(nieuwe titel

Stilletjes liep ik achter de bewaker aan. Hij liep snel en leek geen rekening te houden met het tempo waarmee hij de witte gangen doorkruiste. De gangen waren fel verlicht. De muren leken licht te geven.
Aan het einde van de gang verschenen de contouren van een deur. Doordat de felrode kleur erg afstak met de witte muren deed het me aan een soort waarschuwing denken. Net als een zebrapad. De deur naderde, ik werd nerveuzer. Hoe zou ze eruit zien? Zou ze in een hoekje zitten, net als in die films? IJlend en verward? Tijd om daar over na te denken had ik niet meer, want de bewaker pakte zijn sleutelbos.
Gehaast ging hij de sleutels na, totdat hij de juiste had gevonden. Gestructureerd keek hij me aan;
‘Je hebt vijf minuten. Hou het gesprek simpel. Stel geen domme vragen en zeg geen domme dingen’.
De instructie deed me alleen maar meer vragen oproepen. Geen domme vragen stellen? Dus we mochten het niet over GTST en Twilight hebben? Waar moesten we dan over praten? De economische crisis en de oorlogen in het Midden-Oosten? Het is natuurlijk maar wat je dom vind. Waar moest je het anders met een moordenaar over hebben? De vragen die ik mezelf stelde deden me ongemakkelijk voelen.
Shela was geen moordenaar. Toch? Mijn vragende gedachtes werden verstoord door de bewaker. ‘Denk eraan hé, geen domme dingen’. Ik knikte bescheiden. De deur werd opengedaan.
Het licht in de kamer was hetzelfde als in de gang. Fel en lichtgevend. Toch was het groter dan ik had verwacht. Onbewust had ik me een beeld geschetst van hoe het eruit moest zien. Klein, zonder meubels en warm. Dit was het tegenover gestelde. Je werd onmiddellijk verwelkomt door koude windvlagen uit de oude airco, die de grootte van een doodskist had.
Er stonden twee stoelen en één bed. Het leken niet op afgesleten instellingsmeubels, eerder op die van de IKEA-basic collectie. Wat een luxe. De kamer werd ook gesierd door een klein meisje dat mij vanuit de hoek van de kamer aangaapte. Grote, verschrikte ogen, als een hert wat in de koplampen van een auto kijkt. Ze frummelde wat aan haar blonde krullen, nog steeds gefascineerd door de gedaante van mij die langzaam de kamer binnen schuifelde. Het was een ongemakkelijk moment.
We stonden elkaar maar een beetje suf aan te kijken, wachtend op wie de eerste stap zou zetten. Een paar seconden van totale stilte tikte voort, totdat er beweging vanuit de hoek kwam. Langzaam en beheerst stond het meisje op, alsof het verboden was geluid te maken. En ik bleef daar maar gewoon suf staan, niet wetend wat ik moest doen. Ze bleef voor me stilstaan en stak haar hand uit. ‘Jou heb ik lang niet meer gezien.’ Ze schudde mijn hand. Zij deed het. Ik hield mijn hand slapjes. Ik was verbaasd dat ze mijn hand schudde. Alsof we vreemdelingen waren, we kenden elkaar niet en hadden geen herinneringen aan het verleden. En herinneringen over Shela had ik genoeg. Eerder gedachtes, bedenkingen, dat is een betere benaming.
‘Ga zitten.’
Ze wenkte naar de IKEA stoelen, waarvan ik een paar stappen verwijdert was. Nog steeds wist ik geen woord uit te brengen. Wat moest ik zeggen? Het was allemaal zo overweldigend. Deze kamer, Shela, de instelling. De situatie was gewoon zo verwarrend. Maar nu moest ik mezelf bij elkaar rapen. Filosoferen en denken kan ik thuis, met Shela praten nu nog 4 minuten. Voorzichtig schoof ik de stoel naar achter. Een schrijdend geluid voegde zich toe aan de rammelende airco. Ik ging zitten, net als Shela. Perfect getimed, op hetzelfde moment. De lamp boven ons knipperde. Haar gezicht werd een paar seconden belicht, waarna het voor een paar seconde weer in de vage schaduw verdween.
De stilte had alweer te lang geduurd. Ik besloot de stilte te doorbreken.
‘Hoe gaat het met je?’.
Nadat mijn stem de kamer door was gegalmd besefte ik dat dit niet echt een originele vraag was. Net zo basic als de IKEA meubels. Maar ja, op dit moment was mijn hoofd even niet toe aan GTST of Twilight. Shela boog zich voorover. Ze wilde iets fluisteren.
‘Ssssstt.’
Haar lippen bewogen nauwelijks. De woorden leken niet uit haar mond te komen, het zag er geplaybackt en geforceerd uit. Ze keek naar boven. Wat was daar te zien? Ik bracht mijn blik naar het plafond en zag een camera. Die was mij nog niet opgevallen. Een klein, rood lichtje knipperde aan en uit. Dat betekende vast dat ie aan stond.
