Dat is waar, het kan spannend werken

Ik probeer er op te mikken dat je er geleidelijk achter komt tijdens dit hoofdstuk, dus dan moet het in het begin nog onzeker zijn. Dan mag het zelfs wel per lezer wisselen wanneer je het door hebt.
Leuk dat je het wil volgen! Ik plaats meteen maar een volgend stukje, extra lang omdat het eerste deel op zichzelf niet bijster interessant is. Ben benieuwd wat jullie hiervan vinden. Er is vast genoeg op aan te merken, houd je niet in!
***
Ze had pas de vorige dag van het meerdaagse festival in Rukasvoorde gehoord en meteen besloten om er naartoe te gaan, ook al betekende dat bijna de volle nacht doorreizen. Waar zoveel mensen bij elkaar kwamen, moest haast wel iemand zijn die haar zwaard nodig had. Het zou prettig zijn om tijdens de komende winter tenminste af en toe een herberg te kunnen betalen; ze had geen zin in een herhaling van vorig jaar.
Onder het lopen genoot ze van de kleuren, geluiden en geuren om haar heen. Weidse bossen en verlaten wegen hadden hun charme, maar het was goed om weer onder de mensen te zijn. De onverharde straten waren afgeladen met festivalbezoekers, verwikkeld in gesprekken of kijkend naar de vele uitstallingen langs de weg. Thaoryn had al kramen gezien met alles van drank en etenswaar tot manden, stoffen en smeedwerk. En dit was nog lang niet alles: afgaand op de verhalen zou er een groot toernooi zijn waar iedereen zich voor kon aanmelden. Dat zou een goede manier kunnen zijn om wat aandacht op haar vaardigheden als huurling te vestigen.
Ze haalde een klein meisje met een donkerbruine vlecht in dat aan de arm hing van een wat vermoeid uitziende vrouw en Thaoryn met grote ogen na keek. ‘Mama, waarom heeft die mevrouw een zwaard?’ klonk een helder kinderstemmetje.
Thaoryn besteedde er geen aandacht aan. Het was altijd en overal hetzelfde, en het antwoord van de vrouw verbaasde haar niets. ‘Die mevrouw is een beetje gek, blijf maar uit de buurt.’
Ze stond stil om zich te oriënteren en merkte dat Rainer er nog was. Aan zijn rode hoofd te zien kostte het hem moeite om haar bij te houden. ‘Heb je niets te doen of zo?’ vroeg ze hem.
De jongen leunde tegen een muur en probeerde zich een nonchalante houding te geven. ‘Op weg naar m’n vrienden,’ reageerde hij.
‘Oh ja?’ vroeg Thaoryn geamuseerd. ‘Waar zijn die dan?’
Hij keek aarzelend om zich heen en gebaarde toen in hun eerdere looprichting. ‘Daar ergens.’
De huurlinge keek hem een paar tellen hoofdschuddend aan, zich afvragend waarom hij haar volgde. De afspraak was dat hij haar de weg naar het dorp zou wijzen, niet meer.
Haar blik werd naar een kraam aan de andere kant van de straat getrokken, waar de verkoper dikke plakken gerookt vlees afsneed en met vers brood verkocht. De geuren zweefden haar tegemoet en deden haar beseffen dat ze al de hele ochtend haar honger negeerde. Ze had de vorige avond na een mislukte jachtpoging haar laatste restjes droog vlees op moeten maken, bij lange na niet genoeg voor de uitputtende reis om hier te komen.
‘Weet je wat,’ zei ze tegen Rainer, ‘als je zo’n broodje voor me haalt, een grote, dan kun je mee lopen.’ Ze zag er niet naar uit om hem op sleeptouw te nemen, maar ze zag er nog minder naar uit om pas iets te kunnen eten als ze een opdrachtgever had gevonden die een voorschot wilde betalen. In stelen op zo’n drukke plek was ze nooit zo goed geweest. Ze was dan ook opgelucht toen de jongen na slechts een hele korte aarzeling de straat overstak.
Het broodje smaakte nog beter dan het rook. Pas na een paar happen besefte ze dat Rainer geanimeerd stond te vertellen over de klanten die voor hem hadden gestaan en ze vroeg zich af of dit echt wel een goed idee was geweest. Ach, ze twijfelde er niet aan dat ze alsnog gemakkelijk van hem af kon komen als hij te vervelend werd. Ze wenkte hem met een korte hoofdknik, maar wachtte niet op zijn reactie voor ze zich omdraaide en verder liep.
