Onderstaande is het begin van een verhaal, ik vraag me af hoe jullie tegen mijn schrijfstijl aankijken

(Ik weet dat het onderstaande stuk nog geen echte fantasy-elementen bevat. Omdat de rest van dit verhaal wel onder fantasy gaat vallen, plaats ik het hier).
Ik begin het verhaal met een kleine proloog, en meteen erna begint het 'echte' verhaal met de introductie van de hoofdpersoon Fogar. Excuses voor de XXXXXXX maar die naam kan ik nu nog niet prijsgeven

Proloog
Een verzengende hitte lag als een verstikkende deken over de uitgestrekte steppe. De enige beschutting hier op de open vlakte bestond uit de schaduw van een enkele dappere cactus, alles wat hier nog wilde groeien. De vroegere rijke vegetatie was lang geleden in één klap uitgeroeid, met de komst van de XXXXXXXXXX. Niemand die nu leefde kon zich Farion nog herinneren zoals het vroeger was, groen, levendig, koel. Zelfs de stokoude Morgilla was toen nog lang niet geboren.
In het zuiden liep de verschroeide steppe over in de voorlopers van het Tarlan-gebergte. Dit was de natuurlijke grens van het rijk, want niemand kon deze bergen oversteken, behalve de vogels misschien. De toppen waren vlijmscherpe stenen punten, de hellingen steile vlakten waarop geen leven mogelijk was. Toch hielden de Adaron van de bergen, want diep onder deze onherbergzame reuzen was hun thuis: Het grottendorp Asalvari.
Hoofdstuk 1
Langzaam en geruisloos sloop Fogar van rotsblok naar rotsblok. Als een schaduw in het bleke maanlicht naderde hij de kudde herten centimeter voor centimeter. Nog een paar meter, dan zou hij binnen schootsafstand zijn. Met zijn getrainde oog had hij zijn prooi al uitgekozen: Een wat oudere hertenbok, die waarschijnlijk niet meer voor nageslacht zou zorgen. Er bestond een delicaat evenwicht tussen mensen, wild, en roofdieren. Daarom schoten de Adaron als het enigszins mogelijk was alleen oudere of gewonde dieren af. Het vlees was er niet minder lekker om, en de huid en botten waren net zo bruikbaar als die van jonge dieren. Gelukkig joegen de roofdieren op de vlakte ook voornamelijk op de oude en zwakke dieren, zodat de wildpopulatie op een gezond peil bleef, hoewel zij natuurlijk ook regelmatig een jong onervaren dier te grazen namen. Het bleven dieren, die dachten niet na over morgen maar leefden alleen vandaag.
Inmiddels was Fogar op de plek aangekomen vanwaar hij de kudde onder schot wilde nemen. Hij drukte zich plat tegen de grond en reikte langzaam naar een pijl uit zijn koker. Hij legde de pijl op zijn korte jachtboog en mikte zorgvuldig op zijn doelwit. Snorrend schoot de pijl richting de kudde herten. De oude hertenbok schrok van het plotselinge geluid dat de stilte verbrak, de paniek was in zijn ogen te zien. Zijn neusgaten sperden zich wijd open en zijn lichaam maakte zich binnen een fractie van een seconde klaar om te springen. Zo ver kwam het echter niet: De pijl drong zijn hals binnen en sneed de halsslagader door. Alles dat de bok nog restte was een paar schokkerige stappen, woest snuivend, terwijl zijn leven hem verliet via de wond in zijn nek.
Meteen was Fogar opgesprongen en sprintte hij naar zijn prooi. Onder het rennen trok hij zijn grote jachtmes, en nog voor de bok helemaal tot stilstand was gekomen was Fogar bij hem, besprong hem lenig als een kat en sneed hem zijn keel door. Je kon maar beter het zekere voor het onzekere nemen, hij had geen zin een aangeschoten hert een paar kilometer te moeten achtervolgen. Zijn schot had doel getroffen, dat had hij zelf gezien, maar een dier in nood kon soms over onvermoedde krachten beschikken.
Nu de bok dood was, kon hij iets rustiger ademhalen. Natuurlijk moest hij nog steeds oppassen voor roofdieren, maar het was redelijk vroeg in de nacht, en de wolven en wilde katten waren meestal pas later op de been. Hij vilde de bok met het jachtmes, en verdeelde het lekkerste vlees zorgvuldig over de verschillende pakjes die hij in zijn leren rugzak meedroeg. Het overige vlees verpakte hij in de huid van de bok, samen met de overige bruikbare delen van het dier, en deze legde hij in het karretje dat hij achter Morka had gespannen. Mochten zich er op weg naar huis moeilijkheden voordoen, dan kon hij de touwen van het karretje snel doorsnijden, zodat hij en Morka konden vluchten, en dan had hij nog steeds een goed deel van zijn vlees bij zich.
Tevreden over zichzelf liepen Fogar en de grote wolf door het maanlicht terug naar Asalvari. "Zo, het is ons weer gelukt" zei Fogar. "De grote jager Fogar en zijn trouwe metgezel brengen weer vlees mee voor de Adaron". Morka keek hem aan met een welwillende blik. Hij was het wel gewend dat zijn baas half tegen hem, half tegen zichzelf praatte als de jacht voorbij was en ze weer naar huis gingen.