‘Ze houden ons in de gaten.’ Shela keek me ernstig aan. ‘Je moet zachter praten.’
Ik dacht na. Zo hard praatte ik toch helemaal niet? En vanaf nu wist ik dat ze veranderd was. Niet op een positieve manier. Meer op een soort achterdochtige, paranoïde manier. Dat dát mijn vriendin is geweest. Of nog is? Ik had haar al een lange tijd niet meer gesproken en/of gezien. Dat was veranderd toen ik de krant las. Shela praatte verder;
‘Ze willen alles horen’. Ze keek bezorgt. ‘Ze willen alles weten.’
Onbewust had ik haar vragend aangekeken.
‘Hoezo dan?’ Shela stak haar nek uit. ‘Omdat ik ben uitgekozen’ .
Ik wist niet wat ik moest denken. Omdat ze is uitgekozen? Het gesprek werd steeds vreemder. Of werd Shela werd eigenlijk steeds vreemder. ‘Waarvoor ben je uitgekozen?’ Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Ik moest het doen. Ik had geen keuze.’ Ze sprak de woorden zonder dat ik enig gevoel of inlevingsvermogen kon bespeuren. Tuurlijk had ze een keuze gehad. Helaas had ze de keuze tussen goed en slecht niet gezien. Nu was het haar fataal geworden. Of beter gezegd, ene Anna die het volgens Shela al maanden op haar had voorzien. Volgens Shela dan. ‘Maar waarvoor ben je dan uitgekozen?’ Ik wilde antwoord op mijn vraag. Ze rolde met haar ogen. ‘Snap je het dan niet? Dit alles is een complot. De mishandeling was er maar een deel van. Ik moest het doen. Ik had geen keuze.’
Ik schoof mijn stoel nog wat aan. Dit gesprek voelde meer als een verhoor dan als een gesprek tussen twee verre vrienden. Onbewust had ik me meer geïnteresseerd over haar daad dan over hoe het met haar ging. Wat was ik eigenlijk een slechte vriendin. Maar ik mishandelde tenminste niemand. De camera draaide nog steeds. Net als de airco en net als het gesprek. Ik vervolgde mijn rol als politieagent. ‘Van wie moest je haar dan…’. Ik stopte mijn zin. Ik kreeg het woord op een of ander manier niet over mijn lippen geduwd. ‘Mishandelen?’ vulde Shela onbeschaamd aan. ‘Dat weet ik niet precies. Maar ik vermoed de personen die hierachter zitten.’ Die uitspraak riep weer vragen bij mij op. ‘Waarachter?’. Antwoordde ik nog geen seconde verwijderd van de laatste woorden van Shela. Ze fronste. ‘Je vraagt wel erg naar de bekende weg. Geloof jij mij niet ofzo?’. De manier waarop Shela praatte sprak mij niet aan. Voor het eerst in ons gesprek leek haar stem een spoor van agressie en woede te tonen. Eerder was ze zo rustig en beheerst. Ik wist niet wat ik hierop zeggen moest. De waarheid? Natuurlijk geloofde ik haar niet. Wie geloofd nou iemand die denkt dat zijn lichaam door ‘personen’ word aangezet door mishandeling en vervolgens word opgesloten door diezelfde ‘personen’? Dat eerste klonk nogal exorcistisch. En ik geloofde niet in exorcisme. ‘Krijg ik nog antwoord?!’ Shela’s stem werd met de toon agressiever. Ze boog verder over de tafel ‘Jij gelooft mij niet he. Jij denkt dat ik gek ben’. Dat dacht ik ja. En zeker nu. Ze sloeg met haar vuist op de tafel. ‘Ik ben niet gek!’. De tafel trilde. Ze herhaalde wat ze eerder deed, nu alleen met meer kracht. Ze begon te huilen. ‘Niemand geloofd mij! Ik ben niet gek!’ Mijn lichaam werd overspoeld door een gevoel van angst. Ze was gek geworden. Wat moest ik doen? Al snel volgde mijn redding; een brandweerachtig alarm vulde de kamer met een enorme herrie waarop snel werd gereageerd. De deur werd met een zwiep geopend en twee mannen in bewakersuniform overmeesterde Shela. Ze was nog steeds aan het huilen en schreeuwen en beet flink van zich af. Ik wist niet wat ik moest doen. Het voelde alsof ik in een soort waas keek. Het was raar om Shela zo te zien; totaal ontspoord, niet toerekeningsvatbaar. Vanuit mijn oculair dan. Er werd iets naar mij geroepen; ‘Waar wacht je nog op! Ga die kamer uit?’ Ik schrok op en was weer terug in de realiteit. Het alarm schreeuwde nog steeds voort, net als Shela. Ik liep de deur uit, waar een man en een vrouw me op wachtten. ‘Loop maar met ons mee’ zei de vrouw. Weer verzonk ik in een meer van gedachtes en vragen, kijkend door een waas van lichtgevende witte muren en eindeloze gangen.