Een paar passen verder verwijdde de straat zich tot een plein, dat gedomineerd werd door een enorm standbeeld in het midden. Een straattovenaar vertoonde zijn kunsten naast de sokkel van het beeld. Zijn gegoochel met wat leek op knetterende draden bliksem had een klein groepje toeschouwers aangetrokken en Thaoryn stond op een afstandje stil om te kijken. De man was veel minder opvallend gekleed dan de meeste straattovenaars die ze had gezien. Nergens felle kleuren, glinsterende sterren en mystieke figuren. De gezichtsbedekkende kap wees als enige in de richting van het mysterieuze imago waar dit soort artiesten zich graag mee omhulden.
‘Wauw,’ klonk de stem van Rainer naast haar terwijl de tovenaar tijdelijk aan het gezicht werd onttrokken door een regen van blauwe vonken. Thaoryn lachte. ‘Vind je dit indrukwekkend? Ik heb er wel eens een gezien die hele zeemonsters liet verschijnen in een fontein.’
Deze artiest leek weinig spectaculairs van plan te zijn, dus richtte ze haar aandacht op het standbeeld. Het stenen gevaarte leek nauwelijks op zijn plaats in het verder zo eenvoudige, haast primitief aandoende dorpje. Een meer dan levensgrote man in borstkuras stond in een heldhaftige pose, zijn kunstig gebeeldhouwde lange haar en mantel wapperend in de niet-bestaande wind. Zijn handen rustten op de pommel van een groot zwaard en onder zijn rechtervoet lag de monsterlijke kop van een draak, van snuit tot hoorns net zo groot als de man zelf.
Rainer staarde nog steeds gebiologeerd naar de tovenaar. Ze tikte tegen zijn schouder en wees naar het beeld, pas beseffend wat ze over zich afriep toen de vraag al gesteld was. ‘Dat is zeker die held van jullie?
De jongen scheurde met moeite zijn blik los, maar knikte enthousiast toen hij zag wat ze bedoelde. ‘Jawel. Rukas de Drakendoder. De grootste held in de geschiedenis van…’
Thaoryn onderbrak hem. ‘Jullie lijken hier nogal dol op hem te zijn.’
‘Ha! Vind je ’t gek?’ reageerde Rainer. De wild gebarende, theatrale manier waarop hij verder ging was haar inmiddels welbekend. ‘Door het hele land achtervolgde hij de laatste draak, jaar in en jaar uit, onvermoeibaar… Tot hier, aan de oever van de rivier, het grootste gevecht tussen mens en monster uit de hele geschiedenis plaatsvond en eindelijk…’
‘… de draak verslagen was en de tijden van terreur voorbij,’ vulde Thaoryn aan. ‘Grappig. Ik heb varianten van hetzelfde verhaal in meer dorpen gehoord.’
Rainer keek geschokt, hoewel dat meer door de onderbreking zelf leek te komen dan de inhoud ervan. ‘Daar moet je niet naar luisteren, dit is de enige echte,’ zei hij verontwaardigd. ‘En hoe dan ook, wij hebben het beste fe…’
Hij maakte de zin niet af. Ze waren onder het praten verder gelopen en Rainer staarde naar een kleine kooi op een straathoek aan het plein. ‘Wat is dat?’ vroeg hij zacht.
Thaoryn keek naar het geschubde wezentje in de houten kooi en grinnikte. ‘Dat, beste Rainer, is nou een kobold.’
‘Ik weet ook wel wat een kobold is,’ reageerde Rainer ongeduldig. ‘Heb er alleen nog nooit een van zo dichtbij gezien…’
Het reptiel in de kooi stond op twee achterpoten en de dunne klauwhandjes omklemden de tralies van zijn gevangenis. Zijn blauwgrijze schubben zagen er dof uit. Hij was minder dan half zo lang als Thaoryn en siste vijandig toen ze dichterbij kwam.
Kooi en wezen leken eigendom te zijn van een kleine man met een gepluimde hoed en een wandelstok, die voor een kleine schade toehoorders zowel zwaar overdreven als volstrekt onzinnige wetenswaardigheden over kobolden verkondigde. Het interesseerde de huurlinge niet. Ze zakte op een knie naast de kooi om het wezentje te bekijken; het gebeurde niet vaak dat ze de kans kreeg om een levend exemplaar van dichtbij te bestuderen. De kobold staarde wantrouwig terug. Het verbaasde haar nog steeds hoeveel overeenkomsten een koboldenkop met die van een draak vertoonde. De snuit was veel spitser en kobolden hadden geen hoorns, maar de vorm van de oogkassen, tanden en de grote schubben op de kruin waren opvallend gelijk. Dit exemplaar zag er zelfs voor een kobold ondervoed uit en had een aantal nauwelijks genezen en zelfs verse wonden in zijn zij.
