Mitsie
Een modern sprookje van eenzaamheid en verlangen
Waarschijnlijk was Mitsie gewoon verdwenen. Daar leek het in elk geval op. Geen spoor had ze nagelaten. Zelfs geen bloedspoor. Geen briefje. Geen hulpkreet. Niets. Het huis waarin ze gewoond had, stond er nog. Dat wel.Voor zover bekend, had Mitsie nooit wilde reisplannen gehad. Het verre onbekende mocht van haar ver en onbekend blijven. En een andere reden om Nederland te verlaten had ze niet. Ze vond Nederland mooi en overzichtelijk en afwisselend genoeg met zijn heuvels, zijn zee, zijn steden en platteland, kerken en moskeeën. Met zijn mannen, vrouwen en kinderen in alle formaten en kleuren. En er kwamen er steeds meer bij. Dus het werd wat haar betrof alleen maar boeiender en rijker in Nederland. Trouwens, in een ander land had ze niks te zoeken. Nergens op de wereld woonde een oom of verre tante, een neef of zus, waar ze naartoe zou willen of kunnen.
Was ze gekidnapt misschien? Of gegijzeld? Waarom zou iemand dat doen? Ze had geen geld, ze was niet beroemd. Ze had geen politiek belang. Ze was helemaal niet belangrijk. Dat had ze ondertussen al bewezen: het had 5 maanden geduurd voor iemand haar had gemist. Haar huisbaas, omdat hij geen huur meer ontving. Tenslotte had hij het huis leeggehaald.
Het was een klein huis. Het was zo gepiept. Allemaal waardeloos spul waar niemand wat aan had: brieven en foto’s, oude L.P.’s, kleren – winterjassen, veel sjaals en wanten, een badpak van lang geleden en een badmuts die uiteenviel, als je hem oppakte. De bruikbare dingen bleven staan: de koelkast, het gasfornuis, het bed en een enkele kast.
Toen knapte hij het huis op en er kwam een nieuwe bewoner in. Jan – zo heette hij - voelde zich in het begin niet helemaal op zijn gemak in Mitsies huis. Hij bleef het ook zo noemen: 'Mitsies huis'.
Als hij kennissen tegenkwam die hem vroegen: 'Waar woon je nu? Je bent verhuisd, hè?' Dan antwoordde hij: 'Ja – ik woon in Mitsies huis.'
'Bij een hospita? Ben je daar niet wat te oud voor geworden, Jan? Op je zestigste?'
'Nee nee. Zo is het niet. De vorige huurster heette Mitsie. Ik ken haar niet. Ze verdween spoorloos, een half jaar geleden.'
Elke keer als Jan thuiskwam van zijn werk, keek hij angstig om de straathoek, of er misschien licht brandde in zijn woonkamer. Of er mogelijk een vrouw met een reiskoffer voor de deur stond. En ‘s avonds, voor hij naar de slaapkamer ging, kamde hij in de badkamer zorgvuldig zijn haar en deed de knoopjes van zijn pyjama keurig dicht. Je wist maar nooit . Elke keer verwachtte hij haar in zijn bed: een krachtige vrouw, Mitsie, rechtop zittend, met grijs, bijna wit haar. Als hij binnenwam zou ze hem aankijken en zeggen: 'En wie bent u dan wel? Dat u zo maar mijn slaapkamer inwandelt?'
Ze zou daarbij lachen.
Na verloop van tijd gaf hij die angst – of was het hoop - op. Toch verdween Mitsie niet uit zijn hoofd. De vraag waarom, hoe en waar naartoe deze voor hem onbekende vrouw verdwenen was, bleef hem bezighouden.
Hoe kun je verdwijnen? Krimpen. Verdwijnen aan extreem krimpen. Zou je een stip kunnen worden? Misschien, als je je heel goed concentreert…Als er monniken zijn die loskomen van de grond tijdens hun meditatie, waarom zou je dan niet kunnen verdwijnen ?
