Ik hoop dat ik alles in dit stukje goed beschreven heb...
EDDIT: (Volgens Maaike) het is een beetje
horrorachtig. Geen idee of ik het het hier echt neer moet zetten maar ik doe het toch maar even

.
-----------------------
Ik rende door, water kletste tegen mijn voeten aan, remden me af. Ik waadde door het water. Probeerde te ontsnappen. Weg te komen. Weg, weg van hem. Al was hij mijn vader.
Mijn vader! Zelfmoord was niet de oplossing. Daar was ik wel achter gekomen.
Ik ging kopje onder. Kou omklemde me. Bewegen werd onmogelijk.
Proestend kwam ik weer boven water. ‘Waarom?’ fluisterde ik wanhopig. Langzaam kroop ik terug naar de kant. Daar liet ik me neerploffen en liet het verdriet mij omarmen.
In de verte hoor ik het gedonder van het onweer. Lichtflitsen schoten richting de grond. Ik bleef gewoon liggen op de natte grond, het verdriet leek ervoor te zorgen dat alles niets meer leek te boeien.
Mijn vader had nooit iemand iets misdaan, nooit.
'Caitlynn?'
Ik was zo in gedachten verzonken dat ik hem eerst niet hoorde. 'Pap?
Mentaal knikte hij.
'Schat, blijf niet hangen in het verleden. Voor mij?'
'Waarom liet je me in vredesnaam alleen?' Woede klonk door in mijn stem. 'En waag het niet nu geen antwoord te geven!'
'Nel,' begon hij aarzelend,
'Alles komt ooit wel goed terecht. Wil je dat geloven?'
Nee, dat wilde ik echt niet. Niets kwam nog goed. Niets. Hij leek het te merken.
'Nee.'
'Ga naar huis, je wordt nog ziek. Tot mijn verbazing kwam het er kil uit.
Niet zoals ik van hem gewend was.
Zou ik hem gekwetst hebben? Ik schudde mijn hoofd en stond op
‘Moord.’ Geschrokken keek ik om me heen. Mijn hart bonkte. Dit was niet Milou in mijn hoofd. Nee het was echt iemand, hier. Mijn hart begon steeds sneller te bonken, sneller en sneller.
‘Hallo,’ stamelde ik.
Ik voelde de angst door via mijn ruggengraat zich omhoog trekken. Het vestigde zich in mijn hoofd, tot het ondragelijk werd.
Voetstappen.
Ik drukte me plat tegen de kletsnatte grond. Door de regen heen turend kon ik een gestalte onderscheiden. Mijn ademhaling stopte.
'Help!' gilde een stem.
Krampachting kromp ik in elkaar. Vechtend tegen twee delen van mij. Mijn hart, en mijn hoofd. Ik wist dat ik niet op moest staan. Maar mijn hart wilde het niet geloven. Help, het had heel duidelijk geklonken.
'O help me alsjeblieft,' schreeuwde de gestalte.
Ik beet op mijn lip. 'Wat is er?'
Op dat moment viel de persoon voor mij op de grond. Voor ik het wist zat ik ernaast.
Niets, ik kon echt niets zien. Een hand greep mijn arm beet. Ik schrok. Beverig ademde ik uit.
'Help ons.' Ik hoorde het, zelfs al was het een zachte fluistering.
'Help ons, asjeblieft.' Het deed pijn aan mijn oren.
'Waarmee?' riep ik terug. 'Help!' Een meisje, het moest een meisje zijn. 'Wie ben je?'
'Megan, en jij bent Nelianne.'
Hoe, hoe wist zij mijn naam? Ik propte de vraag weg, nu kon ik er niet aan denken.
'Ik breng je naar mijn dorp,' zei ik, meer tegen mezelf dan tegen haar.
'Nee, laat me hier, ik wil waardig sterven. In de natuur.' Er klonk pijn door in haar stem.
De regen werd minder, ik kon haar gezicht zien.
'Nee, nee, nee!' Gilde ik.
Ze kneep mijn arm fijn. Ik piepte luid. 'Stil. Ik kom je nieuws brengen.'
Ik schudde mijn hoofd, haar gezicht. Haar gezicht.
Verdomme! Wat is dat.
Mijn gedachten schoten terug naar de jongen in het bos. Zij was erger...
'Raak alsjeblieft niet in paniek, het is niet ernstig.' Probeerde ze me nou op te vrolijken?
'Niet ernstig!' Mijn stem sloeg over. 'Niet ernstig! Meid, je gezicht is niet meer te herkennen.'
Dat was waar. Haar ogen puilen uit - één hing eruit - bloed sijpelde over haar gezicht, diepe en lelijke wonden sierden haar gezicht en haar neus... Waar was haar neus?
Mijn ogen gleden verder. Haar handen waren klein, alsof ze nooit door gegroeid waren na haar derde, haar lichaam was zo dun. Zo dun. Voorzichtig drukte ik erop.
Direct ging er een schok door haar lichaam. 'O meid, wat is er gebeurt?'
Megan schudde haar hoofd. 'Ik moet je wat zeggen voor dat het te laat is.'
Nu schudde ik mijn hoofd, ik moest haar eerst zuiveren. Ik sloot mijn ogen al, zocht naar de magie in mijn binnenste.
Vaag voelde ik haar hand op mijn schouder, ze schreeuwde. Ik verstond haar niet.
Langzaam drong het tot me door, ze leefde niet. Ik zag geen aura.
Mijn ogen openden zich. Keken in haar gezicht.
Een traan gleed over haar wang, maar het had net zogoed de regen kunnen zijn.
'Wat wil je?' vroeg ik met bevende stem.
'Pas op, je moet niets doen, niets. Hoor je me! Niets,' krijste ze. 'Alles komt goed, alles, geloof me.'
Dat kon ze toch niet zelf geloven? Verbluft keek ik haar aan.
'Geloof me...'
Ik wist wat er ging komen, toch kwam de klap heviger dan de vorige keer. Megan verdween.
Sijpelde de grond in samen met de regen die haar meevoerden.
'Nee,' zei ik geruisloos.