
‘Je bent terug.’
‘Goed gezien, mislukte goochelaar. Vertel me dan nog iets: wat is dit?’
‘Een buidel vol kiezelstenen.’
‘Juist. Ik herinner me niet dat ik om kiezelstenen gevraagd heb. Honderd zilveren kronen was de afspraak!’
‘En honderd zilveren kronen heb ik je gegeven. Dat je het geld kwijtraakt, is niet mijn probleem.’
‘Jij…!’
‘Was dat alles? Dan kun je gaan. Ik heb nog veel te doen.’
‘Nee.’
‘Wat, nee?’
‘Ik vertrek als ik mijn geld heb. Écht geld.’
‘Je zal eeuwig wachten en mij in de weg lopen. Verdwijn. Nu.’
‘In de weg lopen? Waarmee? Wat kan er ooit te beleven zijn in deze godenvergeten ruïne?’
‘Meer dan jij ooit zal kunnen begrijpen.’
‘Oh, hou op met je wazige praatjes en geef me mijn betaling.’
‘Je hebt je betaling al gekregen.’
‘Blijf verdomme niet ontkennen dat je me bedrogen hebt! Geef me mijn geld of ik kom het halen!’
‘Stop dat zwaard weg.’
‘Oh, nu word je bang.’
‘Integendeel. Je verspilt mijn tijd. Je zal me niet durven aanvallen-’
‘Wat? Natuurlijk-’
‘-want je herinnert je de harpijen. Bliksem gaat sneller dan jij kunt lopen. Laat het rusten en laat mij met rust.’
‘Je bent nog niet van me af, ouwe…’