Nou, ik heb er minstens een halfuur over gedaan, maar ik ben er eindelijk achter hoe je iets moet publiceren. Hoera voor mij.
Ik ben nieuw hier, wat oplettende mensen vast al hadden geraden. Mijn hoofd zit vol met verhalen en ja, waarom zo ik niet eens een keer iets opschrijven? Ik hoop dat je het leuk gaat vinden.
Als je tips of kritiek hebt, wees aardig maar vertel het vooral, anders wordt het nooit beter. Daar gaat ie dan.
-------------------------------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1: Wat een geweldig begin van de vakantie.
Het was een zonnige dag toen het gebeurde. Niet dat de zon voelbaar was binnen de muren van het ziekenhuis. Maar ik kon de zon wel zien door de witte gordijnen heen. Het raam was dicht. Het was echt heel zonnig. Buiten kon je kinderen horen spelen en lachen, kon je auto’s, brommers en fietsen horen en was er volop leven.
In de kamer niet.
Het was een donderdag toen het gebeurde. Een mooie donderdag. Een prachtige donderdag in mei. Ik leefde al naar het weekend toe, want het was bijna vrijdag en op vrijdag zou het bijna zaterdag zijn. Dan zou het weekend zijn.
Het was kwart over vier toen het gebeurde. De zon was al weg aan het zakken. De klok tikte hard en fel door de doodstille ruimte. Niemand zei iets. En al helemaal Nila niet. Die zei nooit meer iets.
Het was een zonnige donderdag in mei, kwart over vier, toen ze stierf.
Zomaar.
Weg.
Plotseling.
Onverwacht.
We wisten dat ze ziek was, maar volgens de dokter was ze aan de beterende hand, dus we dachten dat ze binnenkort wel weer thuis zou zijn. God, wat hadden we het mis.
Die stomme ziekte.
Haar hart stond stil, haar organen hielden op met werken, haar ogen waren wijd open en staarden bijna geschokt naar het plafond.
Haar zus legde haar lange spitse vingers even op de pols van mijn vriendin.
Niets.
Ik zat daar als verdoofd. Ik kon niet huilen of schreeuwen of een ander geluid maken, ik staarde alleen maar naar het bleke gezicht van mijn beste vriendin.
Nila.
We waren al vriendinnen sinds… Sinds ik vier was. Ik kwam net naar school, gedoemd het buitenbeentje te zijn door mijn felgele ogen, en zij kwam naar me toe.
Zomaar.
Ze lachte naar me, pakte mijn hand en stelde zich voor. Nila Lepriz, ook een buitenbeentje door haar afkomst. Even vreemd als ik door haar spitse oren en vingers en haar grote heldere ogen. En toen waren we vriendinnen.
Dat waren we altijd geweest.
En nu, nu we alle twee vijftien waren, was ze er niet meer. Ze was er altijd voor me geweest. Altijd.
En nu?
Het dier in me gromde, maar van wanhopige woede, niet van boze woede. Huilde. Kronkelde en schreeuwde.
Maar ik was stil, negeerde het gejank van het dier en staarde naar het gezicht van Nila.
“Hoi!”
Ik kijk wantrouwend naar het meisje tegenover me. Ze heeft de spitse oren en vingers die bij haar ras horen. Haar ras. Elfen.
Ik antwoord niet en wacht op de beledigingen. Ik zie mensen om me heen al wijzen en fluisteren en lachen.
De altijd populaire slangenmensen, die zich in alle bochten kunnen wringen en beeldschoon zijn, kijken me spottend aan en lachen me uit. Zonnekatten en Maankatten slaan hun nagels uit als ik naar ze kijk. Sirenes lachen en fluisteren alleen maar. Alleen in de ogen van een paar Kleurenzoekers zie ik iets van medelijden. Ook al kan ik geen hulp verwachten, dat weet ik.
En de mensen… De mensen kijken me niet eens aan. Mensen hebben een hekel aan monsters, zoals ze ons noemen.
Ik hoor hier en daar het woord al vallen.
Weerwolf.
Niet populair, dat zeker. Bekend als boze, oncontroleerbare, gemene en lelijke wezens. Ik ben vast geen uitzondering wat dat ‘lelijke’ betreft. Ik heb wilde woeste donkerbruine krullen, een gebruinde vlekkerige huid (moedervlekken) en een hoekig lichaam. Mijn ogen zijn felgeel en liggen diep, wat ik lelijk vind en de rest waarschijnlijk ook. Ik heb smalle lippen en net iets te lange tanden.
Het meisje tegenover me wacht nog steeds op antwoord, haar mooie witte ogen met lange lichte wimpers afwachtend.
Elfen staan bekend als rustige, wijze wezens. De meeste mensen vinden ze saai en een beetje vreemd, dus worden ze genegeerd.
Ik antwoord niet.
“Ik ben Nila.” Zegt ze, en pakt mijn hand. “Ik ben veertien en ik kom hier net op school. En jij, hoe heet jij?”
Ik slik om mijn van zenuwen droge keel enigszins bruikbaar te maken en weet er iets uit te persen.
“Hailey. Veertien. Nieuw.”
Zeg ik pieperig. Ik klink niet normaal. Ik klink vreemd.
“Aangenaam!” Zegt het meisje, Nila, enthousiast. Ze laat mijn hand los. “In welke klas zit jij?”
Nu moet ik weer iets zeggen. Ik slik nog een paar keer.
