In het Zuiden heersen de krachten van de Zon en Zijn vlammen. Over de landen glijdt gesmolten steen, die een Demon, noch één van de Giganten overleven zou. De lava - zoals de bloedhete drab genoemd wordt - vind zijn oorsprong onder onze grond... Het komt uit bergen en scheuren die de oorspronkelijke schuilplaats van de Zon herbergen. Daarin heerst nog steeds een energiebron, die de Vuurbol evenaren kan; onze kern. De kern kan echter enkel in het Verre Zuiden bereikt worden, een land waar nog nooit iemand geweest is, en waar zelfs de Elfenboten niet komen kunnen...
In de vlammen leeft echter een wezen, die de landen tarten, en de hitte temmen kan; een wezen van almacht. Hij schiep de landen der aarde, in de Eenzame Ruimte (Tijdperk), zoals de goden de Hemelen schiepen.
De oorsprong van dit wezen is het vuur en hitte van de Kern... De Kern was slechts een land van vuur, waar het Vuurwezen niet leven wou. Daarom koelde hij de hitte rond de kern af. Waardoor alles hard werd en er een massa ontstond dat hij Aarde noemde.
Het wezen leefde toen eenzaam op de Aarde en zag het als zijn gebied. Hij was hier de heerser en niemand anders zou dat ooit zijn. Daarom schiep hij ook de Vuurlanden. Bergen zo groot als de Giganten liet hij uit de Aarde rijzen, en deze liet hij vlammen spuwen. Zijn land werd afgebakend en werd zijn domein... Vanuit de bergen die hij schiep, ontsnapten, echter, ook deeltjes van de Kern. Toen hij dit bemerkt had stuurde hij deze de Eenzame Ruimte in, waar het zich rondom de Aarde bewoog, zoeken naar een ingang, zodat het zich weer bij de kern kon voegen.
Soms gaat onze Zon schuil achter donzige wolken, die onze Hemelen met schaduw en onze Aarde met water bedekken. Sommige wolken blijven echter wel droog. Wolken zijn er niet zonder reden. Het is het resultaat van de strijd tussen het land en het water. Tussen het Waterwezen en het Vuurwezen.
De gekoelde lava, veranderde niet alleen in hard Aarde en in Steen. Het veranderde ook in Water; het element dat het Vuurwezen zond te beseffen gebruikt had om zijn element af te koelen. Toen het Waterwezen dat uit de koele vloeistof ontstaan was de Aarde betrad, zag hij dat alles slechts uit zijn tegenpool bestond. Hij vond geen genoegen in dit bestaan en liet zijn element daarom op de Aarde neerdalen. De Hemelen werden duister en water stortte vanuit de wolken de Aarde op.
Dagen streken voorbij, maar de Aarde werd niet door de Zon belicht. Het enige licht dat de Aarde domineerde, was het licht van het Verre Zuiden, waar het Vuurwezen zwak toekeek hoe zijn landen overspoelden. Omdat hij niet wou dat ook het Zuiden overspoeld worden zou, creëerde hij reusachtige gaten in het landschap en een beschermende koepel boven zijn hoofd. Zo zou het Verre Zuiden niet ten onder gaan. De rest van de Aarde zouden Waterlanden en Oceanen worden.
Het water dat op de hete oppervlakte neerkwam, liet stoom opstijgen. Het teken dat Water overwonnen had.
De landen waar wij op lopen zijn niet altijd vruchtbaar en worden ook niet altijd bewoond. De planten die wij oogsten, zijn beperkt... en zijn te weinig om aan onze verbeelding te voldoen. Vroeger was het echter anders.
Water en Aarde. Broeders in het heden en broeders toen zij ontstonden. Toen het water over de harde landen stroomde werden sommige delen zachter. Ze werden modder, vruchtbare modder. Daardoor werd de Aarde levend en het Aardwezen dat voorheen rust vond, stond op uit zijn slaap en bekeek het water, waaronder hij had slapend leed.
Het water dat zo machtig leek, liet hij samenkomen met het land, en hij liet uit het land groen komen. Waardoor het mooi en droog werd.
Vuur spendeerde zijn tijd vooral aan het kijken naar het water, waar ooit land gestaan had. Hij was verbaasd toen hij water aan de horizon zag verdwijnen, en kleur, anders dan blauw, verschijnen. Zijn Aarde... Alles was veranderd. Niets was meer goed, maar hij had geen keus. Zo moest het nu blijven. Maar hij zwoor dat zijn vlammen de Aarde ooit terug zouden brengen naar hoe het ooit geweest was.
Met de Noordenwind komt vaak een vreselijke kou, zoals de Succubi al lang ervaren hebben. Koude en hitte brengen hoe dan ook de Dood. Koude is kil en laat je sterven, alsof de werkelijke Dood naar je heen komt, terwijl hitte een intense strijd is, als een oorlog die plaatsvindt.
De Koude was echter wel de eerste die de Dood met zich meedroeg.
Terwijl in het Verre Zuiden warmte ontstond, werd in het afgesloten Noorden koude geproduceerd. Het water die daar zat bevroor ook tot een landschap van koelte en onvruchtbaarheid. Hoewel in zo 'n situatie niets geboren kan worden, kan er wel iets sterven. En zo stierf ook de Dood, waardoor het levend werd.
