

___
REQUIESCAT IN PACE
I JESSICA VENIVIT AD AQUAMFelle bliksemstralen verlichtten de donkere hemel en de door regen wazig gemaakte omgeving elke zoveel seconden. Daarna volgde het rommelende geluid van donder, als het instorten van gebouwen. Jess staarde uit het raam en vroeg zich af hoe dat allemaal kon gebeuren. De verhalen die ze gehoord had, hadden voor alles een verklaring: seizoenen, landen en zelfs namen, maar ze had het verhaal van de regen en bliksem nooit gehoord, als er al zo’n verhaal bestond. Ze droomde dat de godinnen huilden en de goden vochten; de regen bestond uit tranen en de bliksem werd gevormd door de ontstane vonken, wanneer de wapens van de goden elkaar raakten.
Toen nog zo’n schicht de ganse kamer in een hel licht liet baden, kroop Jess van de vensterbank, weg van het glas in lood. Ze trok de zware, paarse gordijnen ervoor, wat lastig was voor zo’n jong meisje, en de kamer werd donker. Enkel de kaars naast haar bed verspreidde een spookachtige gloed, waardoor de kamer nog leger leek dan hij al was. Ze had enkel dat bed, staande tegen de linkermuur, het raam, geplaatst in het midden van de muur naast het bed, en de deur, die recht tegenover dat raam stond. De kamer was wel groot, te groot voor hetgeen het bevatte.
Slaapdronken wandelde ze naar het bed; het was midden in de nacht en ze was enkel opgestaan om naar het hemelse schouwspel, dat haar trouwens wakker had gemaakt, te kijken. Ze kroop onder de paarse deken en blies de kaars uit. Ze had wel eens gezien hoe papa de kaars met twee vingers doofde, maar was zelf te bang om dat te proberen. Waarschijnlijk zou ze zich verbranden. Ze was nog zo klein.
Ze sloot haar ogen en wilde dromen, maar haar slaap was niets meer dan indommelen en wakker worden. Toen ze rechtop ging zitten zag ze dat er licht vanonder de gordijnen scheen. Het was dus dag. De nachten waren toch zo snel weer voorbij… behalve als je droomde. Dan beleefde je grootse avonturen en was het alsof je leven nooit ophield. Nu was het wel zo. Het leek maar enkele seconden geduurd te hebben, maar tijdens die schijnseconden had ze zich niet voelen leven.
Net zoals die nacht trok ze de gordijnen weg, ditmaal om de warme stralen van de zon binnen te laten. Diezelfde stralen maakten haar witte slaapkleed half doorzichtig. Zich daarvan bewust keek ze omlaag naar haar kinderlichaam. De grotere vrouwen hadden borsten op hun borst… Het was vreemd om het zo te zeggen, alsof je zei dat ze drie borstkassen hadden. De mannen noemden het soms “tieten” of zoiets, maar mama zei dat mannen grof waren en de vrouwen ook “wijven” noemden.
Later zou Jess ook borsten krijgen; dan zouden de jongens haar ook mooi vinden en kon ze haar prins gaan zoeken. Nu speelden de jongens met haar, alsof ze zelf een jongen was, maar ze vond het niet erg. Jessica hield namelijk van spelen. Zus vertelde haar dat ze moest stoppen in de modder te ravotten en dat ze zich met poppen moest bezighouden om te leren hoe ze een goede moeder kon zijn, zoals mama. Dat wilde ze natuurlijk wel, maar met de jongens spelen was zo leuk!
Met een pirouette draaide het meisje zich glimlachend om. Ze liep naar de deur en vertrok naar de eetzaal. Haar ouders hadden haar de kamer gegeven waarvan de deur tegenover de trappen naar de kerkers stond. Daardoor kwam ze vaak in contact met de magiër Ronald, de enige in de stad en omgeving. Er waren weinig magiërs dezer dagen en iedere stad en ieder dorp wilde er koste wat het kost een bemachtigen.
De momentjes waarop ze met Ronald praatte bezorgden haar kippenvel; Ronald had zo’n zwoele vertelstem en alles wat hij haar over magie vertelde, wakkerde haar verlangen om zelf te kunnen toveren aan. Alleen was bij de onderzoeken duidelijk geworden dat ze geen magisch talent bezat. Haar zus had dat echter wel. Jess was jaloers op haar, omdat zij als één van de enige op de hele wereld dat geluk had gehad, maar ook omdat Jennifer de troonopvolgster zou zijn, totdat papa een zoon zou krijgen. Haar zus kreeg alles en zij kreeg een kamer, vlak bij de kerkers…
Ze liep de eetzaal binnen, een gigantisch ding dat plaats kon bieden aan wel honderd mensen, maar dat slechts deed aan zes, mama, papa, zus, haar voogd, Jessica’s voogd en Jessica. Toch zat niet altijd iedereen aan tafel; Jessica’s ouders moesten vaak weg en Jennifer weigerde op die momenten met haar zus te eten. Dus zat Jessica daar alleen met Délia, haar voogd, net zoals vandaag.
Haar opvoedster liep op Jessica af en begeleidde haar naar de stoel naast degene waar zijzelf op had gezeten. ‘Je ouders zijn zaken gaan bespreken. Je weet wel over de slechte oogst van afgelopen jaren, maar je moet niet bang zijn, hoor, want wij hebben nog meer dan genoeg voedsel. Alleen de arme stakkers op de velden…’
Jessica had geen zin om te luisteren, dus deed ze dat niet. Ze nam haar aangewezen plaats in en at de voorgeschotelde rijstpap zwijgend op. Délia brabbelde altijd maar door en telkens als Jessica haar over haar dromen wilde vertellen, riep ze het meisje een halt toe. Dat vond Jessica vervelend; ze had nergens iets te zeggen. Ze was jong en onbelangrijk. Gelukkig kon ze nog met die “arme stakkers op de velden” – waarmee Délia niet bedoelde dat ze medelijden met hen had, maar dat zij geen geld hadden – spelen. De jongens en meisjes accepteerden haar. Ze kon samen met hen in de modder stoeien en op de kippen jagen. Met hen kon Jess de gekste dingen fantaseren, écht praten (en niet alleen luisteren) en nog zoveel meer! De boeren waren misschien arm en niet goed onderricht, zij wisten wel meer over mensen en hoe je met hen om moest gaan.
Tijdens het eten, kwam de blonde Elfriede – dat was Jennifers voogd – even binnen. Ze passeerde slechts, liep door naar de keuken en passeerde dan weer met een kar, waarop wat eten lag. Jess’ zus at dus op haar kamer.