Nieuwe versie, zelfs ietsje korter:
Het is alweer dichterbij. In de stromende regen is dat het enige wat ik met zekerheid kan zeggen over het schip dat ons al sinds zonsopgang volgt. Er zijn geen kleuren te zien, geen vlag, geen enkel herkenningsteken. Als ik niet beter wist, zou ik bijna zeggen dat het doorzichtig was, zoals de grauwe zeilen af en toe lijken op te gaan in het watergordijn. Alsof het schip zelf op de grens van deze en een andere werkelijkheid vaart… Niet mijn woorden, natuurlijk, maar die van mijn eerste stuurman Braddock. Het is hem geraden dat hij ze verder voor zich houdt. Het laatste wat we kunnen gebruiken is paniek door spookverhalen.
Mijn blik schiet slechts even over het rustige dek, waar een handvol drijfnatte bemanningsleden aan het werk is. Als ik terug kijk is de achtervolger verdwenen, opnieuw verzwolgen door de regen. Maar ik weet dat het schip er nog is. Dat het de volgende keer weer dichterbij zal zijn. En dat als het niet snel duidelijke kleuren toont, we ons moeten voorbereiden op het ergste: piraten.
Water druipt in mijn ogen. Ik trek mijn regenkap verder naar voren en houd de bootsman staande. ‘Zorg dat de kanonnen gereed worden gemaakt.’ De kale man aarzelt een moment voor hij salueert en zich omdraait. Ook hij heeft de zenuwen al te pakken.
‘Uw kanonnen zullen niets uithalen tegen een verschijning als dat,’ klinkt het met een onmiskenbaar Afrikaans accent. Als ik me met een ruk omdraai, staat de zwarte man me doodleuk aan te staren met zijn felwitte lach. Alsof er niets aan de hand is. Zijn handen zijn gelukkig nog gebonden, maar zijn woorden waren over het hele dek verstaanbaar. Ik zou er niet op moeten reageren. De angstige blikken om me heen laten me echter geen keus.
‘Integendeel,’ zeg ik zo kalm mogelijk, een strenge blik naar de meest bang kijkende mannen. ‘Piraten zijn even gevoelig voor zwaar staal als iedereen. Kan iemand me vertellen wat de gevangene aan dek -’
Braddock tikt me op mijn arm. Zijn benauwde gezichtsuitdrukking maakt dat ik vergeet hem zijn plaats te wijzen. Een trillende arm wijst naar bakboord.
Het is alweer dichterbij. De grauwe zeilen lijken te trillen, te flikkeren, op een manier die niet helemaal bij deze wereld past. Ik grijp mijn verrekijker en zie langzaam bewegende gedaanten. Grijze gedaanten, met grijze regenkappen en bleke gezichten, of… Eén van hen richt zich op. Onder de kap zie ik niets dan wit.
De letters op de boeg zijn groot genoeg om ondanks de regen te kunnen lezen. Royal Sovereign. Een beroemd schip. Een beroemde, fatale schipbreuk.
Ik schuif mijn kijker met een klap dicht. ‘Zet extra zeilen bij, en vlug!’ roep ik naar Braddock. Ik geloof niet in spoken, en liever laat ik dit onmogelijke schip ons niet inhalen om daar verandering in te brengen.
De zwarte gevangene grijnst me onbewogen toe. Ik bedenk me nog iets waar ik niet in geloof: de primitieve magie van zijn volk, waarmee ze geesten kunnen oproepen. ‘Breng hem naar beneden!’ beveel ik de dichtstbijzijnde man die nog helder uit zijn ogen kijkt.
Maar zijn onruststokerij is niet meer nodig. Mannen in het want staren naar de nu constant aanwezige verschijning. Wie ik er op aanspreek, werkt koortsachtig en ongecoördineerd. We hijsen de kluivers, maar te langzaam. Te laat. De Sovereign heeft ons klem tegen de door regen verborgen kust. De spookachtige bemanning is nu met het blote oog te zien.
‘Kapitein!’ De stem dringt met moeite tot me door. ‘Kanonnen zijn klaar! Orders?’
Ja. Kanonnen. De bootsman staat voor me. Pas na een paar tellen schud ik mijn hoofd om mijn gedachten vrij te maken. De regenkap glijdt van mijn hoofd. Het water spoelt de betovering weg. ‘Vuren!’ antwoord ik. ‘En voorbereiden op entering!’ We mogen dan verdoemd zijn, dat is nog geen reden om zonder gevecht neer te gaan. Ook al zullen alle kogels dwars door-
De kanonnen bulderen. Een kogel scheurt een gat in een grauw zeil. Een ander slaat een stuk grijze reling aan flarden. Ik merk dat ik met open mond sta te staren.
Het is te laat voor een tweede salvo. Spookgedaanten slingeren over de kloof tussen de twee schepen, strijdkreten schreeuwend door de dunne witte stof die hun gezichten bedekt. Reling raakt solide reling even later en ik zie de subtiele patronen die in het grijs van het zeil zijn geweven om samen met de regen het zicht te bedriegen.
Ik trek mijn pistool en vecht voor mijn leven.