De Dood werd belichaamd door het Windwezen, die op de Noordenwind meerijdt. Eerst leefde het enkel in de landen waar alles onvruchtbaar was en waar de Dood was, zoals het leven in het Zuiden. Toen het windwezen echter naar de horizon staarde en het natte, blauwe water, de vruchtbare, groene landen en woeste, rode vuur zag, besefte hij dat enkel hij leefde, waar alles dood was.
Daarom besloot hij om de Dood naar onze landen te brengen. Hij liet de koude zuchten, en rees mee op de vlaag van Dodenwind.
Onze landen werden bereikt, waardoor vele planten verdorden en het Noordelijke Woud bevroor. Ook de vier wezens stierven, althans hun lichamen! Hun geesten zwierven immers nog over de landen, en in de koude van de Noordelijke Wouden creëerde het Windwezen wezens. Hij liet de doden sterven, voor onsterfelijk leven voor een dode.
Om een oorlog uit te lokken schiep ook de geest van het Vuurwezen wezens, in de hitte van de ondergrond. Maar de wezens ontmoetten elkaar nooit, en het Windwezen liet het niveau van de ondergrond waar zij zaten, afkoelen, waardoor deze wezens stierven. Ook deze doden liet hij weer sterven en zij werden onsterfelijk.
Zij waren nu de wezens van de Aarde. Zij waren de onsterfelijke Demonen.
En toen nog meer wezens de Aarde betraden, begiftigden zij ook enkelen van hen met hun Magische Gaven. Zij hadden echter afspraken gemaakt; geen van hen zou alleen werken. De krachten moesten altijd gedeeld worden. Zo werden sommige wezens Magiërs.
Later komt er ook in voor dat de goden "vaak" samenkomen om te feesten en zo, en een familie zijn... Dat is nogal wat overdreven natuurlijk; ze komen occasioneel eens samen, dat wel (als ze echt zouden bestaan :p).
De ongoddelijke wezens hebben de oorlogen niet naar onze landen gebracht; tweedracht heerst niet alleen tussen onze rassen, maar stamt van een ouder gevoel van haat en afgunst af. Wij zijn slechts de kinderen van onze goden; imperfecte kinderen, van imperfecte goden. Hoewel de goden imperfect waren en nooit dezelfde gedachten deelden, waren zij wel goed. Het waren eerlijke wezens, die naar hun eigen genoegen streefden.
Aangezien een finale strijd de destructie van het Rijk der Hemelen betekenen zou, daalden onze moeders en vaderen af naar de plaats die heden "Aarde" heet. Onze dierbare vaderen verbleven op het oppervlak om eens en voor altijd met elkaar af te rekenen, en hun eigen plannen te voltooien. Ter bescherming van de kleinere godinnen, stuurden de Giganten hen naar het Ondergrondse Rijk; de plaats onder de aardkorst, waar hun invloed nog steeds merkbaar is.
De goden speurden het Middenrijk af, zoekend naar de ideale locatie om hun strijd te leveren. Die vonden ze. In het exacte middelpunt van de aarde, vonden zij een wonderlijke plek, waarmee je de Hemelen vergelijken kon. Een oase ten midden van droogte; met bomen hoger dan de Galactische Toren ooit was. De bomen waren gevuld met kleurrijke, grote bladeren. Bladeren gevormd als de veren van een pauw, met meer kleuren dan wit bevatten kon. De stam van de bladeren was groen gekleurd, en vond zijn oorsprong in het zachte gras. Rondom de bomen stond struikgewas, versmolten met diens stammen; tussen het groen van de struiken groeiden bessen die het eten van de vaderen kon zijn. En overal kon je wel een klein vijvertje of een groot meer vinden. Het water sprankelde als blauwwitte kristallen en diamanten. Het was zuiverder dan buigzaam metaal en mooier dan de schone godinnen. Het was de Hemel op Aarde; een werkelijk Aards Paradijs.
De goden hechtten echter geen belang aan de schoonheid: hun thuis bevatte immers meer pracht dan deze plek. Hier begonnen zij hun gevecht. De goden strijdden met hun macht of vochten ongewapend en ongekleed, zodat alles eerlijk verliep.
Tijdens het strijden werden de bomen plat gestampt, all vruchten geplukt en de bronnen leeggedronken. Het prachtige oord verschrompelde volledig onder de voeten van de Giganten; het groen werd bruin, de dagen werden maanloze nachten en vochtigheid werd kurkdroog. Niets bleef bestaan, en na een korte tijd werd het Paradijs een kale woestijn.
Velen van de goden lieten echter het leven. Hun lichamen versteenden en werden bergen. Vol afschuw zagen zij hoe hetgeen dat zij voor onsterfelijkheid aanschouwden, verdween en in steen veranderde zoals zij die dachten dat ze niet sterven konden. Uiteindelijk staakten zij hun strijd en velen keerden terug naar hun paradijs, zonder de vrouwen te waarschuwen. Met het laatste beetje kracht dat zij bezaten, stegen zij op naar de Hemelen en namen zij hun plaats weer in. Ditmaal, gescheiden van mekaar. Zo konden zij niet alleen ongestoord leven, maar genoten zij ook van vrijheid. Vrijheid waarin zij deden wat ze wilden, en waarin zij aan hun verlangens voldeden. De Aarde werd vergeten; net zoals velen van de kleine godenvrouwen.



