Het Judascomplot
Het Judascomplot
DEEL I
Razend over daken…
Sluipend door de donkere straten…
luisteren naar een afwijkend geluid….
Niets kunnen we doen in onze dromen…
Niets kunnen we tegen ze beginnen als ze komen…
Niet overdag….
Niet des nachts…
Of in onze meest kwade dromen…
Angst overheerst alom…
Kruipt waar het niet gaan kan…
Geeft je het overweldiogende, definitieve gevoel….
Dat vrijheid niet meer in deze noch in een ander bestaan kan…
Almaar hoopvol wachtend op de afloop…
Van het grote gebeuren van dezen tijd…
…van dit spektakel….
…hopend op het goede….
…wachtend op de dag dat we ooit weer vrij kunnen zijn…
Maar voor nu lijkt dat eerder een hersenschim….
Intussen luister ik…
Huiver ik…
Bid ik…
Dat de zon ooit weer zal doorbreken…
Door deze oneindige deken van een inktzwarte nacht….
En daarnaast bid ik vurig…
Dat de vijandelijkheeden die ons thans vijandelijk overheersen…
Onsch thuisland op een meedoogenlooze bezetten…
…dat er eer een moment aanbreekt, als is het maar een dag…
…dat er een tegenwerkende kracht is…
Die den vijand hiervan voor altijd weet te beletten…
Ik hoop vurig dat hij ooit uit ons thuisland wordt teruggedreven…
Hij op zijn eigen grond zal moeten vechten, lijden en sterven…
Zodat hij al de rampspoed en ellene die hij over ons volk en land bracht zal erven…
…hij, den eeuwenoude vijand, op de plaats waar het allemaal ooit begon zal worden teruggeworpen…
Uiteindelijk zal worden vernietigd…
En zijn macht voorgoed teniet gedaan…
Welnu…
Eer dat moment is aangebroken…
…moeten wij ferm tegenover hem staan…
...geen middel schuwen om hem onherroepelijk en zonder aarzelen ermee te lijf te gaan…
Wij van Astonishia zullen moeten knokken voor ons voortbestaan….
Maar zoals de zaken er nu voor staan…
Ziet het er eerder naar uit dat we eraan gaan…
DEEL I
Razend over daken…
Sluipend door de donkere straten…
luisteren naar een afwijkend geluid….
Niets kunnen we doen in onze dromen…
Niets kunnen we tegen ze beginnen als ze komen…
Niet overdag….
Niet des nachts…
Of in onze meest kwade dromen…
Angst overheerst alom…
Kruipt waar het niet gaan kan…
Geeft je het overweldiogende, definitieve gevoel….
Dat vrijheid niet meer in deze noch in een ander bestaan kan…
Almaar hoopvol wachtend op de afloop…
Van het grote gebeuren van dezen tijd…
…van dit spektakel….
…hopend op het goede….
…wachtend op de dag dat we ooit weer vrij kunnen zijn…
Maar voor nu lijkt dat eerder een hersenschim….
Intussen luister ik…
Huiver ik…
Bid ik…
Dat de zon ooit weer zal doorbreken…
Door deze oneindige deken van een inktzwarte nacht….
En daarnaast bid ik vurig…
Dat de vijandelijkheeden die ons thans vijandelijk overheersen…
Onsch thuisland op een meedoogenlooze bezetten…
…dat er eer een moment aanbreekt, als is het maar een dag…
…dat er een tegenwerkende kracht is…
Die den vijand hiervan voor altijd weet te beletten…
Ik hoop vurig dat hij ooit uit ons thuisland wordt teruggedreven…
Hij op zijn eigen grond zal moeten vechten, lijden en sterven…
Zodat hij al de rampspoed en ellene die hij over ons volk en land bracht zal erven…
…hij, den eeuwenoude vijand, op de plaats waar het allemaal ooit begon zal worden teruggeworpen…
Uiteindelijk zal worden vernietigd…
En zijn macht voorgoed teniet gedaan…
Welnu…
Eer dat moment is aangebroken…
…moeten wij ferm tegenover hem staan…
...geen middel schuwen om hem onherroepelijk en zonder aarzelen ermee te lijf te gaan…
Wij van Astonishia zullen moeten knokken voor ons voortbestaan….
Maar zoals de zaken er nu voor staan…
Ziet het er eerder naar uit dat we eraan gaan…
Laatst gewijzigd door Rob op 30 jun 2013 22:45, 2 keer totaal gewijzigd.
