ga verder vanaf het 'volgende proloog'

Proloog
Huuummmm...
De vliegtuigmotoren die me een half uur geleden in slaap deden vallen, schudden me nu weer wakker. Ik zit achterin een vliegtuig, maar eerlijk gezegd weet ik niet waarom. De andere passagiers komen me bekend voor, maar ik zou hun namen zo niet weten en ook niet waarvan ik ze moet kennen. Het zijn allemaal mensen van in de veertig, zowel mannen als vrouwen. Getrouwde stellen denk ik. Als ik naar links kijk geloof ik mijn ogen even niet. Daar zitten mijn ouders, vrolijk lachend alsof ze iets te vieren hebben.
‘Mam? Pap?’ vraag ik, maar ik krijg geen reactie. Ook als ik wat harder roep lijken ze me niet te horen. Zijn ze doof geworden of zo? En waarom zit ik toch in dit vliegtuig? Hm, even aan Sven vragen. Ik draai me om naar rechts, waar ik mijn broer verwacht, maar hij zit er niet. Wat raar, waarom ben ik hier wel en hij niet? Normaal gaat hij altijd mee op familievakanties. Ik draai weer terug en roep nog eens, deze keer nog wat harder als de vorige. Weer niks! Wat is dat toch? Ook als ik wild met m’n armen zwaai, luid begin te zingen en rare geluiden maak lijkt het wel alsof niemand me in de gaten heeft. Ik zou bijna gaan denken dat ik plotseling onzichtbaar ben geworden. Ho, nee Thomas. Nu slaat je fantasie weer op hol, effe je kop er bij houden nou. Goed, even van voren af aan. Waar ben ik?
In een vliegtuig.
Ken ik de andere mensen?
Ja, m’n ouders en volgens mij een paar collega’s van pa.
Waar gaan we heen?
Goeie vraag, ik zou het echt niet weten. Of... Ach, laat ook maar.
Er komt een stewardess aanlopen en ik probeer haar tegen te houden.
‘Heu, mevrouw. Kunt u mij vertellen..’
Maar dan ben ik even sprakeloos. Ze hoort me niet, of doet alsof, en loopt dwars door mijn hand heen die ik op had gestoken om haar staande te houden. Er dwars doorheen! Alsof ik niet besta, van lucht ben!
‘Wat krijgen we nou weer..’ brom ik bij mezelf, maar ik weet ook wel dat ik daar dus geen antwoord op ga krijgen. Ik kijk maar even naar buiten om mezelf wat te kalmeren, niet dat dat heel veel nut heeft, want ik zie alleen maar wolk. Een wit gordijn wat aan de buitenkant van het vliegtuig kleeft.
Een paar minuten lang zit ik gewoon stil en vraag me af wat er nu eigenlijk aan de hand is.
Niet veel later stapt de piloot uit de cockpit. Ik hoop maar dat hij de automatische piloot aan heeft gezet of dat er nog een collega van hem achter het stuur zit. Wel zo handig als je niet neer wilt storten. De man is duidelijk bezorgd. Hij is nog redelijk jong, maar lijkt op het moment tien jaar ouder. Van vermoeidheid waarschijnlijk, of van het nieuwtje wat hij moet gaan vertellen. Dat laatste blijkt waar te zijn. Hij schraapt zijn keel en begint hakkelend te praten: ‘Dames en heren. Zoals u waarschijnlijk wel zult weten zijn we onderweg naar New York voor wat een gezellige afscheidstrip zou moeten worden. Gefinancierd door uw werknemer, de regering.’
Ah, mooi. Dan weet ik ook meteen waar we heen gaan.
‘Maar,’ vervolgt hij zijn verhaal ‘Helaas is er een addertje onder het gras. Diezelfde regering heeft namelijk ook dit vliegtuig bezorgd, op zich niets mis mee, maar in dat vliegtuig zit ‘m nu juist het probleem. Ik en mijn collega kwamen er onderweg achter dat het toestel niet te besturen valt. We dachten eerst dat de automatische piloot aan stond en trokken ons er vrij weinig van aan. Tot een minuut of tien geleden. Toen bleek dat we niet richting New York vlogen en dat we met de minuut hoger klommen. We hebben alles geprobeerd, maar het lijkt wel of dit ding vanaf een afstand bestuurd wordt, als een speelgoedvliegtuigje. We hebben net naar de luchthaven gebeld en van daaruit werden we doorgeschakeld naar de fabrikant. De arme man die we aan de lijn kregen scheen erg zenuwachtig en we konden maar moeilijk informatie uit hem krijgen. Uiteindelijk hebben we hem toch zo ver gekregen ons te vertellen wat er aan de hand is.’
De man pauzeert even. De spanning is om te snijden en angst verspreidt zich als een virus onder de passagiers. Zelf ben ik er ook niet helemaal gerust op. De adempauze is intussen voorbij en de piloot gaat weer verder waar hij gebleven was.
‘Die vliegtuigbouwer vertelde ons dat de regering hem opdracht had gegeven dit toestel te maken. Het moest op afstand bestuurbaar zijn, buiten de dampkring kunnen komen en de mensen in het vliegtuig mochten geen controle hebben over het ding. Hij zei ook dat het als een raket de ruimte in geschoten zou worden, maar toen hoorden we een schot. Blijkbaar wilde iemand voorkomen dat hij dit door vertelde. Waarschijnlijk werd hij neergeschoten. Vlak voor hij stierf murmelde hij nog iets over een bom, maar we hebben niet goed kunnen verstaan wat hij precies bedoelde.’
