-vorm. Het grote verschil met de alleswetende verteller is - de naam zegt het zelf al - dat hij niet alles weet. Hij kent geen gedachtes van andere personages en weet niet wat zij weten: hij is beperkt.

Een verhaal kan natuurlijk ook in een wisselend perspectief geschreven worden: uit de ogen van verschillende personages of over verschillende personages. (Dit kan ook meervoudig "ik" zijn)

1.7 Plot

De plot is de verhaallijn van een vertelling, een verhaal, een boek, toneelstuk of film. De lijn die loopt van het begin van het werk via verschillende verwikkelingen naar het einde. Toch is er een klein verschil tussen verhaallijn en plot. Een verhaallijn gaat voornamelijk over wat er gebeurt, een plot over waarom iets gebeurt.
De plot ontwikkelt zich als opeenvolging van gebeurtenissen in een verhaal waarbij elke gebeurtenis een andere veroorzaakt of ertoe leidt. Hierbij gaat het niet om ongerelateerde, toevallige gebeurtenissen: de gebeurtenissen hebben verband met het conflict, de worsteling die de protagonist doormaakt om zijn dramatisch doel te bereiken. Een andere term voor een verwikkeling in een verhaal is intrige.
Dat de plot een sterke techniek is, kun je vooral afleiden uit detective verhalen: hier wordt de plot verborgen gehouden... en dat maakt het juist zo spannend! Het waarom blijft achterwegen en de plot wordt dus pas op het einde blootgelegd/ontward.

1.8 Verhaalstructuur

1.8.1 Algemeen


Algemeen houdt de verhaalstructuur in dat je een verhaal kunt indelen in blokjes. Als je verhalen (uitgezonderd sommige ingewikkelde literatuur) of films (meestal de traditionele Hollywoodsfilms) zou gaan vergelijken met elkaar zal je aantreffen dat veel van deze verhalen qua basis structuur enorm op elkaar lijken.
Deze structuur, de 3-akte structuur genoemd, gaat zelfs terug tot Aristoteles, maar werd uiteindelijk in kaart gebracht door Syd Field. (Er bestaat ook een 4-akte variant, maar die komt eigenlijk op hetzelfde neer, enkel wordt de tweede akte in tweeën gedeeld)
De structuur houdt in dat het verhaal in te delen is in drie grote gedeeltes: de expositie, de ontwikkelingen en de resolutie.

1.8.2. Belangrijke bepalingen

Voordat je kunt beginnen te schrijven aan je structuurplan, moet je enkele dingen op voorhand bepaald hebben. Vaak begin je natuurlijk met losse ideeën op te schrijven en die aan elkaar te gaan linken, maar als dan het moment komt dat je je plotlijn/verhaalstructuur wilt gaan uitschrijven zijn de volgende zaken erg handig en zeker heel erg belangrijk!

1.8.2.1 Thema

Zie 1.2

1.8.2.2 Premisse


Dit is het uitgangspunt van de schrijver. "Wat zou er gebeuren als..."
Bijvoorbeeld: wat zou er gebeuren als twee mensen uit rivaliserende families verliefd op elkaar werden. (Romeo en Julia)

1.8.2.3 Drive

Dit is hetgeen de protagonist laat handelen, hetgeen hij echt wil bereiken (maar meestal voor zich zelf houdt). Om erachter te komen wat de drive is, kun je zijn begin- en eindsituatie vergelijken. Welke verandering(en) heeft hij ondergaan?
Deze drive kan een onbewust doel zijn.
Bijvoorbeeld: het vinden van liefde.

1.8.2.4 Het dramatische doel

Dit is wat een personage doet handelen. Wat wil hij/zij bereiken en waarom kan hij/zij dit niet? Hij wil zijn probleem oplossen.
Dit doel is een bewust doel.
Bijvoorbeeld: een priester wil het lot van zijn arbeiders verbeteren, maar wordt tegengewerkt door de fabrieksdirecteuren, de politiek en de kerkelijke overheid. (Daens)

1.8.2.5 Controlling idea

Dit is de overtuiging van de auteur of verteller, de stelling die hij aanneemt t.o.v. het thema. (Zijn visie)
THEMA + WERKWOORD + CONCLUSIE
Bijvoorbeeld: oorlog leidt tot vernietiging.