Hallo allemaal,
Na bijna een jaar te hebben herschreven aan mijn verhaal, probeer ik het nu nog eens. Ik plaats ditmaal alleen bovenstaand stukje, hetgeen nog een vervolg heeft.
In de tussentijd zou ik het leuk vinden om reacties te krijgen op dit eerste stukje tekst. Hierop volgt nog er spoedig meer.
Als iemand interesse heeft om iets meer te weten te komen over het verhaal waaraan ik al heel lang werk, plaats dan een reactie en dan beantwoord ik die zo s.a.p.
Groeten, Rob
Na bijna een jaar te hebben herschreven aan mijn verhaal, probeer ik het nu nog eens. Ik plaats ditmaal alleen bovenstaand stukje, hetgeen nog een vervolg heeft.
In de tussentijd zou ik het leuk vinden om reacties te krijgen op dit eerste stukje tekst. Hierop volgt nog er spoedig meer.
Als iemand interesse heeft om iets meer te weten te komen over het verhaal waaraan ik al heel lang werk, plaats dan een reactie en dan beantwoord ik die zo s.a.p.
Groeten, Rob
Oke, speciaal voor jou (vanwege je allereerste reacties, plaats ik nu de rest van de inleiding en de eerste pagina van hoofdstuk 1 online.
Mocht je het straks nodig vinden adt ik je een korte inleiding geef, dan zeg t'maar. Maar ik denk dat het verhaal zich heel langzaam vanzelf wel zal ontvouwen.
Groetjes en bedankt voor de snelle reactie,
Rob
Daarom bid ik vol overgave voor allen die op dit moment het grootste offer geven; hun leven…
Bid ik op de tweede plaats voor allen die onze nieuwe generaties kinderen elders een tweede kans op een beter leven geven…
Bid ik ook voor hen allen die zo moedig al dan niet dwaas zijn om zich niet door de regering te hebben laten evacueren…
Bid ik ook voor hen allen die denken met zulken actie’s zelf ooit het tij te kunnen keren…
Bid ik ook voor hen allen die den vijand in deeze dagen, in beide werelden, een lesje leren door moe-dig, heldhaftig en wellicht soms ook roekeloos verzet fel en hardnekkig te bieden…
Als voorlaatste doe ik een gebedje voor eenieder van onsch die in hetzelfde schuitje zit als ikzelf en niets van enige betekenis kan inbrengen noch beginnen om een eind te maken aan dit alles…
En als laatste bid ik vol, trots en overgave, vol van innerlijke gelukzaligheid, maar vervuld van ook intens verdriet om al diegene van onsch die thans het grootste offer reeds hebben gebracht.
Dat zij moge rusten in eeuwige vrede…” — Openhartig gebed van een grootmoeder die noodgedwongen voor haar kleinzoon moet zorgen. Van diens ouders ontbreekt ieder spoor.
Mocht je het straks nodig vinden adt ik je een korte inleiding geef, dan zeg t'maar. Maar ik denk dat het verhaal zich heel langzaam vanzelf wel zal ontvouwen.
Groetjes en bedankt voor de snelle reactie,
Rob
Daarom bid ik vol overgave voor allen die op dit moment het grootste offer geven; hun leven…
Bid ik op de tweede plaats voor allen die onze nieuwe generaties kinderen elders een tweede kans op een beter leven geven…
Bid ik ook voor hen allen die zo moedig al dan niet dwaas zijn om zich niet door de regering te hebben laten evacueren…
Bid ik ook voor hen allen die denken met zulken actie’s zelf ooit het tij te kunnen keren…
Bid ik ook voor hen allen die den vijand in deeze dagen, in beide werelden, een lesje leren door moe-dig, heldhaftig en wellicht soms ook roekeloos verzet fel en hardnekkig te bieden…
Als voorlaatste doe ik een gebedje voor eenieder van onsch die in hetzelfde schuitje zit als ikzelf en niets van enige betekenis kan inbrengen noch beginnen om een eind te maken aan dit alles…
En als laatste bid ik vol, trots en overgave, vol van innerlijke gelukzaligheid, maar vervuld van ook intens verdriet om al diegene van onsch die thans het grootste offer reeds hebben gebracht.
