
De zon
1
Langzaam opent zij haar ogen. Een kamer, een kamer waar nooit is iets geweest en toch alles wordt bewaart. Een kamer van warme vlammen die je niet kan voelen en die al lang gedoofd zijn, maar toch smeulen op een plaats waar alleen jij kan zijn. Een kamer met gouden omlijste gezichten van lachende kinderen, die vrolijk in een kringetje om een kastje staan. Een wit kanten kleed ligt op tafel en hangt sierlijk van het donkere hout af. Het ruikt gezellig in de kamer en zij hoort water pruttelen, een bekend geluid dat haar aan mensen van buiten de kamer doet denken. Buiten het gepruttel klinkt het geluid van het tikken van de klok, de onverstoorbaar vrolijk het wijsje van de dag aangeeft. Een prachtige kandelaar hangt aan het dak, als de zon aan de hemel. Het licht van de kandelaar lijkt zelfs een warme gloed te geven, die de rustige, vrolijke sfeer van de kamer complimenteert. Ze voelt dat het lastig is om te bewegen, opstaan lijkt bijna niet te lukken. Waarom? Eerst was het geen probleem, was er iets veranderd dat ze hoorde te weten? Ze keek naar de fonkelende gouden ring om haar vinger en glimlachte, zonder te weten waarom. De warmte in de kamer werd verstoort door een koude windvlaag van achteren, maar dit alarmeerde haar niet, ze wist dat het veilig was, al wist ze niet waarom. Ze merkte de gestalte op en zijn vlugge voetstappen herkende ze uit duizenden. De jongeman liep regelrecht door naar de waterkoker en schonk twee kopjes thee in. Hij liep met een klein dienblad naar de vrouw toe en reikte haar het kopje aan. De jongeman glimlachte terwijl hij langzaam een slokje nam. De jongeman vertelde haar over dingen die zij niet begreep, het ging over een ‘bedrijf’ en een jongentje dat naar de naam ‘Joris’ luisterde, maar onbewust kwam er een gevoel van vertrouwdheid in haar naar boven. Dit was goed, wist ze. Dit was normaal. Ze knikte en glimlacht bij het horen van het verhaal en de jongeman beantwoorde haar glimlach met een nog bredere. Er miste echter iets. Ze wreef met haar middelvinger en wijsvinger tegen elkaar, daar hoorde iets te zitten, maar de jongeman merkte het op en schudde zijn hoofd. Ze praatten nog even verder, de jongeman kwam immers altijd en altijd hadden ze gepraat. Maar naar afloop wist ze nooit meer waarover. Soms herinnerde ze het zich plotseling weer, maar dat was steeds minder. Er was een ding waar ze geregeld over praatten, iets dat ze niet leuk vond, dat wist ze wel. Iets dat haar rillingen gaf en verdrietig maakte. Ze leefde in dit vreemde kamertje zo lang als ze zich kon herinneren, de jongeman was er altijd geweest, en soms waren er ook anderen, maar ze was hun gezichten verloren. Ze vroeg zich af wat er buiten de kamer was, ze had nog nooit geprobeerd om hem te verlaten. Maar ze wist dat het niet kon, je kon de kamer toch niet zomaar verlaten?
Wordt vervolgd1
Langzaam opent zij haar ogen. Een kamer, een kamer waar nooit is iets geweest en toch alles wordt bewaart. Een kamer van warme vlammen die je niet kan voelen en die al lang gedoofd zijn, maar toch smeulen op een plaats waar alleen jij kan zijn. Een kamer met gouden omlijste gezichten van lachende kinderen, die vrolijk in een kringetje om een kastje staan. Een wit kanten kleed ligt op tafel en hangt sierlijk van het donkere hout af. Het ruikt gezellig in de kamer en zij hoort water pruttelen, een bekend geluid dat haar aan mensen van buiten de kamer doet denken. Buiten het gepruttel klinkt het geluid van het tikken van de klok, de onverstoorbaar vrolijk het wijsje van de dag aangeeft. Een prachtige kandelaar hangt aan het dak, als de zon aan de hemel. Het licht van de kandelaar lijkt zelfs een warme gloed te geven, die de rustige, vrolijke sfeer van de kamer complimenteert. Ze voelt dat het lastig is om te bewegen, opstaan lijkt bijna niet te lukken. Waarom? Eerst was het geen probleem, was er iets veranderd dat ze hoorde te weten? Ze keek naar de fonkelende gouden ring om haar vinger en glimlachte, zonder te weten waarom. De warmte in de kamer werd verstoort door een koude windvlaag van achteren, maar dit alarmeerde haar niet, ze wist dat het veilig was, al wist ze niet waarom. Ze merkte de gestalte op en zijn vlugge voetstappen herkende ze uit duizenden. De jongeman liep regelrecht door naar de waterkoker en schonk twee kopjes thee in. Hij liep met een klein dienblad naar de vrouw toe en reikte haar het kopje aan. De jongeman glimlachte terwijl hij langzaam een slokje nam. De jongeman vertelde haar over dingen die zij niet begreep, het ging over een ‘bedrijf’ en een jongentje dat naar de naam ‘Joris’ luisterde, maar onbewust kwam er een gevoel van vertrouwdheid in haar naar boven. Dit was goed, wist ze. Dit was normaal. Ze knikte en glimlacht bij het horen van het verhaal en de jongeman beantwoorde haar glimlach met een nog bredere. Er miste echter iets. Ze wreef met haar middelvinger en wijsvinger tegen elkaar, daar hoorde iets te zitten, maar de jongeman merkte het op en schudde zijn hoofd. Ze praatten nog even verder, de jongeman kwam immers altijd en altijd hadden ze gepraat. Maar naar afloop wist ze nooit meer waarover. Soms herinnerde ze het zich plotseling weer, maar dat was steeds minder. Er was een ding waar ze geregeld over praatten, iets dat ze niet leuk vond, dat wist ze wel. Iets dat haar rillingen gaf en verdrietig maakte. Ze leefde in dit vreemde kamertje zo lang als ze zich kon herinneren, de jongeman was er altijd geweest, en soms waren er ook anderen, maar ze was hun gezichten verloren. Ze vroeg zich af wat er buiten de kamer was, ze had nog nooit geprobeerd om hem te verlaten. Maar ze wist dat het niet kon, je kon de kamer toch niet zomaar verlaten?