Eenmaal buiten kon ik het allemaal nog niet zo goed beseffen. Ik voelde mezelf vreemd, alsof ik even iemand anders was. Hoe zou het nu met Shela gaan? Het gesprek was anders als ik had gedacht. Niks geen praat over Twilight en GTST. Hoe had ik dat ook kunnen denken? Ze was een psychopaat! In mijn ogen dan. Ik ging zitten op het trapje dat naar de kliniek toe leidde. Hoe had ik ooit vrienden met zoiets kunnen zijn? Terwijl ik daar zat te denken besefte ik dat ze eerder ook al wat rare trekjes had. Maar ja, dat is achteraf. Hoe had het zover kunnen komen. Ik had nog zoveel vragen. Ik kan nu in ieder geval geen vrienden meer met haar blijven. Sterker nog, ze mag 6 maanden geen bezoek meer ontvangen. Uit het oog is uit het hart. Zaak gesloten.
Ik kijk op mijn horloge. Twee uur. Ongeduldig tik ik met mijn vingers op het tafeltje voor me. Buiten regent en waait het, een soort 3e graads storm. Pijnlijk, maar niet levensgevaarlijk, net als bij een brandwond. Dat was mijn bezoek aan Shela ook. Het kwartier dat ik hier in de bus mensen aan het irriteren ben met mijn ritmische getik, doet me elke seconden meer verwarren. Ik had nooit bedacht dat een bezoek zo heftig kon zijn. Het was als in een soap; het begint vriendelijk en uitnodigend (soms ook wat raar, zoals in mijn geval), maar loopt altijd uit op een drama. Voor mij dan tenminste. Dit soort gevallen is voor de medewerkers van de instelling vast gesneden koek. Raar toch, hoe mensen aan vreemde dingen kunnen wennen. Elke dag weer moeten wennen aan een nieuw persoon (schizofrene bewoners) en beschuldigd worden van overcontrolerend gedrag (de paranoïde bewoners). Het ergste lijkt me nog om te werken met pyromanen. Sta je even niet op te letten, fikt je kleding aan. En die pyro’s schik hebben. Die gedachte is eigenlijk best grappig. Onbewust krullen mijn mondhoeken omhoog. ‘Halte vijf, Maanplein’. Verward kijk ik op. Oja, ik zit in de bus. Bijna vergeten. De stem, die me veel aan Google-Translate doet denken roept nog eens hetzelfde om. ‘Halte vijf, Maanplein’. Er zijn schijnbaar mensen die de boodschap de eerste keer niet begrepen, want een oude vrouw haast zich naar de uitgang. Ik kijk om me heen. De bus is verassend leeg voor dit tijdstip. Twee tienermeisjes, een oude man (met enorme oren, die vallen echt heel erg op) en een vrouw met knalrood haar. Als ik op de routekaart kijk is het ook niet verassend dat dit de op één na laatste halte is. Of was, want de bus rijd nu weg.
Als ik uit de bus stap lijkt het perfect getimed te stoppen met regenen. De sporen van de regen zijn nog wel duidelijk aanwezig, want ik stap recht in een enorme plas. Ach ja, wat maakt het uit, deze schoenen waren toch al versleten. Achter me hoor ik hoe de deuren van de bus zich sluiten en de bus wegrijd. Het bezoek voelt nu officieel als afgesloten. Ik sjok naar mijn fiets toe, die zwaar verketend aan een paaltje leunt. Ik rommel wat in mijn broekzak, zoekend naar mijn fietssleutel. En dat is weer een van mijn vele worstelingen met de alledaagse gebruiken. Ik krijg mijn hand amper mijn broekzak in, zo klein is dat rotzakje. Het moet er vast raar uit zien, hoe ik hier zwaar geïrriteerd tot de kern van mijn broekzak door probeer te dringen. Als ik dat kreng dan eindelijk te pakken heb, kom ik tot de conclusie dat de regenplas waarin ik zonet in gestapt was, de nodige schade heeft aangericht. Mijn tenen zijn nat, een vreselijk gevoel. Ik haat natte voeten. Het is zo’n vies, plakkerig gevoel. Ik haat vocht. Mijn angstige obsessie tegen natte voeten gaat zelfs zo ver, dat ik direct na het douchen of zwemmen mijn voeten afdroog. Dat zorgt wel eens voor wat onbegrip, maar dat neem ik dan maar lief. Liever onbegrip dan vocht tussen m’n tenen. Bah. Daarom is mijn humeur vast zo snel omgeslagen. Ik schop mijn voeten voort, bang dat het vocht zich verder door mijn sokken verspreid. Ik probeer zo min mogelijk oppervlak te raken. Als ik dan naast mijn fiets sta en het sleuteltje in het slot steek, voelt dat gewoon als een pure overwinning. Tijdens het trappen is er vast minder kans op vochtverspreiding. Beheerst stap ik op mijn fiets, en rij de stoep af.