Dat zij moge rusten in eeuwige vrede…” — Openhartig gebed van een grootmoeder die noodgedwongen voor haar kleinzoon moet zorgen. Van diens ouders ontbreekt ieder spoor.
Laatst gewijzigd door Saskjezwaard op 28 jun 2013 15:07, 1 keer totaal gewijzigd.
Reden: Dubbelpost in één post gezet
Reden: Dubbelpost in één post gezet
Hallo, Sil en alle andere leden,
Met het stukje tekst hierboven, besluit ik mijn inleiding.
Omdat Sil enthousiast genoeg was, volgt hier nu meteen de eerste twee pagina's en een klein stukje van de derde, van hoofdstuk 1 van Het Judascomplot.
Met de allervriendelijkste groeten, Rob
HOOFDSTUK 1
DE ALGEMENE SPOEDZITTING
Maandagnacht 31 december 2012 op 1 januari 2013
Hoewel het was opgehouden te miezeren, joegen koude windvlagen over de straten. Kale bomen wiegden een beetje heen en weer op de deining van de wind, zodat hun takken vervaarlijk kraakten. De nachtelijke hemel was nu weer wolkloos en kraakhelder.
Op de stoep van de Wilhelminasingel was, ondanks het gure weer en de onophoudelijke miezerbui die er gevallen was, veel vuurwerk afgestoken vannacht. Overal kringelde nog wat witte rook rond en hing er over de gehele lengte van de singel een haast ondoordringbaar waas van witgrijze rook die de kleur had van zeer hardnekkige mist. Uit kuiltjes en donkere plekken die overal in de Komeetlaan en de omgeving van het stadje Valster op natgeregende stoeptegels en het asfalt te zien waren, leidde iemand (als die er op dit uur nog was geweest) duidelijk af dat Oud & Nieuw dit jaar weer behoorlijk goed was gevierd. Als die iemand dit had aanschouwd, was het hem of haar vast ook opgevallen dat er nu een slaperige stilte heerste in die straat. Deze werd zo nu en dan even onaangekondigd verstoord, bij wijze van afgewisseling, met flarden muziek van het een of ander dat verderop in de stad nog plaatshad. Of wellicht was het wel het geluid van een bonkende stereo die ergens in een kroeg nog zijn allerlaatste nummer afspeelde voordat die zijn deuren zou sluiten; het was één minuut voor twee.
Plotseling roerde de kale takken van de bomen zich aan de overkant van de weg opnieuw…
Verdorde bladeren werden vanonder de sneeuw opgejaagd door een plotselinge windvlaag die precies vóór de deur van het pand met het huisnummer 262 en 262A opstak en daar de sneeuw als een druppel die op een glad wateroppervlak valt, liet rimpelen en vervolgens in één gigantische beweging aan de kant blies… De verdorde bladerdeken verschoof ettelijke meters voordat het iets verderop veel zachter ritselend weer neerstreek.
De overhellende takken van de bomen hulden de panden hier in een spookachtige schaduw.
De wind geselde de takken nu zonder enig respect, zodat de schaduwen op de muren en in de weerspiegeling van de duisternis achter de rolluikloze ramen zich wild met elkaar vermengeden en op het ritme van de wind, zo nu en dan, even in elkaar verstrengeld raakten. Het gekraak van het oude hout was te luid in de slaperige stilte, althans daar zag het naar uit, want plotseling verroerde iets, of liever gezegd iemand zich…
Het luide gegons van de kerklokken van de St. Martinus weerklonk melodieus tussen de muren van smalle steegjes en was tot in de wijde omtrek te horen; zo ook hier.
Het was nu exact 02.00 uur ’s nachts.
Opeens was er deze, oude, fragiele man verschenen, precies op de plaats waar nu geen sneeuw meer lag. De man was erg klein. Het gewaad met een opdruk van merkwaardige zilveren symbolen dat hij droeg was hem iets te groot, waardoor zijn lichamelijke afmetingen in eerste instatie denken aan een klein dik mannetje. In werkelijkheid was hij mager en toch nog zo’n één meter vijftig lang. De kap van zijn reismantel maakte het er ook al niet beter op, want ook zijn gezichtscontouren waren nagenoeg niet te onderscheiden. Algauw verschenen er – schijnbaar vanuit het niets – ineens overal mensen in lange reismantels die dezelfde opdruk had als dat van het kleine oude mannetje dat hen iets verderop verwachtingsvol gadesloeg. De gezichten waren nauwelijks te onderscheiden, omdat ook zij de kappen van hun reismantels erg ver over hun hoofden hadden getrokken, zodat ze wel wat weg hadden van Gregoriaanse monniken. En als je goed luisterde, kon je een zacht geroezemoes horen opklinken uit de immense stoet die zich nu over de gehele breedte van de Singel uitstrekte en minstens drie rijen dik was, althans dat was nog maar vooraan in de rij. Achteraan dromde de mensen echter allesbehalve keurig samen! Achter hen leek er zich wel een heel ‘leger’ te hebben gevormd, dat vreemd genoeg niemand anders leek op te merken.