Had Mitsie er naar verlangd een stip te worden? Zo diep verlangd, dat het haar gelukt was? Zat ze op een zomermiddag achter haar raam. De zon scheen. De kinderen speelden op straat. Binnen was het stil. Het enige wat bewoog waren stipjes van stof in de zon. Had ze toen verzucht: ‘Dat was misschien nog niet eens zo onprettig: een stofje zijn, gedragen door zonlicht.’
Misschien is verlangen een te groot woord voor deze verzuchting. En verzuchtingen, daar red je het niet mee in deze wereld. Daar bereik je je doel niet mee. Nee, een stipje is ze niet geworden, dacht Jan.
Zou je gesmolten zijn?
Uitgeveegd?
Uitgehuild?
Jan werd er nerveus van. Ze moest toch ergens zijn. Een mens verdwijnt nooit helemaal. Misschien was ze even weg geweest en allang weer terug, zonder dat iemand het gemerkt had. Onherkenbaar of op een andere plek.
Hij keek in de suikerpot: misschien had ze troost gezocht. Hij keek in de koelkast: misschien een moment zo gelukkig geweest, dat ze het voor altijd wilde bewaren. Dat had hij ook wel eens gehad, heel vroeger. Hij zocht onder zijn bed: misschien was ze bang geworden voor haar eigen dromen. Maar Jan vond haar niet.
Misschien was ze er wel, maar was ze onzichtbaar geworden. Een nieuwe soort sterven. Misschien had God in een helder moment gedacht: 'Wat een omslachtig gedoe, al die lijken. Vanaf nu doe ik het anders. Dat is de oplossing.'
Jan zette vanaf dat moment altijd een extra bord op tafel. Met een gesmeerde boterham erop. Keek stiekem of er een hapje uit verdween.
Dat was nooit het geval.
Zijn wanhoop en vasthoudendheid groeiden met de dag. Hij besefte steeds meer dat hij geen idee had waar hij het zoeken moest. Hij wist niets van Mitsie. Hoe zoek je iemand die je niet kent?
Jan begon een buurtenquête. Hij stopte in alle brievenbussen van zijn straat een briefje:
Beste buurtbewoners
Zoals u weet ben ik hier pas komen wonen; in het huis waar vroeger Mitsie woonde, voordat ze zo schielijk verdween.
U zou mij een groot plezier doen mocht u enkele vragen willen beantwoorden over haar. Ik wil achter de reden of oorzaak van haar plotse verdwijning komen. Ik zal in de loop van volgende week het briefje komen ophalen. U mag ze ook in mijn brievenbus deponeren (nr.13). U mag ook anoniem uw reacties geven.
Alvast bedankt en vriendelijke groet
Jan
• Was Mitsie een aardige buurvrouw?
• Zag u Mitsie wel eens huilen?
• Zag u haar wel eens lachen?
• Hoe vindt u het dat Mitsie verdwenen is?
• Wilt u weten waar Mitsie is?
• Hebt u een idee waar ze naar toe is ?
Zo ja: ik denk dat ze ………………………………
Ruimte voor eigen opmerkingen:
Niemand stopte het briefje terug in zijn brievenbus. Jawel, één iemand. Maar er stond een groot kruis over zijn tekst. Niets, geen antwoorden.
Zaterdagmorgen deed Jan zijn regenjas aan, zijn schoenen, zette zijn hoed op zijn hoofd, liep naar het eind van de straat en begon zijn tocht terug van bel naar bel. Sommige deuren gingen open. Hoopvol keek Jan naar de gezichten die tevoorschijn kwamen. Ze glimlachten meewarig en knikten nee.
De meeste deuren bleven dicht.
‘s Middags ging hij naar de supermarkt. Hing er een briefje tussen de briefjes waarop stond:
“Pianolessen ”, “Scooter te koop wegens omstandigheden – prijs n.o.t.k.”, “Betrouwbare babysitter zoekt werk ” en “Wie heeft onze poes gezien?” met een fotootje.