Rainer was op enige afstand achter haar gaan staan en ze draaide zich half naar hem om. ‘Ze zijn niet zo indrukwekkend hoor,’ zei ze, de hand met het laatste restje brood en vlees steunend op haar knie. ‘Laffe wezentjes, meer ongedierte dan een serieus gevaar. Pas in grote groepen moet je voor ze uitkijken, en dan nog: sterk zijn ze niet, alleen verdomd…’
Ze merkte de beweging te laat op. De kobold had dit moment gekozen om met zijn magere snuit tussen de tralies door te schieten en het stuk vlees uit haar hand te grissen. Rainer sprong in een reflex achteruit en Thaoryn zoog op haar vingers. De scherpe tanden van het beest hadden twee bloederige strepen achtergelaten. ‘… snel,’ maakte ze haar zin af. ‘Verdomme, dat was míjn ontbijt, rotbeest!’
Rainer staarde haar geschokt aan. ‘Dat monster bijt bijna je hand eraf!’
Thaoryn wuifde dit weg. ‘Ik kan heel wat meer hebben,’ verzekerde ze hem terwijl ze opstond. Aan de andere kant van de kooi had de man met de hoed het incident met een ongerust gezicht gevolgd, hoewel zijn zorg waarschijnlijk ging over het effect op de populariteit van zijn attractie en niet over haar gezondheid.
‘Je…’ begon Rainer, maar hij keek achterom toen hij zijn naam hoorde roepen. ‘Rainer! Ben je daar eindelijk!’ Een slungelige jongen met stijl, rood haar stak het plein over en Rainer liep hem tegemoet. Hij ging er overduidelijk van uit dat Thaoryn hem zou volgen en lette niet op: het perfecte moment om hem in de drukte ‘kwijt te raken’. Daarom was ze verbaasd te merken dat ze even aarzelde. Voor ze iets had kunnen doen, werd ze echter aangetikt door de eigenaar van de kobold. Zijn kruin reikte nog niet tot haar schouder.
‘Mevrouw!’ begon hij direct, op een toon van doorzichtig gespeelde bezorgdheid. ‘Ik hoop dat u zich niet te erg hebt bezeerd.’
Ze schudde haar hoofd, maar hij praatte al door zonder zelfs maar te pauzeren. ‘Aangezien u op deze onaangename manier kennis hebt gemaakt met dit afschrikwekkende wezen, zult u ongetwijfeld geïnteresseerd zijn in…’
‘Nee,’ onderbrak Thaoryn hem. Ze wierp nog een laatste blik op Rainer, die met zijn vriend praatte, voor ze met grote passen de andere kant op liep. Tot haar ergernis hobbelde de man met haar mee. Zijn stem en gezicht waren nu een en al overdreven enthousiasme. ‘Dit is niet zomaar een kobold,’ drong hij aan. ‘Voor slechts één zilveren kroon zal het ondier voor u dansen!’ Onder het praten gebaarde hij heftig met zijn wandelstok. De scherpe punt aan de onderkant, gecombineerd met de verwondingen van de kobold, gaf Thaoryn een sterk vermoeden wat er met ‘dansen’ bedoeld werd.
De man raakte al buiten adem door haar tempo, maar gaf nog niet op. ‘Speciale aanbieding, alleen voor u! Nog nooit…’
Ze stond stil. ‘Danst u zelf ook?’ vroeg ze scherp.
Zijn oprechte verbazing ergerde haar mogelijk nog meer dan zijn aanhoudende verkooppraatjes. ‘U bedoelt?’
Thaoryn reikte naar het gevest van haar zwaard en trok het een centimeter omhoog uit de schede, terwijl ze de man strak aanstaarde. ‘Mijn prikker is scherper dan de uwe, denk ik. Zullen we eens proberen?’ Ze ontblootte haar tanden in een roofdierlijke grijns. ‘Dáár zou ik wel een zilverstuk voor over hebben.’
De man was achteruit gedeinsd en hief afwerend zijn handen op. Van de eerdere zelfverzekerdheid was geen spoor meer te bekennen. ‘Ik…’ stamelde hij.
Thaoryn gunde hem geen tijd om iets te zeggen. ‘Nee?’ sneerde ze. ‘Ga dan iemand anders lastig vallen.’
Pas toen hij, net niet rennend, naar zijn koboldkooi terug was gesneld, liet ze het zwaard los en draaide zich om. Twee vrouwen met manden vol boodschappen staarden haar met open mond aan. ‘Wat?’ vroeg ze geïrriteerd. De twee maakten dat ze weg kwamen. Thaoryn haalde diep adem om de agressie kwijt te raken en beende opnieuw het festivalgedruis in.