Plotseling sloot de oude man zijn ogen, drukte zijn handpalmen tegen elkaar aan en leek iets onverstanbaars te prevelen.
Op dát moment werd de slaperige stilte opnieuw verstoord door een zacht rommelend geluid dat veel weg had van immense keien die van een hoge heuvel rolde….
Het gerommel werd een luid gebulder en ineens deinde de stoeptegels zelfs mee!
Toen, terwijl het hele ‘leger’ aanwezigen ademloos toekeek, verscheen er een klein rijtje, oude donkerkleurige bakstenen aan de linkerzijde van het witte huis dat in grote, gouden cijfers het huisnummer 260 droeg. Tot ieders verbazing bleven de lichten ( ook deze keer, zelfs hier) achter de met glasgordijnen overdekte ramen uit. Het was gewoonweg verbijsterend dat niemand avn de Nontovs reageerde of wakker werd…
Toen ze hun blik weer vestigden op de plaats waar de oude man stond, had die een paar stappen achteruit gezet, zodat hun blikveld iets ruimer werd. Inmiddels was dat rijtje bakstenen rechts van hen, uitgegroeid tot een heuse bakstenen muur van drie meter hoog en rees er een groot nieuw huis op tussen de twee bestaande panden in! Alsof dat al niet verbazingwekkend genoeg was, zag het ernaar uit dat dit nieuwe pand er precies hetzelfde uitzag als het pand dat er links naast lag; compleet met tuin en al. Het pand had ook een haveloze massieve houten voordeur, hetzelfde aantal grote vuile ramen met gesloten witte luiken. En naast al deze gelijkenissen was het ook nog eens precies even hoog!
Het pand was zo’n levensechte replica, dat als een Nontov (een niet-magische mens) dit zou hebben gezien, hij of zij geloofd zou hebben dat ie’ weer eens teveel gedronken had en niet goed werd.
Nou waren er op dit exacte tijdstip geen Nontovs te bekenen in deze straat. Maar je kon er vergif op innemen dat als eenmaal het uitggaansleven tot een einde liep, het er weer even druk zou kunnen worden; iets dat ze niet konden gebruiken.
Niet nu.
Tja, – doorgaans zou de oude man (en de rest van de aanwezigen) er niet zoveel om gegeven hebben als ze hem nu konden zien; de niet-magisch mens was inmiddels wel gewend aan het feit dat ze met tovenaars, magiers, heksen, sorcerer’s en andere wezens samenleefden. Vroeger echter, dat was nog niet eens zo heel lang geleden, zeker niet als je met de maatstaven mat van de oude man, was het vertonen in het openbaar onder dit deel van de menselijke bevolking, het niet-magische, nog ten strengste verboden. Sinds ruim een eeuw was daar onverwacht verandering in gekomen. Al was het echter nog wel heel erg gevaarlijk als je dat deed. Niet zozeer omdat de Nontovs nu eigenlijk voor het eerst echte heksen en tovenaars zagen rondlopen in hun straten of samen met hen in een buurt of wijk woonde, of zelfs buren van elkaar waren… Nee, het was gevaarlijk om nog een andere reden. Eentje waarover zij nooit met één woord zouden spreken. En die was van politieke aard: want alle mensen die officieel deel uitmaakte van de bevoking van het Rijk Astonishia, hadden het liefst gehad dat de Wet Waarborg Persoon- identiteit en integriteitbescherming hier in de niet-magische wereld nog van kracht zou zijn geweest. Ja, en dan wel op de manier zoals het Rijkswetboek ze in werkelijkheid voorschrijft in de officiële eerste versie dus; niet die uitgemolken tweede versie. Helaas was de werkelijkheid anders. Dus daarom was het nog veel beter geweest, als die wet (de aangepaste versie ervan) juist niet door het parlement en de senaat zou zijn gekomen. Vooral niet met de restricties en de zogenaamde bevoegdheden die daaruit voortvloeide waarmee de regering van Astonishia zich nog altijd heel wat macht meent toe te kunnen eigenen, meent toe te mogen passen, ongeacht de omstandigheden.