Jan had geen foto van Mitsie. Op het briefje van Jan stond:
Wie weet wat Mitsie eet?
• Ontbijt:
• Lunch:
• Avondeten:
Het leek hem een duidelijke vraag. Niet indiscreet. Maar de informatie kon van onschatbare waarde zijn. Als hij wist wat haar lievelingseten was, kon hij haar misschien naar huis lokken.
Toen hij na 3 dagen ging kijken of het wat had opgeleverd, zag hij al van in de verte dat er iets bijgeschreven stond. Zijn hart klopte hevig. Misschien was dit de gouden tip.
Naast ontbijt stond poep.
Naast lunch stond meer poep.
En naast avondeten: lauwe pies.
Daaronder had nog iemand met rode viltstift “en kattenkorrels” geschreven
Jan haalde het briefje niet eens weg. Hij schaamde zich. En hij schaamde zich omdat hij zich schaamde. En toen schaamde hij zich omdat hij zich schaamde, omdat hij zich schaamde.
Daar werd hij verdrietig van.
Jan ging voortaan in een andere supermarkt winkelen en hing geen briefjes meer op.
Toen hij daar op zaterdag een krant kocht, dacht hij: “Een advertentie! Natuurlijk! Die komt in het hele land!” Hij plaatste in de drie grootste dagbladen van het land een kleine advertentie:
Mitsie.
Waar ben je?
Waar ben je?
Veel geld voor overbodige woorden had hij niet. Op hulp van de mensen rekende hij niet meer. Hij hoopte alleen nog dat Mitsie zelf de advertentie zou lezen – waar ze ook was – als ze nog ergens was.
Er kwam geen enkele reactie op de advertentie.
Hij was de wanhoop nabij. Waar kon ze zijn? Het zomerse weer sloeg om in bliksem, donder en regen. Hij bleef drie dagen in bed.
Jan gaf het zoeken op.
Op de derde dag ontwaakte hij uit zijn slaap. Hij voelde zich lichter dan hij zich de voorbije weken gevoeld had. De wanhoop had plaats gemaakt voor een zacht verlangen.
Wel hield hij de plaats vrij naast hem in bed. Bleef zijn haar kammen voor hij naar bed ging. Zorgde voor een tweede tandenborstel, plantte bloembollen, kocht kerstkransen, paaseieren voor twee. Zo ontdekte hij dat verlangen ook prettige kanten had. Hij at goed en gevarieerd: fruit en Franse kaas. Geitenkaas met spek in de grill met een sterappeltje en roggebrood. Couscous, risotto, linzen en frietjes met mayonaise. Of warme krieken met Geuze of Rodenbach. Want hij wist nog steeds niet waar Mitsie van hield en wilde uiteraard alle kansen benutten.
Thee dronk hij: sterrenmix, ochtenddans, rooibos- en kamillethee. Maar ook Elixir d’Anvers, whisky en wijn.
Op koude regenachtige middagen ging hij soms in bed liggen, wreef met zijn oude smalle hand op het hoofdkussen naast zich en mompelde: 'Mitsie.'
Hij mompelde het zo vaak achter elkaar dat het een liedje werd dat hem wiegde in een kort verkwikkend dutje.
Zijn verlangen werd steeds lichter. Tot het hem optilde en opende, zonder verwachting was. Toen vulde het hem met geluk.
Op een dag dekte hij weer de tafel voor twee. De ochtendkrant deelde hij in twee stukken. Legde het eerste deel naast het bord van Mitsie. De zon scheen. Hij schonk een kop koffie in, smeerde een boterham en begon aan de kruiswoordpuzzel. Plots schoof een steeds groter wordende schaduw over zijn krant. De hond zuchtte. Maar Jan had geen hond. Er was iemand anders in de kamer. Een mens.