De piloot wrijft over zijn gezicht en zakt bevend op de vloer in elkaar. ‘Waarom?’ brult hij ‘WAAROM? Waarom verdomme?’
Mijn vader springt op uit zijn stoel en rent naar de man toe. Hij probeert hem te kalmeren, wat enigszins lukt en mompelt zoiets als: ‘Het is jouw schuld niet.’ Maar ik zie dat hij zelf ook radeloos is. Over de intercom klinkt een trillerige stem die zegt: ‘Eh,.. W-w-we, .. eh.. staan op het punt om de dampkring te... eh.. t-te verlaten.’ Angstig kijkt iedereen naar buiten. Het is waar, we zien de aarde met een dun randje blauw er omheen. De dampkring, die ons altijd beschermde, behalve nu. Plotseling staat mijn vader op.
‘Mensen, luister! Als het hele verhaal waar is wat die vliegtuigbouwer vertelde en tot nu toe had hij gelijk, en er is inderdaad een bom aan boord stel ik voor die te gaan zoeken. Misschien zijn we nog op tijd en kunnen we het ding naar buiten gooien, waardoor we in elk geval nog even in leven blijven. Daarna moeten we eens uit gaan zoeken hoe we de controle over het vliegtuig terug kunnen krijgen.’
Daarop sprint hij richting het laadruim. Vlug spring ik op en haast me achter hem aan. Ik zie nog net hoe hij met een gasmasker door een deur glipt. Met een luide klap valt de zware metalen deur voor mijn neus dicht. Als ik de klink wil pakken gaat mijn hand er dwars doorheen. Alweer! Zonder verder nog te aarzelen stap ik door het metaal heen. O damn. Ben ik vergeten een gasmasker mee te nemen! Instinctief hap ik naar adem, maar dat blijkt niet nodig te zijn. Ik kan hier gewoon ademen ondanks dat hier vrijwel geen zuurstof is. Ik trek me er verder maar weinig van aan en ren mijn vader achterna. We zijn in het bagageruim in de achterkant van het vliegtuig, onder de passagiersruimte. Het is erg donker en een stuk kouder dan waar ik net vandaan kom. Waar is pa nou weer gebleven? O daar. Hij rommelt wat tussen de koffers, blijkbaar denkt hij daar die bom te vinden. Ik hoop het maar. Ik ren weer terug naar de passagiersruimte. Althans dat probeer ik, want zodra ik door de deur stap, knal ik vol tegen drie andere mensen aan. Als ik tegen ze aan zou kunnen botsen tenminste. Vwoep. Net stond ik nog voor ze en nu is de gang verlaten.
Terug in de passagiersruimte is iedereen in rep en roer. Zeggen dat het een chaos is zou nog zachtjes uitgedrukt zijn. Aan de ene kant zitten een paar mensen angstig op een kluitje bij elkaar. Een paar van hen bidden in de hoop gered te worden, maar ergens weten ze ook wel dat er geen houden aan is. Als we die bom al vinden krijgen we hem niet naar buiten zonder dat we met zuurstofproblemen te kampen krijgen. De zuurstof zou na een tijdje sowieso op raken, maar als we een deur open zouden doen om de bom te lozen zijn we allemaal ten dode op geschreven. Het enige wat je dan nog kan doen is hopen dat er een wonder komt om je te redden, of je bij je dood neerleggen en stikken. Geen prettig vooruitzicht.
Stop, niet aan denken. Gelukkig zijn er ook nog mensen die hoop hebben en het hele vliegtuig omkeren, net als mijn pa. Voor mij heeft het geen zin om te gaan zoeken. Ik kan hier A niks aanraken, dan ga ik er dwars doorheen en B: ik schijn onzichtbaar en onhoorbaar te zijn, dus ik kan het niet melden als ik de bom gevonden heb. Hoe meer ik er over nadenk hoe vreemder het idee me in de oren klinkt. Ik ga maar weer in mijn stoel zitten en kijk naar buiten.
We zitten inmiddels al in de ruimte. Het enige wat ik zie als ik naar buiten kijk is een zwarte leegte waarin miljarden, nee wat zeg ik, ontelbaar veel sterren twinkelen. Het is zo mooi en tegelijkertijd ook zo beangstigend. Dat laatste wordt voornamelijk veroorzaakt door het idee dat ik nu in een vliegtuig dat op ontploffen staat door de ruimte zweef. Dan klinkt er een soort ‘eureka’ uit de cockpit en de piloten rennen met een klein zwart kastje naar buiten.
‘Dit is het! Dit is het!’ roept een van hen. Het zwarte kastje lijkt verdacht veel op de Black Box die zich aan boord van elk vliegtuig bevindt en registreert wat er allemaal gebeurd is tijdens de vlucht. Een soort vliegtuig-dagboek dus. Maar in plaats van een dagboek is deze omgetoverd tot bom. Ik ren naar de piloten toe en buig me over het kastje. Iemand wrikt een van de plastic kanten van de bom af. Er wordt een kleine teller zichtbaar. Mijn hart schiet naar mijn keel.
De wekker staat op tien seconden.
Negen.
Acht.
Zeven.
Het begint me te duizelen.
Zes.
Mijn vader komt vanuit het bagageruim aanrennen . ‘Gooi het naar buiten!’ brult hij. ‘Gooi het naar buiten!’.
Vijf.
Hij rukt het kastje uit de handen van de piloten en rent er mee naar de deuren. ‘Open die deur!’ hoor ik hem nog roepen.
Vier.
Drie.
Twee.
Eén.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De feedback is verwerkt

Beter zo? ;p