Ik vond het leuk om hem te schrijven en feedback is altijd welkomLieza schreef:Iemand (een jongen of een meisje), een wat jonger kind, zit thuis tussen de ruziemakende ouders. Hoe voelt hij of zij zich? En hoe beleefd ze alles. Gaan de ouders scheiden of blijven ze toch nog bij elkaar?
Kortom hoe beleefd een kind zoiets?

Litteken
‘Jij doet nooit iets hier in huis!’
Mama begint de ruzie deze keer. Waarom? Ik snap er niks van?
‘Ik doe nooit iets? Ik werk, jij daarentegen…’
‘Ik doe meer dan dat jij denkt! Denk nou toch een niet zo aan jezelf.’
‘Moet je horen wie het zegt!’
Papa’s gezicht kleurt alweer donkerrood, dieprood. Die ene kleur waar ik niet van houdt. Papa schreeuwt voor de zoveelste keer deze week en voor de zoveelste keer raken de woorden me weer, onbewust. Ze raken niet alleen mij, maar ook mama. Haar tranen druppelen op de grond. Drupje voor drupje. Ik heb mama nooit zo zien huilen. Ze huilt bijna nooit en als ze huilt lijkt het anders, anders dan nu.
‘Wat is er mama?’
Stilte. Beide kijken elkaar aan, met een blik die ik niet snap. Waarom maken papa en mama nou steeds ruzie? De stilte doet me in elkaar krimpen. De gespannen sfeer, de gezichten van papa en mama, ik snap het niet. Ze kijken me boos aan.
‘Ga weg jij! Je moet hier niet zijn.’
Papa kijkt me boos aan. Ik vind dit oneerlijk, mijn ogen worden te vochtig. Verdrietig probeer ik de druppels weg te knipperen, maar tevergeefs. De grote dikke druppels rollen over mijn wangen.
‘Ga nou niet huilen, ga weg.’
Mama wil ook dat ik weg ga, ze zegt het, nu, recht in mijn gezicht. Alleen niet op die gemene toon. Ik ren huilend de kamer uit, de trap op, mijn kamer in. Ik hoor de boze stemmen nog steeds, alleen nu gedempter, maar nog steeds hoor ik ze. Ik wil dit niet horen. Overstuur kijk ik om me heen, alleen het enigste wat ik zie zijn de witte muren die plagerig oplichten en mijn bed. Mijn vertrouwde witte bed. Zo snel ik kan duik ik onder mijn roze prinsessendekens en druk de zachte stof tegen mijn oren.
De stilte die volgt lijkt eeuwen te duren, mijn grote tranen maken de stof nat. Steeds natter. Tot ik in doezel en de natte dekens plaatsmaken voor het dromenland.
De hand die me onder mijn dekens wegtrekt, maakt me wakker.
‘We gaan weg!’
Mama huilt nog steeds.
‘Mama, wat is er?’ op een klein, zacht toontje komt de vraag uit mijn mond.
Ze geeft geen antwoord. In plaats daarvan sleurt ze me de trap af, de rode voordeur door en uiteindelijk wordt ik in mama’s groene auto gezet. Grof slaat ze de autodeur dicht. Ik snap niet wat er gebeurd. Wat is er aan de hand? Waarom is iedereen zo gemeen? Ik kijk uit het raampje, zie papa in de deuropening staan. Hij kijkt verdrietig, het lijkt wel alsof hij ook huilt, maar dat kan ik niet goed zien. Mijn gezicht is vervaagd, door de nattigheid die weer in grote tranen langs mijn wangen naar beneden druppelen. Gelukkig schreeuwt er niemand meer. Mama gaat voorin zitten en start de auto en rijdt weg. Weg van huis, weg van alles. Van alle problemen.
Plotseling komt die zin eruit. Op een toon alsof het allemaal mijn schuld was.
‘Denk maar niet dat we ooit nog een keer terug gaan naar die vader van jou!’
Die zin, die zin is me altijd bij gebleven. Nooit meer verdwenen. Het doet me pijn als hij weer opduikt, opduikt in die gedachten. De gedachten die ik nu niet goed kan wegdringen. Nu niet en nooit niet.