Onzeker over dit, wat vinden jullie?
De onweer donderde onheilspellend boven mijn hoofd. Bliksem kliefde de aardedonkere hemel in tweeën. De regen kletterde op mijn hoofd en al mijn kleren waren door- en doornat geregend. Ik voelde het water soppen in mijn leren laarzen, maar liep door. Ik kon nergens schuilen, in de verste verte was er geen schuilplaats te zien. Ik zag alleen maar wildernis. Heuvels en dalen, hier en daar een struik, verder niets. Ik beklom de zoveelste heuvel, om te zien dat er nog veel meer kwamen. Even bleef ik staan om op adem te komen. Ik voelde het koude water maar nauwelijks, ik was in gedachten te druk bezig met mijn eindbestemming. Ik stond nog steeds in tweestrijd. Moest ik wel of moest ik niet? Ik besloot door te lopen, en stelde het moment van beslissen uit tot het echt niet anders kon. Ik liep op een zandvlakte, hier heerste vaak droogte. Ik had expres deze tijd uitgezocht, nu het regende. Ik had ook expres deze nacht uitgezocht, nu het onweerde. Ik zou niemand tegen komen. Ik had er lang over getwijfeld of ik wel op weg moest gaan. Het was een lange tocht vanwaar ik kwam, en ik was nog lang niet op mijn plaats van bestemming. Ik had het gevoel dat ik van top tot teen onder de modder zat. Mijn kleren plakten om mijn lijf en alles wat ik aan had was bruin geworden van het water en het zand. Met mijn ogen dichtgeknepen tegen de regen liep ik door. Ik was die avond vroeg naar mijn tent gegaan, ik had nog een paar uur geslapen voor ik op pad was gegaan. Toen het donker en stil was in ons kamp, was ik zo stil ik kon opgestaan. Ik had hier en daar wat spullen bijeen gegrist en was op weg gegaan. Ik wist dat ik de hele nacht nodig zou hebben om er te komen, maar dat maakte me niet uit. Mijn thuis zou me verbannen om mijn reis, en mijn bestemming zou me uitspugen van verachting. Hierna, als ik had gedaan wat ik moest doen, had ik niets meer. Dan moest ik opnieuw beginnen, en dat vond ik niet erg. Ik moest dit doen, ongeacht wat de gevolgen waren. Ik wist wat de gevolgen waren als ik niet ging, en die moest ik voorkomen.
Ik slofte over de spiegelgladde modder, vaak gleed ik bijna uit. Een paar keer zelfs gleden mijn voeten verschillende kanten op en viel ik met mijn rug in de modder. Maar met mijn bestemming voor ogen liep ik verder. De onweer rommelde nog steeds boven mijn hoofd, maar ik liet me niet bang maken. Ik zag de flitsen steeds minder vaak, en hoorde het gerommel van verder weg. De onweer verdween langzaam. Ik versnelde mijn pas, en stapte voorzichtig maar kordaat door.
Ik was onderweg naar mijn vriendin. Nou ja, eigenlijk mijn ex-vriendin. Een tijdje lang hadden we verkering gehad, maar ze had het uitgemaakt. Met veel tranen, gesnik en excuses vertelde ze dat het niet meer kon zo. Ik had niet begrepen waar ze op doelde, tot ze vertrok met de woorden: “Ik zie je nog wel eens”. Toen pas had ik begrepen dat het uit was. Onze kampen hadden vlak naast elkaar gestaan, we waren praktisch buren geweest, maar nadat het uit was, was haar kamp verder getrokken. Ze hadden al hun spullen meegenomen, en niets kom me herinneren aan haar. Ik voelde me wanhopig alleen en ellendig toen ze me verliet. Dagenlang had ik op mijn bed gelegen, helemaal alleen. Ik had me afgezonderd en had iedereen die me aansprak afgewezen. Ik had niet geantwoord als iemand vroeg hoe het met me ging. Iedereen had dat al gevraagd, en iedereen wist hoe het met me ging. Het nieuws was als een lopend vuurtje door het kamp gegaan. Maar dat was nog niet het ergste van alles.