Versie 1
Aaaah 79 woorden te lang

***
Het is alweer dichterbij. In de stromende regen is dat het enige wat ik met zekerheid kan zeggen over het schip dat ons al sinds zonsopgang volgt. Er zijn geen kleuren te zien, geen vlag, geen enkel herkenningsteken. Als ik niet beter wist, zou ik bijna zeggen dat het doorzichtig was, zoals de grauwe zeilen af en toe lijken op te gaan in het watergordijn. Alsof het schip zelf op de grens van deze en een andere werkelijkheid vaart… Niet mijn woorden, natuurlijk, maar die van mijn eerste stuurman Braddock. Het is hem geraden dat hij ze verder voor zich houdt. Het laatste wat we kunnen gebruiken is paniek door spookverhalen.
Mijn blik schiet slechts even over het rustige dek, waar een handvol drijfnatte bemanningsleden aan het werk is. Als ik terug kijk is de achtervolger verdwenen, opnieuw verzwolgen door de regen. Maar ik weet dat het schip er nog is. Dat het de volgende keer weer dichterbij zal zijn. En dat als het niet snel duidelijke kleuren toont, we ons moeten voorbereiden op het ergste: piraten.
Water druipt in mijn ogen. Ik trek mijn regenkap verder naar voren en houd de bootsman staande. ‘Zorg dat de kanonnen gereed worden gemaakt.’ Ik moet mijn stem verheffen om me verstaanbaar te maken. De kale man aarzelt een moment voor hij salueert en zich omdraait. Ook hij heeft de zenuwen al te pakken.
‘Uw kanonnen zullen niets uithalen tegen een verschijning als dat,’ klinkt het onverwacht achter me. Het zware Afrikaanse accent is onmiskenbaar. Als ik me om mijn as draai staat de zwarte man me doodleuk aan te staren met zijn felwitte lach. Alsof er niets aan de hand is. Zijn handen zijn gelukkig nog gebonden, maar zijn luide woorden waren over het hele dek verstaanbaar. Ik zou er niet op moeten reageren. De angstige blikken van bemanningsleden om me heen laten me echter geen keus.
‘Integendeel,’ zeg ik zo kalm mogelijk, een strenge blik naar de meest bang kijkende mannen. ‘Ook piraten zijn even gevoelig voor zwaar staal als iedereen. Kan iemand me vertellen wat de gevangene aan dek -’
Ik word onderbroken door een wanhopige kreet uit het kraaiennest. ‘Kapitein! Ze hebben geen gezichten!’
Alle aanwezige blikken richten zich naar bakboord. Het is alweer dichterbij. De grauwe zeilen lijken te trillen, te flikkeren, op een manier die niet helemaal bij deze wereld past. Ik grijp mijn verrekijker en richt op de reling. Langzaam bewegende figuren met grijze regenkappen en bleke gezichten, of… Eén van hen richt zich op. Onder de kap zie ik niets dan wit.
De letters op de boeg zijn groot genoeg om ondanks de regen te kunnen lezen. Royal Sovereign. Een beroemd schip. Beroemd vooral vanwege haar verdwijning van enkele jaren geleden: een schipbreuk zonder overlevenden.
Ik schuif mijn kijker met een klap dicht. ‘Braddock!’ roep ik. ‘Zet extra zeilen bij, en vlug!’ Ik geloof niet in spoken, en liever laat ik dit onmogelijke schip ons niet inhalen om daar verandering in te brengen. De zwarte gevangene grijnst me onbewogen toe. Ik bedenk me nog iets waar ik niet in geloof: de primitieve magie van zijn volk, waarmee ze geesten kunnen oproepen.
‘Breng hem naar beneden!’ beveel ik de dichtstbijzijnde man die ik het toevertrouw.
Maar zijn onruststokerij is niet meer nodig. Wie niet om de haverklap naar de nu constant aanwezige verschijning staart, werkt koortsachtig en ongecoördineerd. We hijsen de kluivers, maar te langzaam. Te laat. De Sovereign heeft ons klem tegen de door de regen verborgen kust. Vanaf het achterdek tuur ik naar de naderende dreiging. De spookachtige bemanning is nu met het blote oog te zien.
‘Kapitein!’ De stem dringt met moeite tot me door. ‘Kanonnen zijn klaar! Orders?’
Ja. Kanonnen. De bootsman staat voor me. Pas na een paar tellen schud ik mijn hoofd om mijn gedachten vrij te maken. De regenkap glijdt van mijn hoofd en het water spoelt de betovering weg. ‘Vuren!’ antwoord ik. ‘En voorbereiden op entering!’ We mogen dan verdoemd zijn, dat is nog geen reden om zonder gevecht neer te gaan. Ook al zullen alle kogels dwars door-
De kanonnen bulderen. Een kogel scheurt een gat in een grauw zeil. Een ander slaat een stuk grijze reling aan flarden. Ik merk dat ik met open mond sta te staren.
Het is te laat voor een tweede salvo. Spookgedaanten slingeren over de kloof tussen de twee schepen, strijdkreten schreeuwend door de dunne witte stof die hun gezichten bedekt. Reling raakt solide reling even later en ik zie de subtiele patronen die in het grijs van het zeil zijn geweven om samen met de regen het zicht te bedriegen.
Ik trek mijn pistool en vecht voor mijn leven.