Maarja, zo gaat dat hé. Een machtige politicus met miljoenen volgelingen krijgt de absolute macht en een gladjanus van zijn partij die tegelijkertijd als zijn rechterhand fungeert, voert met het grootste gemak zo’n omstreden wet in. Omstreden vanwege het moment waarop hij werd ingevoerd in het Rijk Astonshia wel te verstaan. Die wet biedt voor de persoon als individu de mogelijkheid inspraak te hebben op en het recht te mogen weten hoe er met zijn of haar persoonlijke gevens en intregiteit wordt omgegaan, hoe deze worden bewaard, beschermd of gebruikt door allerhande instanties, de rijksoverheid en de (burgerlijke) autoriteiten enzovoorts.
Het probleem was alleen…dat de regering van Astonshia, nadat ze de wet in 1941 had ingevoerd, nota bene één dag nadat de Duitse Weermacht dat in Nederland óók had gedaan, die algauw naar hun hand ging zetten; dat wil zeggen veranderen… Aanpassen in hun eigen voordeel uiteraard.
En dat gebeurde wel op een zodanige manier, dat de wet tegenwoordig voor de mensen uit Astonshia niet meer is dan een leugen in de dagelijkse praktijk. De veelbelovende woorden in het wetboek zijn daardoor in hun waarheidsgehalte gedegradeerd tot een uitgemolken schim in tegensetelling van de boodschap die ze op het eerste gezicht naar de buitenwereld toe uitdraagt.
Maar ach – problemen van zulke aard zouden ze het hoofd bieden wanneer dat pas écht noodzakelijk werd. Niet dat er nu op het moment helemaal geen problemen waren inzake die wetswijziging, want die waren er wel degelijk!
Nu echter, was er een belangrijkere zaak aan de orde: het zo veel mogelijk in kaart brengen van de mate waarin de gebeurtenissen in het Rijk Astonishia zijn weerslag heeft gehad op de niet-magische mensenwereld waarmee ze sedert een ruime eeuw als één wereld verbonden zijn.
Hallo Sil,
Nou, ik hoop dat je net zo enthousiast ben over dit stukje tekst, als het vorige.
Groetjes Rob
Met het stukje tekst hierboven, besluit ik mijn inleiding.
Omdat Sil enthousiast genoeg was, volgt hier nu meteen de eerste twee pagina's en een klein stukje van de derde, van hoofdstuk 1 van Het Judascomplot.
Met de allervriendelijkste groeten, Rob
HOOFDSTUK 1
DE ALGEMENE SPOEDZITTING
Maandagnacht 31 december 2012 op 1 januari 2013
Hoewel het was opgehouden te miezeren, joegen koude windvlagen over de straten. Kale bomen wiegden een beetje heen en weer op de deining van de wind, zodat hun takken vervaarlijk kraakten. De nachtelijke hemel was nu weer wolkloos en kraakhelder.
Op de stoep van de Wilhelminasingel was, ondanks het gure weer en de onophoudelijke miezerbui die er gevallen was, veel vuurwerk afgestoken vannacht. Overal kringelde nog wat witte rook rond en hing er over de gehele lengte van de singel een haast ondoordringbaar waas van witgrijze rook die de kleur had van zeer hardnekkige mist. Uit kuiltjes en donkere plekken die overal in de Komeetlaan en de omgeving van het stadje Valster op natgeregende stoeptegels en het asfalt te zien waren, leidde iemand (als die er op dit uur nog was geweest) duidelijk af dat Oud & Nieuw dit jaar weer behoorlijk goed was gevierd. Als die iemand dit had aanschouwd, was het hem of haar vast ook opgevallen dat er nu een slaperige stilte heerste in die straat. Deze werd zo nu en dan even onaangekondigd verstoord, bij wijze van afgewisseling, met flarden muziek van het een of ander dat verderop in de stad nog plaatshad. Of wellicht was het wel het geluid van een bonkende stereo die ergens in een kroeg nog zijn allerlaatste nummer afspeelde voordat die zijn deuren zou sluiten; het was één minuut voor twee.