Het was niet zo moeilijk en ingewikkeld geweest als ik niet de zoon van de Hoofdman was geweest. En als zij niet de dochter van hún Hoofdman was geweest. Ze was ongeveer een jaar geleden verliefd op me geworden. Ik had haar aardig gevonden, maar was niet hopeloos verliefd op haar, en ik vond het in het begin lastig om haar gevoelens te beantwoorden. En toen me dat eenmaal gelukt was, ging het vanzelf. We hadden veel samen gedaan, zij was veel bij mij geweest en ik veel bij haar. Mijn vader had haar eerst niet zo gemogen, omdat ze bij het andere kamp hoorde, maar hij was toch bijgedraaid. Hij was haar echt aardig gaan vinden. En toen zei ze dat we ‘moesten praten’. Direct na ons gesprek was hun kamp opgebroken. Ze verdween en nam alles met haar mee. Ik was gebroken thuisgekomen, en durfde mijn ouders eerst niet onder ogen te komen. Mijn vader was boos geweest. Hoe heeft ze je zo kunnen laten vallen, had hij gevraagd. Alsof ik het antwoord wist.
Mijn vader dacht dat hij me hield door te doen wat hij deed, dat ik achter zijn beslissing stond, maar niets was minder waar.
Daarom was ik nu op weg, in de stromende, ijskoude regen.
De haren op mijn vel stonden recht overeind, ik rilde van top tot teen. Mijn voeten waren rimpelig van het water in mijn laarzen geworden. Mijn haren hingen in plakkerige natte slierten voor mijn ogen en kleefden aan mijn voorhoofd. Zuchtend veegde ik het achterover, knipperde het vieze regenwater uit mijn ogen en stapte stug door. Ik was doodmoe, doorweekt en tot op het bot verkleumd. Hijgend zag ik dat ik nog een heuvel te gaan had, daarachter zag ik de toppen van een tentenkamp. Ik wist dat ik daar moest zijn, daar hadden ze opnieuw hun kamp opgeslagen. Ik zette de laatste stappen tot de top van de laatste heuvel en hield halt. De regen werd iets minder, de dreigende donkere wolken werden dunner, de hemel kleurde oranje in het oosten, ik wist dat de nacht voorbij was. Zuchtend van opluchting liep ik het kamp binnen, en ik werd meteen gesignaleerd. Een kind stond naast een van de tenten, en keek me achterdochtig aan. De rest van het kamp was uitgestorven, hij was vast de enige die al wakker was. Hij draaide zich om, rende een tent in en begon keihard te schreeuwen. Meteen begon er overal van alles te bewegen. Uit alle tenten kwamen mannen met speren en stokken. Met mijn handen in de lucht liep ik het kamp binnen. Als ze me dood wilden maken, hield ik ze niet tegen. Een van de mannen herkende me, en zei tegen zijn buren dat het goed was. Hij keek me aan, legde zijn hand op mijn schouder en vroeg wat ik hier deed.
“Hoe heb je ons gevonden?”, vroeg hij verbaast. “Waarom heb je die hele reis in dat verschrikkelijke weer afgelegd?”.
Ernstig keek ik hem aan. “Ik kom je waarschuwen”. Ik herkende de man, hij had zijn tent naast die van Gwen gehad toen ze hun kamp bij dat van ons hadden staan. Het was een aardige man die altijd voor me klaar had gestaan. Hij keek me aan, knikte en nam me mee. Ik wist dat hij me serieus nam. Binnen een mum van tijd zat ik bij de Hoofdman aan tafel.
“Ik kom jullie waarschuwen”, zei ik nogmaals. “Er dreigt gevaar”.