1.8.3. De schematische structuur

Akte 1: expositie
- Intro
- Inciting (aanzettend) incident
- Starting point

Akte 2: ontwikkelingen
- Obstakels
- Turning point of mid point (omwentelingspunt)
- Obstakels
- Crisis point

Akte 3: resolutie
- Confrontatie
- Climax
- Outro/epiloog

1.8.4. Akte 1: expositie

De expositie van het verhaal is de introductie: zowel van de personages als van de ruimte. Ook wordt hier een probleem neergezet dat opgelost moet worden.

Eerst wordt dus de ruimte en de personages voorgesteld, daarna gebeurt er iets (een verandering) waardoor er een aanzet is tot een plot. (Inciting incident // Een moord bijvoorbeeld)
Vervolgens zal de protagonist in het starting point zichzelf een doel stellen: hier stapt hij in de plot. (Bijvoorbeeld hij zweert wraak)

In deze introductie zijn 6 elementen zeer belangrijk om je verhaal neer te zetten en daarop verder te bouwen.

1.8.4.1 De ruimte: "Waar ben ik?"

Stel je voor: je wordt wakker op een onbekende locatie. De eerste vraag die in je opkomt is: "Waar ben ik?"
Dit is net hetzelfde in een verhaal. Als lezer vraag je je af: "waar is het personage?" Dit beperkt zich niet enkel tot de plaats op de kaart, maar ook naar de positie in tijd: "wanneer speelt het verhaal zich af?"

1.8.4.2 De protagonist: "Over wie gaat het?"

Nu je weet waar en wanneer het verhaal zich afspeelt, is het tijd om te weten te komen over wie het verhaal nu eigenlijk gaat: de hoofdpersoon.

1.8.4.3. Verandering: "Wat verandert er in het leven van de protagonist?"

De verandering in het verhaal laat het verhaal van start gaan. Dit kan een zowel een fysieke als mentale verandering zijn, maar heeft op de een of andere manier een invloed op het hoofdpersonage.
Om terug te vallen op het voorbeeld van de onbekende locatie: je bent ergens op een plaats wakker geworden die je niet kent. Dat is dan de verandering.

1.8.4.4 Probleem: "Wat brengt deze verandering teweeg?"

Zonder probleem of conflict is er geen verhaal. De verandering heeft een probleem gecreeërd. Het personage zal proberen het probleem op te lossen.
Het probleem in het voorbeeld is dat hij niet op die onbekende plek wilt zijn en niet weet hoe hij thuis moet komen.

1.8.4.5 Wens: "Wat wil hij bereiken?"

Het probleem is altijd gepaard met een wens: een wens om het probleem op te lossen. Een wens geeft het personage een doel: een doel om in het plot te stappen en hem te laten handelen zoals hij handelt.
In ons voorbeeld kan de wens zijn om terug thuis te geraken.

1.8.4.6 Oplossing: "Hoe wil hij die oplossing bereiken?"

Net zoals er meerdere wegen naar Rome leiden, zijn er altijd meerdere oplossingen mogelijk. De protagonist weet natuurlijk niet altijd meteen welke oplossingen mogelijk zijn en de eerste zullen natuurlijk mislukken. Door nieuwe informatie of wijsheid zal hij nieuwe oplossingen vinden totdat hij dé oplossing gevonden heeft.

Kortom spelen in deze introductie de 5 W's een grote rol: wie, wat, waar, wanneer en waarom. (En natuurlijk hoe!)

1.8.5. Akte 2: ontwikkelingen

Akte twee is natuurlijk de langste van de drie. Het personage is in de plot gestapt en raakt er steeds meer betrokken bij. Hij ontmoet obstakels die hij moet overwinnen (de gewenste oplossing werkt niet bijvoorbeeld). Hierdoor kan hij in conflict (!) komen met antagonisten: mensen die niet willen dat hij zijn doel bereikt en dus de oplossing voor zijn probleem vindt.

In het turning point (omwentelingspunt) zal hij een bepaalde keuze maken die de plot in een beslissende richting doet kantelen: hij ontdekt iets, hij ontmoet iemand, hij lijkt zijn doel bijna bereikt te hebben...

Maar er volgen natuurlijk opnieuw obstakels die hem proberen zover mogelijk van zijn doel verwijderd te houden. Deze betrokkenheid leidt tot een uitzichtsloze situatie (het crisis point) en waarbij de protagonist hopeloos verstrikt lijkt in de plot (hij snapt er niks meer van, hij wordt gegevangen genomen, ...). Hij is verder dan ooit van zijn doel verwijderd.