Hij durfde niet op te kijken. Iemand zat op de stoel tegenover hem. Hij voelde tranen in zijn ogen. Hij voelde tranen in zijn borst. Hij slikte. Zijn mond ging open. Er stroomde lucht in zijn lijf en één woord er uit: ‘Mitsie?’
Langzaam richtte hij zijn hoofd op. Tegenover hem vloeide een blauwe vlek open tot een bloemetjesjurk met roze armen erin. Uit de kraag van de jurk groeide een hals, een hoofd. De vlek werd een vrouw met handen die de koffiepot pakte en koffie inschonk. De vrouw nam een slok, sloot haar ogen.
‘Hèhè! Eindelijk! Lekker. Koffie. Dat is lang geleden.’ Toen keek ze Jan aan en lachte: ‘En wie bent u dan wel? Dat u zo maar aan mijn tafel zit?’
‘Jan.’ Het kwam er een beetje beduusd uit.
‘Ik ben Mitsie. Dank je, dat je zo naar mij verlangd hebt.’
Jan grinnikte: ‘Het ging vanzelf.’
Mitsie stond op en liep naar Jan, nam het potlood uit zijn handen en kuste ze. Ze kuste ook zijn ogen en toen zijn wangen en neus en lippen. Ze danste met haar mond over zijn gezicht. Ze was terug. Helemaal terug. Warm en nat en onstuimig en veel.
De volgende ochtend, toen op straat de auto’s met kuchende motoren de dag wakker kraaiden, ontwaakte Jan in de slaapkamer. Twee grote ogen keken hem aan. Vrolijk en liefdevol.
JURYRAPPORT:
Houden aan thema/opdracht
Dit is een mooi voorbeeld van een modern sprookje. Het is geen standaard sprookje, maar de thema's van het verlangen en het plotseling verschijnen zijn wel sprookjesachtig. Het verhaal is een modern sprookje door het gebruik van relevante thema's, het (romantische) taalgebruik en de herhalende moeite van het hoofdpersonage om een opdracht te volbrengen.
Originaliteit
Het verhaal is niet gebasseerd op een origineel sprookje. De stukken waarin het lijkt alsof Mitsie een dier is, houden het verhaal spannend, niet doorsnee. Het personage Jan is ook erg leuk, een oudere man in plaats van een jong blaadje, en het uiteindelijke resultaat van het opgeven van een obsessief verlangen, geeft het verhaal een mooi slot: soms moet je dingen kunnen loslaten!
Inhoud
Verlangens en dromen hebben uiteindelijk resultaat. Het is een erg gedetailleerd verhaal, geschreven vanuit het personage Jan - die erg fragiel, kwetsbaar en soms bijna kinderlijk overkomt - waarin misschien iets meer informatie had mogen verstrekt over Jan zelf.
Er zitten geen continuïteitsfouten in, de logica is logisch en het verhaal staat op zichzelf, het is een afgesloten geheel, zoals het hoort bij een one-shot.
Stijl
Een vleugje romantiek, maar niet met zoveel clichés met bovenal een sprookjesachtige toon. Het is een fijne, makkelijk lezende stijl. Er zitten genoeg details in, maar het is niet tot in den treure uitgewerkt. Het hoofdpersonage komt goed in de verf. Er zitten nagenoeg geen stijlfouten in. De stijl is soms poetisch, wat het karakter van de oude man vorm geeft.
Spelling en grammatica
Vrijwel geen spellingsfouten te vinden.
Conclusie:
Soms een bijna poetisch geschreven verhaal. Het is goed geschreven met veel moderne, relevante thema's: er zijn steeds meer mensen die eenzaam leven en de vereenzaming onder ouderen. Ook het wanhopig verlangen van mensen om een connectie te maken. En de grofheid waarmee soms oprechte bezorgdheid beantwoord wordt.
EINDBEOORDELING: 93%