

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Met een emotieloze blik tuurde ik uit het kleine raampje van de metro. Het licht flitste aan hoge snelheden voorbij en verlichte de donkere metro cabine. Met de toppen van mijn vingers plukte ik wat donker bruine lokken vanonder mijn haarspeld.
Een rood licht flikkerde en verhulde alles in de cabine met een koele gloed. Een robotachtige stem onderbrak de stilte. "Champs-Elisé". De metro remde kort en alles kwam trillend tot stilstand.
De deuren werden geopend en een kleine groep mensen stroomde de lege cabine binnen. Een deftig geklede man stapte op me af en nam plaats op de zitplaats vlak naast me. Met zijn dikke vingers tikte hij op zijn koffertje. Zachtjes, maar met een trillend en angstwekkend ritme. Ik herkende hem meteen. Maandenlang had ik hem dan ook al gevolgd, geïnfiltreerd in zijn bedrijf, ik kende hem beter dan zijn eigen vrouw.
Zachtjes wreef ik over de plooi in mijn rode zijden jurk. Een metalen voorwerp liet mijn vingers rillen, het pistool dat ik voor deze opdracht moest gebruiken. Met mijn duim wreef ik over de geluidsdemper, de trekker. De metro startte opnieuw. In mijn ooghoeken zag ik hem, mijn slachtoffer. Een gezette man van middelbare leeftijd. Kortgeknipt zwart haar, rimpels sierden zijn voorhoofd. Hij keek bezorgd, alsof hij met zijn gedachten ergens anders was. Misschien bij zijn werk of bij zijn gezin.
Het rode licht knipperde weer en de metro kwam een tweede keer tot stilstand. De man stond op en wandelde naar de deur. Hij had geen idee wat hem te wachten stond, maar toch kon ik ergens een lichte angst bespeuren.
De deuren van de metro openden en de man verdween in de menigte. Niet veel later stond ik op en volgde hem naar buiten.
Een ijzige wind sneed in mijn gezicht. Ik sloot mijn mantel nog wat strakker om mijn lichaam en trok mijn sjaal tot boven mijn oren op, zodat alleen mijn ogen nog zichtbaar waren. Kille, donkerbruine ogen die mijn slachtoffer volgden, terwijl hij het station verliet.
Kleine sneeuwvlokjes dwarrelden naar beneden, het begin van de winter was aangekondigd. De man keek omhoog en vloekte. Waarschijnlijk was hij bang dat de wegen te glad zouden worden. Dat was nog het minste van zijn zorgen.
Nog één keer bekeek ik aandachtig mijn omgeving rond en dan zette ik mijn achtervolging in. Beheerste passen maakten voetstappen in het kleine sneewtapijt dat zich aan het vormen was. Het was spitsuur, veel te veel verkeer. Toch op de grote wegen.
Mijn hand gleed over het ijzeren wapen. Het voelde koel aan. Nog even en dan was het tijd. Mijn blik gleed omhoog, op zoek naar mijn slachtoffer.
De man haastte zich naar de straat waar zijn auto geparkeerd stond. Mijn mondhoeken trokken omhoog bij de gedachte. Een verlaten straatje, waar maar af en toe een paar mensen langskwamen. Perfect voor hetgene wat ik op het punt stond te doen. Waarom hij juist die straat koos, was me een raadsel. Maar het kwam mij goed uit.
De man draaide de laatste hoek om en stapte het eenzame straatje in. Ik volgde op enige afstand. Kalm keek ik het steegje in. Niemand, behalve de man en mezelf. Ik wist wanneer ik moest toeslaan. Mijn prooi liep naar zijn zwarte Mercedes. Hij zocht in zijn zakken naar de sleutel, maar vond hem niet onmiddellijk.
Rustig haalde ik het pistool uit mijn mantel en wandelde tot op een tweetal meter van waar mijn slachtoffer zich bevond. Ik richtte op de borst van de man, die zich omdraaide en mij aankeek.
Even was hij verward, maar toen zag hij het pistool. Zijn blik werd angstig, doodsbenauwd. Ik moest grijnzen. Nog voor hij iets kon doen, weglopen of om hulp roepen, haalde ik de trekker over.
De kogel kwam perfect in het hart. Mijn slachtoffer viel voorwaarts neer. Zijn bloed besmeurde het kleine laagje sneeuw. De dood kwam hem halen, onverbiddelijk.
Ik stopte mijn wapen terug in mijn mantel en draaide me om. Bedaard vervolgde ik mijn weg naar huis. Mijn missie was voltooid.