Plotseling roerde de kale takken van de bomen zich aan de overkant van de weg opnieuw…
Verdorde bladeren werden vanonder de sneeuw opgejaagd door een plotselinge windvlaag die precies vóór de deur van het pand met het huisnummer 262 en 262A opstak en daar de sneeuw als een druppel die op een glad wateroppervlak valt, liet rimpelen en vervolgens in één gigantische beweging aan de kant blies… De verdorde bladerdeken verschoof ettelijke meters voordat het iets verderop veel zachter ritselend weer neerstreek.
De overhellende takken van de bomen hulden de panden hier in een spookachtige schaduw.
De wind geselde de takken nu zonder enig respect, zodat de schaduwen op de muren en in de weerspiegeling van de duisternis achter de rolluikloze ramen zich wild met elkaar vermengeden en op het ritme van de wind, zo nu en dan, even in elkaar verstrengeld raakten. Het gekraak van het oude hout was te luid in de slaperige stilte, althans daar zag het naar uit, want plotseling verroerde iets, of liever gezegd iemand zich…
Het luide gegons van de kerklokken van de St. Martinus weerklonk melodieus tussen de muren van smalle steegjes en was tot in de wijde omtrek te horen; zo ook hier.
Het was nu exact 02.00 uur ’s nachts.
Opeens was er deze, oude, fragiele man verschenen, precies op de plaats waar nu geen sneeuw meer lag. De man was erg klein. Het gewaad met een opdruk van merkwaardige zilveren symbolen dat hij droeg was hem iets te groot, waardoor zijn lichamelijke afmetingen in eerste instatie denken aan een klein dik mannetje. In werkelijkheid was hij mager en toch nog zo’n één meter vijftig lang. De kap van zijn reismantel maakte het er ook al niet beter op, want ook zijn gezichtscontouren waren nagenoeg niet te onderscheiden. Algauw verschenen er – schijnbaar vanuit het niets – ineens overal mensen in lange reismantels die dezelfde opdruk had als dat van het kleine oude mannetje dat hen iets verderop verwachtingsvol gadesloeg. De gezichten waren nauwelijks te onderscheiden, omdat ook zij de kappen van hun reismantels erg ver over hun hoofden hadden getrokken, zodat ze wel wat weg hadden van Gregoriaanse monniken. En als je goed luisterde, kon je een zacht geroezemoes horen opklinken uit de immense stoet die zich nu over de gehele breedte van de Singel uitstrekte en minstens drie rijen dik was, althans dat was nog maar vooraan in de rij. Achteraan dromde de mensen echter allesbehalve keurig samen! Achter hen leek er zich wel een heel ‘leger’ te hebben gevormd, dat vreemd genoeg niemand anders leek op te merken.
Plotseling sloot de oude man zijn ogen, drukte zijn handpalmen tegen elkaar aan en leek iets onverstanbaars te prevelen.
Op dát moment werd de slaperige stilte opnieuw verstoord door een zacht rommelend geluid dat veel weg had van immense keien die van een hoge heuvel rolde….
Het gerommel werd een luid gebulder en ineens deinde de stoeptegels zelfs mee!
Toen, terwijl het hele ‘leger’ aanwezigen ademloos toekeek, verscheen er een klein rijtje, oude donkerkleurige bakstenen aan de linkerzijde van het witte huis dat in grote, gouden cijfers het huisnummer 260 droeg. Tot ieders verbazing bleven de lichten ( ook deze keer, zelfs hier) achter de met glasgordijnen overdekte ramen uit. Het was gewoonweg verbijsterend dat niemand avn de Nontovs reageerde of wakker werd…
Toen ze hun blik weer vestigden op de plaats waar de oude man stond, had die een paar stappen achteruit gezet, zodat hun blikveld iets ruimer werd. Inmiddels was dat rijtje bakstenen rechts van hen, uitgegroeid tot een heuse bakstenen muur van drie meter hoog en rees er een groot nieuw huis op tussen de twee bestaande panden in! Alsof dat al niet verbazingwekkend genoeg was, zag het ernaar uit dat dit nieuwe pand er precies hetzelfde uitzag als het pand dat er links naast lag; compleet met tuin en al. Het pand had ook een haveloze massieve houten voordeur, hetzelfde aantal grote vuile ramen met gesloten witte luiken. En naast al deze gelijkenissen was het ook nog eens precies even hoog!
