Heel simpel gezegd is dit verhaal gebaseerd op een droom die ik een paar dagen geleden nogal random had. Ik vond dat er een mooi verhaal achter zat, dus heb ik het uitgebreid en er een one shot van gemaakt.
De gesproken teksten zijn in het Frans. Ik heb de taal al 10 jaar niet gesproken of gelezen, dus vergeef me als het incorrect is (en wees vrij me te verbeteren!)

Ik presenteer u: Montréal.
===============================
"Les rebelles! Les rebelles sont arrivés!"
Zodra we de kleine herberg in Marseille binnenkwamen, werden we van alle kanten uitbundig begroet. Het volk dat zich had verzameld ging sober gekleed en zag er verzwakt uit; de mannen oogden moe en onrustig, en de vrouwen waren uitgehongerd en hadden een schichtige blik in hun ogen.
"Reynard? Reynard Beaumier?" De luide stem van mijn commandant schalde fier door de ruimte. Met zijn handen op zijn rug gevouwen en zijn benen gespreid, had Capitaine Lavallois de aanblik van een machtige generaal die het strijdveld overzag. Lavallois was bekend als de moedigste capitaine van de verenigde strijdkrachten van de rebellen, een man die onvervaard iedere confrontatie aan was gegaan en er als overwinnaar uit was gekomen. Ik was trots om hem mijn leider te mogen noemen, mijn aanvoerder, mijn capitaine.
Een kleine, ietwat gezette man met een kalend hoofd en een dikke borstelsnor kwam op de capitaine afsnellen.
"Pardon, Capitaine Lavallois, pardon. Suivez-moi, s'il vous plaît."
De capitaine knikte en liet zich, gevolgd door de luitenant, door Reynard naar een achterkamertje leiden.
Geduldig nam ik met de rest van het garnizoen plaats aan de vele tafeltjes die door de herberg waren verspreid. Al voordat we allemaal plaats hadden kunnen nemen, kwam de herbergier ijverig aanlopen met kroezen bier en karaffen wijn. We lieten het ons goed smaken, en al vlug verdwenen de zorgen over de belegering en vervaagden mijn gevoelens van angst terwijl ik genoot van het vrouwelijk schoon van de grote stad.
Het was gebeurd voordat iemand iets door had gehad. De muziek speelde te hard, de soldaten waren te luidruchtig en de alcohol was in overvloede geschonken. Niemand had het zien aankomen, niemand had het naderende gefluit van onheil gehoord. De kanonskogel raakte met een donderend geweld de buitenste muur, waardoor een deel van de herberg in één klap werd weggevaagd. Een harde klap tegen de zijkant van mijn hoofd deed mijn nek omklappen, en direct werd alles zwart voor mijn ogen.
Toen ik bijkwam werd ik omgeven door één grote chaos. Mijn oren suisden nog terwijl ik mijn uiterste best deed om overeind te komen. Tevergeefs. Mijn lichaam leek niet meer mee te willen werken, en met een schok zag ik dat mijn rechterbeen rood was van het bloed. Ik voelde echter geen pijn, ik voelde helemaal niets. Het duizelde me terwijl ik mijn hoofd wist op te tillen, zodat ik om me heen kon kijken.
Van de herberg was niets over. Smeulende resten hout lagen verspreid over de grond, en het gekerm van de soldaten om mij heen drong door het suizen van mijn oren heen. Tranen welden op in mijn ogen, toen ik besefte hoe hulpeloos ik hier lag, niet in staat mijn kameraden te helpen. Met smart dacht ik terug aan thuis, aan mijn moeder, die mij zo had gesmeekt het huis niet te verlaten. Maar ik was jong, onbezonnen... Ik wilde niets liever dan mij aansluiten bij het verzet, de adel van zijn troon stoten en het volk bevrijden.
Plotseling werd het weinige maanlicht dat op mijn gezicht viel geblokkeerd door een grote schaduw die zich over mij heen boog. Een gespierde man met een glimmend harnas en een een grote pluim op zijn helm keek met een ernstige blik op mij neer.
"Vivez-vous?" De stem van de man klonk krachtig, en eenzelfde gevoel van respect overkwam mij, als het respect dat ik altijd voor Capitaine Lavallois had gekoesterd. "Vivez-vous, mon ami?"
"Vive..." wist ik met moeite uit te brengen. "Vive la révolution..."
De ogen van de man sperden zich direct open, en in één beweging trok hij zijn sabel uit de schede. Eventjes leek hij de genadeslag te willen toebrengen, maar toen bedacht hij zich en stak het wapen terug.
"D'où êtes-vous?" Ik hoorde een lichte trilling in de stem van de man, toen hij mij de vraag stelde.
"Montréal." De woorden verlieten mijn lippen bijna als een zucht.
De man met de pluim knikte. Ik zag hoe hij rommelde in zijn buidel, en een stuk papier en een schrijfveer tevoorschijn haalde. Terwijl hij zich neerzette op een van de brokstukken en begon te schrijven, merkte ik dat mijn oogleden zwaar begonnen te worden, en mijn lichaam zwaar aanvoelde. Slaap overkwam me, en ik viel bijna in een diepe, droomloze slaap, toen een onvoorstelbare pijnscheut door mijn gehele lichaam trok.
Met wijd opengesperde ogen staarde ik naar mijn borstkas. In zijn hand hield de man met de pluim het heft van een kleine dolk, waarvan de punt zich in mijn borstkas had geboord. Met een grimmige glimlach liet de man de dolk los en ik hapte naar adem.
Mijn gehele lichaam werd slap, terwijl ik voelde hoe de man mij met zijn sterke armen optilde, en me op zijn schouders hees.
Ik bevond mij in een etherische staat, half bij bewustzijn en half ergens anders. Des te langer ik op de rug van de man gedragen werd, des te meer het voelde alsof ik over de wolken gleed, liggend op een zacht bed gemaakt van nimbus. Kalm keek ik naar de dolk die nog steeds uit mijn borst stak, en zag dat het papier dat de man met de pluim zojuist had geschreven, met een koord bevestigd was aan het heft. Mijn ogen konden de gekrabbelde woorden nauwelijks herkennen, maar met moeite lukte het mij de boodschap te ontcijferen.
Het was een waarschuwing. Een waarschuwing aan de rebellen. Als de families uit de omringende dorpen hun hulp zouden blijven aanbieden aan Carcassonne, Toulouse en Marseille, zou het hun zonen en dochters hetzelfde vergaan als mij.
Een boodschap van angst, een boodschap die meer pijn zou doen dan iemand zich kon voorstellen. Het was niet mijn lijk, dat de man met de pluim naar mijn ouders wilde brengen, het was mijn stervende lichaam. Hij wilde dat zij mij zouden zien lijden, dat zij zouden zien wat zij hun kinderen aan zouden doen, als zij de rebellen zouden blijven steunen. Hij wilde ze dwingen, om met hun eigen ogen hun enige kind te zien sterven.
Ik kon het niet toelaten. Ik had het hart van mijn moeder reeds gebroken toen ik haar verliet, ik kon haar geen tweede maal teleurstellen. Trillend bracht ik mijn hand naar de dolk en omvatte het heft met mijn vingers. Ik ademde nog eenmaal diep in, zoog nog eenmaal de zilte zeelucht van Marseille diep in mijn longen. Toen trok ik in één beweging de dolk uit mijn lichaam, en terwijl het warme bloed uit de wond gutste en mijn kleren doordrenkte, was het laatste beeld dat ik voor mij zag dat van mijn moeder, op mij neerkijkend, met een bedroefde glimlach om haar mond.