Iedereen keek op, maar ik besteedde aan niemand anders dan de Hoofdman aandacht.
“Jullie moeten hier weg”, ging ik verder. Hij keek me niet-begrijpend aan, en werd achterdochtig.
“Jij hoort bij hén hè? Ik vertrouw je niet”, zei hij met definitieve stem. Ik hoorde dat hij besloten had me niet te geloven, en mijn boodschap niet serieus te nemen. Wanhoop vlamde in me op, nu had ik dat hele eind voor niets afgelegd, had ik voor niets mijn toekomst in de waagschaal gesteld. Maar toen klonk er een stem.
“Wat is er aan de hand?”, vroeg een twinkelende meisjesstem achter me. Met een ruk draaide ik me om, en zag haar. Gwen keek me ernstig aan.
“Mijn vader en zijn mannen komen, ze willen jullie bij zonsopkomst aanvallen. Jullie moeten hier weg”, zei ik terwijl ik kalm probeerde te blijven. Ik keek Gwen aan en zag paniek in haar ogen schieten. Haar blik flitste de tent rond en keek iedereen aan.
“Hoe heb je me gevonden?”, ze fluisterde de vraag en ik hoorde dat de angst haar stem deed trillen.
“Jullie lieten een spoor achter”, zei ik. “Iemand heeft jullie gevolgd”. Gwen draaide zich met een ruk om en stormde de tent uit. Buiten hoorde ik haar schreeuwen, ze maakte iedereen wakker. Ze riep iedereen op alleen eten in te pakken en te gaan. Binnen enkele minuten waren alle tenten leeg, alsof er een kleine tornado door het kamp had gewoed bleef alles achter. Iedereen vertrok, en ik bleef alleen achter. Als laatste verliet Gwen het kamp, de eersten waren al over de heuvels verdwenen. Ze keek achterom en zag mij staan. Even keken we elkaar aan, toen kwam ze op me af. Ze omhelsde me en kuste me.
“Jim, je hebt ons leven gered”, fluisterde ze met schorre stem. Één enkele traan rolde uit haar mooie ogen, en drupte in haar bruine haar. Ik veegde hem van haar wang en gebaarde dat ze moest gaan. Ze draaide zich om en verdween. Nu was ze echt weg, nu was er geen weg meer terug. Ik pakte mijn tas op die ik van thuis mee had genomen. Ik was uit het Noorden gekomen en was niet van plan terug te gaan. Ik durfde mijn vader niet onder ogen te komen als hij zou weten wat ik gedaan had. Rustig liep ik verder richting Zuiden, met mijn handen in mijn zakken. Achter me hoorde ik tumult. Even draaide ik me om, en zag mannen van mijn vader’s kamp. Moordlustig vielen ze het kamp binnen, en de teleurstelling was duidelijk te merken. Ik hoorde hen roepen en joelen, maar boven alles hoorde ik mijn vader.
“Jim, dit vergeef ik je nooit!”, en ik wist dat ik er goed aan deed de andere kant op te lopen.
Old Time Love
Ik vind dit een heel mooi verhaal! Zeker de moeite waard!
Heb er nog een paar fouten uitgehaald:
tegen komen. = tegenkomen
was ik zo stil ik kon opgestaan = zo stil als ik kon
De onweer = het onweer
en niets kom me herinneren aan haar. = kon
Ik voelde me wanhopig alleen en ellendig toen ze me verliet. = komma achter wanhopig
verbaast = verbaasd
Groetjes Blieje
Heb er nog een paar fouten uitgehaald:
tegen komen. = tegenkomen
was ik zo stil ik kon opgestaan = zo stil als ik kon
De onweer = het onweer
en niets kom me herinneren aan haar. = kon
Ik voelde me wanhopig alleen en ellendig toen ze me verliet. = komma achter wanhopig
verbaast = verbaasd
Groetjes Blieje

Het laatste contact is altijd het zwaarste.