Het pand was zo’n levensechte replica, dat als een Nontov (een niet-magische mens) dit zou hebben gezien, hij of zij geloofd zou hebben dat ie’ weer eens teveel gedronken had en niet goed werd.
Nou waren er op dit exacte tijdstip geen Nontovs te bekenen in deze straat. Maar je kon er vergif op innemen dat als eenmaal het uitggaansleven tot een einde liep, het er weer even druk zou kunnen worden; iets dat ze niet konden gebruiken.
Niet nu.
Tja, – doorgaans zou de oude man (en de rest van de aanwezigen) er niet zoveel om gegeven hebben als ze hem nu konden zien; de niet-magisch mens was inmiddels wel gewend aan het feit dat ze met tovenaars, magiers, heksen, sorcerer’s en andere wezens samenleefden. Vroeger echter, dat was nog niet eens zo heel lang geleden, zeker niet als je met de maatstaven mat van de oude man, was het vertonen in het openbaar onder dit deel van de menselijke bevolking, het niet-magische, nog ten strengste verboden. Sinds ruim een eeuw was daar onverwacht verandering in gekomen. Al was het echter nog wel heel erg gevaarlijk als je dat deed. Niet zozeer omdat de Nontovs nu eigenlijk voor het eerst echte heksen en tovenaars zagen rondlopen in hun straten of samen met hen in een buurt of wijk woonde, of zelfs buren van elkaar waren… Nee, het was gevaarlijk om nog een andere reden. Eentje waarover zij nooit met één woord zouden spreken. En die was van politieke aard: want alle mensen die officieel deel uitmaakte van de bevoking van het Rijk Astonishia, hadden het liefst gehad dat de Wet Waarborg Persoon- identiteit en integriteitbescherming hier in de niet-magische wereld nog van kracht zou zijn geweest. Ja, en dan wel op de manier zoals het Rijkswetboek ze in werkelijkheid voorschrijft in de officiële eerste versie dus; niet die uitgemolken tweede versie. Helaas was de werkelijkheid anders. Dus daarom was het nog veel beter geweest, als die wet (de aangepaste versie ervan) juist niet door het parlement en de senaat zou zijn gekomen. Vooral niet met de restricties en de zogenaamde bevoegdheden die daaruit voortvloeide waarmee de regering van Astonishia zich nog altijd heel wat macht meent toe te kunnen eigenen, meent toe te mogen passen, ongeacht de omstandigheden.
Maarja, zo gaat dat hé. Een machtige politicus met miljoenen volgelingen krijgt de absolute macht en een gladjanus van zijn partij die tegelijkertijd als zijn rechterhand fungeert, voert met het grootste gemak zo’n omstreden wet in. Omstreden vanwege het moment waarop hij werd ingevoerd in het Rijk Astonshia wel te verstaan. Die wet biedt voor de persoon als individu de mogelijkheid inspraak te hebben op en het recht te mogen weten hoe er met zijn of haar persoonlijke gevens en intregiteit wordt omgegaan, hoe deze worden bewaard, beschermd of gebruikt door allerhande instanties, de rijksoverheid en de (burgerlijke) autoriteiten enzovoorts.
Het probleem was alleen…dat de regering van Astonshia, nadat ze de wet in 1941 had ingevoerd, nota bene één dag nadat de Duitse Weermacht dat in Nederland óók had gedaan, die algauw naar hun hand ging zetten; dat wil zeggen veranderen… Aanpassen in hun eigen voordeel uiteraard.
En dat gebeurde wel op een zodanige manier, dat de wet tegenwoordig voor de mensen uit Astonshia niet meer is dan een leugen in de dagelijkse praktijk. De veelbelovende woorden in het wetboek zijn daardoor in hun waarheidsgehalte gedegradeerd tot een uitgemolken schim in tegensetelling van de boodschap die ze op het eerste gezicht naar de buitenwereld toe uitdraagt.
Maar ach – problemen van zulke aard zouden ze het hoofd bieden wanneer dat pas écht noodzakelijk werd. Niet dat er nu op het moment helemaal geen problemen waren inzake die wetswijziging, want die waren er wel degelijk!
Nu echter, was er een belangrijkere zaak aan de orde: het zo veel mogelijk in kaart brengen van de mate waarin de gebeurtenissen in het Rijk Astonishia zijn weerslag heeft gehad op de niet-magische mensenwereld waarmee ze sedert een ruime eeuw als één wereld verbonden zijn.