1.8.6: Akte 3: resolutie

In de derde akte draait het om confrontatie. Er zal dus een openlijke en rechtstreekse confrontatie volgen met de tegenpartij (een schietpartij bijvoorbeeld of het ontdekken van de moordenaar) waardoor de plot ontward wordt. (De protagonist snapt eindelijk hoe alles in elkaar zit, bijvoorbeeld wie de moordenaar was)
In het climax point bereikt de protagonist vervolgens zijn doel. (Of juist niet!) Dit doel kan een bewust doel zijn (dramatische doel) of juist een onbewust doel (meer zijn drive). Het hoofdpersonage heeft de oplossing voor zijn probleem eindelijk gevonden: zijn wens is in vervulling gegaan.
Als afsluitingen kan er nog een kleine outro volgen: bijvoorbeeld een epiloog. Wat gebeurt er verder met de protagonist en de antagonist? Leeft de protagonist lang en gelukkig?
Natuurlijk is het ook mogelijk om een open einde te geven! Je laat dan veel aan de verbeelding van de lezer over!

1.9 Tips

De spanning stijgt door alles wat het de protagonist moeilijk maakt: het zijn de conflicten en obstakels die het verhaal interessant maken!

Goede vertrekpunten voor een verhaal kunnen zijn:

- De meest erge situatie die een personage kan overkomen (Stephen King methode)
- Een eerste keer
- Een taboe
- Het personage heeft een geheim
- Het personage heeft een gebrek aan informatie (bijv. verraden)
- ...

Ga na de climax niet te lang door! De lezer zal na het ontrafelen van de plot snel zijn aandacht verliezen.

Eindig hoofdstukken met een cliffhanger om de lezer te blijven laten lezen!

Probeer eens meerdere verhaallijnen of vertelperspectieven uit! Ze kunnen bijvoorbeeld in het begin niets met elkaar te maken hebben, maar uiteindelijk dan toch wel!

Een slot moet natuurlijk verrassend zijn, maar moet wel een logische opvolging zijn van de gebeurtenissen in het verhaal!

In de filmwereld geldt: "kill your darlings". Dit geldt natuurlijk ook in de schrijverswereld en betekent dat je soms dingen moet schrappen. Bij elke scene of hoofdstuk moet je denken: heeft dit betrekking tot het plot? Zo niet dan is het niet nodig om je verhaal te vertellen: zoek naar functionaliteit!

Less is more! Subtiliteit of geheim/mysterie kan je verhaal versterken. Vertel je lezer niet alles meteen: laat ze gissen en zoeken naar uitleg. Houd ze in het ongewisse!

1.10 Opdrachten

Er zijn twee opdrachten. Je kunt ze uitvoeren en als je wilt kun je je uitkomsten hier posten indien je ze gecontroleerd wil hebben. De tweede opdracht is natuurlijk een persoonlijkere opdracht, als je niet wilt dat iedereen je plot al leest, kan die natuurlijk indien gewenst ook via pm verstuurd worden.

1.10.1 Opdracht 1: onderzoek

Neem een bekend boek of bekende film en zoek naar de verhaaltechnieken in dat verhaal.
Zoek de volgende zaken in het verhaal:

- Wat is het thema en het controlling idea?
- Wat is de premisse?
- Wat is de drive?
- Wat is het dramatische doel van het personage?
- Wie is de protagonist? Wie is de antagonist? Zijn ze round of flat characters?
- Wat is de ruimte in het verhaal?
- Is er gebruik gemaakt van tijd? Is het chronologisch verteld? Zijn er flashbacks, versnellingen, ...?
- Uit welk perspectief is het verteld?

Akte 1: expositie
- Intro -> hoe worden de personages en de ruimte geïntroduceerd?
- Inciting incident -> welke verandering vindt er plaats?
- Starting point -> welk doel stelt de protagonist zich?

Akte 2: ontwikkelingen
- Obstakels -> geef een paar voorbeelden van obstakels
- Turning point -> waar slaat het verhaal om en hoe?
- Obstakels
- Crisis point -> hoe komt hij in het crisis point terecht?

Akte 3: resolutie
- Confrontatie -> hoe komt de confrontatie tot stand, wat gebeurt er?
- Climax -> hoe wordt het probleem opgelost? Bereikt de protagonist zijn bewuste of onbewuste doel?
- Outro/epiloog


In 9/10 gevallen zal je zeer makkelijk deze structuur terugvinden. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen!

1.10.2 Opdracht 2: probeer uit

Schrijf zelf een verhaallijn uit en probeer over je eigen verhaal deze vragen te beantwoorden. Klopt je verhaallijn met de voorbeeldstructuur?
Why are you so frightened? Have you no faith?
Plaats reactie

Terug naar “Schrijflessen”