“Klas 1B.”
“Ik ook! Dan lopen we samen naar het lokaal! Oh, je rugzak is zo mooi! Ik heb zo’n zin in het schooljaar. Jij?” Ratelt ze optimistisch.
Ze pakt mijn hand weer en trekt me mee naar een houten bankje.
“Wil je vriendinnen zijn?”
Ze kijkt me hoopvol aan nadat ze me op het bankje heeft geduwd en naast me is komen zitten. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
Ik knik.
Ze lacht stralend en slaat haar armen om mijn hals heen.
“Dank je! Zullen we dadelijk gaan knikkeren?”
“Ik heb geen knikkers.” Mompel ik beschaamd.
Mijn ouders zijn niet rijk, dus ik krijg niet veel, omdat we het allemaal nodig hebben om de landbouw op onze boerderij vlot te laten verlopen. Een mislukte oogst kan een ramp betekenen.
“Wil je er een paar van mij?”
Ze pakt een zwart-wit geruit stoffen zakje uit haar van stevig leer gemaakte rugzak en trekt aan de touwtjes.
Knikkers stuiteren over de stoeptegels. Vlug raap ik ze samen met haar op en laat de gekleurde glazen parels jaloers door mijn vingers glijden. Rood, paars, groen, geel, blauw, alle kleuren van de regenboog.
“Oh, deze is kapot!”
Nila houdt de knikker teleurgesteld voor haar gezicht. Het is een diepblauwe knikker met witte puntjes, net een sterrenhemel. Door de val op de stoep is hij perfect doormidden gebroken.
Ze geeft mij de ene helft.
“Zo, nu hebben we alle twee een helft. Voor onze vriendschap.”
Ze houdt me het zakje voor, waar ze al haar knikkers in heeft gestopt.
“Hier, kies er maar wat uit. Ik heb thuis nog een zakje.”
Ik pak bijna beschaamd drie rode knikkers uit het zakje. Ze kijkt naar de knikkers en pakt dan een hele hand uit het zakje.
“Handen open.” Ik doe wat ze zegt. Ze laat de knikkers erin vallen. Het zijn er minstens twintig. “Voor jou. We zijn vriendinnen en ik wil met je delen.”
De bel gaat.
“Kom, we gaan!”
En ze trekt me mee het gebouw in, terwijl ik de knikkers in mijn tas laat glijden. Voor het eerst vandaag verschijnt er een lachje op mijn gezicht.
Ik liet de donkerblauwe halve knikker door mijn handen glijden. Ik had hem nog steeds. Zij ook. Onze ouders hadden ze in een kettinkje laten zetten, maar je kon ze wel los klikken van het hangertje. Ze had haar ketting om en ik kon de knikker zien glanzen.
Onze vriendschap.
Het teken van onze vriendschap.
De eerste traan rolde over mijn wang en spatte op de houten vloer uit elkaar.
“Hailey?”
De stem kwam van ver. Heel ver. De stem van… Van… Mijn moeder? Haar moeder? Haar zus, misschien? Een vrouwenstem.
“Hailey?”
Iemand legde een hand op mijn arm. Een spitse hand. Een elfenhand. Haar moeder of haar zus… Die leefden nog. Zij wel.
Waarom zij?
Waarom Nila?
Nila, het liefste meisje dat bestond. Het mooiste meisje dat bestond. Het knapste, grappigste, liefste, mooiste, leukste meisje. Ik had het moeten zijn. Ik en niet Nila. Ik was toch maar lelijk en vreemd.
Er kwam een zacht gepiep over mijn lippen.
Het leek op het gejank van een hond. De weerwolf in me huilde, wachtend op het moment dat ik achttien werd, zodat ik bij iedere volle maan in een enorme wolf kon veranderen… Bah.
Daarbij kon ik de steun van Nila gebruiken. Die hielp me altijd. Nila. Nila. Mijn Nila.
“Hailey, lieverd. Kun je me horen?”
De stem kwam dichterbij. Ik herkende hem als de stem van haar moeder. Alana. Ze praatte tegen me, maar ik antwoordde niet. Ik kon niet.
De knikker gleed uit mijn hand en kwam met een felle tik op de vloer terecht. Ik had geen kracht meer. Ik begon hysterisch te snikken.
De hand verdween en ik hoorde iemand mompelen.
Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huil, ik huil alleen maar. Ik moest mijn best doen om niet te gaan schreeuwen.
“Laat haar maar alleen.”
De stem was een vage streep, korzelig en schokkend, als een radio die een zender probeert te zoeken. Ik hoorde niets meer.
Er stonden mensen op, maar niemand liep weg. Ze aarzelden.
Mijn mond opende en ik schrok van het geluid dat eruit kwam. Een hoog en hard geschreeuw, als een droevig dier, gevuld met wanhoop en woede en verdriet. Het hield aan. Mijn oren deden er pijn van, maar het kon me niets schelen. Ik schreeuwde mijn longen en hart uit mijn lijf. Tranen stroomden over mijn wangen en verpestten mijn blouse.
Ik hoorde mensen binnen rennen.
Iets, koud en prikkend tegen mijn arm.
Een roes, een roes.
Zwarte vlekken dansend voor mijn ogen.
Zwart, zwart.
Wit.
Leegte.
Stemmen.
En toen niets meer.
--------------------------------------------
Hope you like it. Ik doe mijn best om op mijn spelling te letten