Hallo Sil,
Nou, ik hoop dat je net zo enthousiast ben over dit stukje tekst, als het vorige.
Groetjes Rob
Laatst gewijzigd door Saskjezwaard op 28 jun 2013 15:08, 1 keer totaal gewijzigd.
Reden: Dubbelpost in één post gezet
Reden: Dubbelpost in één post gezet
Nou goed, ik zal alvast een klein beginnetje maken.
Later zal ik in een edit nog wel even verdergaan.
Dan verhaaltechnisch: het thema is leuk en je schrijft met veel beeldspraak. Alleen ben ik van mening dat je iets te veel moeilijke woorden gebruikt en je zinnen iets te lang zijn. Soms moet je zinnen namelijk twee keer doorlezen en dat doe je als lezer natuurlijk liever niet!
Maar je hebt mijn nieuwsgierigheid niet geschaad. Het was een goed verhaal en ik kan niet wachten op het volgende stuk!
Later zal ik in een edit nog wel even verdergaan.

Dat was even het grammaticale stuk. Probeer te letten op meervoud in de persoonsvorm en lees je verhaal nog een keer door op typefouten. Verder is je grammatica gewoon goed.Rob schreef:Hallo, Sil en alle andere leden,
Met het stukje tekst hierboven, besluit ik mijn inleiding.
Omdat Sil enthousiast genoeg was, volgt hier nu meteen de eerste twee pagina's en een klein stukje van de derde, van hoofdstuk 1 van Het Judascomplot.
Met de allervriendelijkste groeten, Rob
HOOFDSTUK 1
DE ALGEMENE SPOEDZITTING
Maandagnacht 31 december 2012 op 1 januari 2013
Hoewel het was opgehouden te miezeren, joegen koude windvlagen over de straten. Kale bomen wiegden een beetje heen en weer op de deining van de wind, zodat (ik zou hier 'waardoor' van maken. Zodat betekent eigenlijk dat de bomen expres wiegden, en dat lijkt me niet het geval) hun takken vervaarlijk kraakten. De nachtelijke hemel was nu weer wolkeloos en kraakhelder.
Op de stoep van de Wilhelminasingel was, ondanks het gure weer en de onophoudelijke miezerbui die er gevallen was, veel vuurwerk afgestoken vannacht. Overal kringelde nog wat witte rook rond en hing er over de gehele lengte van de singel een haast ondoordringbarewaas van witgrijze rook die de kleur had van zeer hardnekkige mist. Uit kuiltjes en donkere plekken die overal in de Komeetlaan en de omgeving van het stadje Valster op natgeregende stoeptegels en het asfalt te zien waren, leidde iemand (als die er op dit uur nog was geweest) duidelijk af dat Oud & Nieuw dit jaar weer behoorlijk goed was gevierd. Als die iemand dit had aanschouwd, was het hem of haar vast ook opgevallen dat er nu een slaperige stilte heerste in de ('die' vind ik hier eigenlijk niet zo klinken, en 'deze' past niet omdat het al in de volgende zin staat. Dan zou ik gewoon 'de' neerzetten) straat. Deze werd zo nu en dan even onaangekondigd verstoord, bij wijze van afgewisseling, met flarden muziek van het een of ander dat verderop in de stad nog plaatshad. Of wellicht was het wel het geluid van een bonkende stereo die ergens in een kroeg nog zijn allerlaatste nummer afspeelde voordat die zijn deuren zou sluiten; het was één minuut voor twee.
Plotseling roerden (meervoud) de kale takken van de bomen zich aan de overkant van de weg opnieuw…
Verdorde bladeren werden vanonder de sneeuw opgejaagd door een plotselinge windvlaag die precies vóór de deur van het pand met het huisnummer 262 en 262A opstak en daar de sneeuw als een druppel die op een glad wateroppervlak valt, liet rimpelen en vervolgens in één gigantische beweging aan de kant blies… De verdorde bladerdeken verschoof ettelijke meters voordat het iets verderop veel zachter ritselend weer neerstreek.
De overhellende takken van de bomen hulden de panden hier in een spookachtige schaduw.
De wind geselde de takken nu zonder enig respect, zodat de schaduwen op de muren en in de weerspiegeling van de duisternis achter de rolluikloze ramen zich wild met elkaar vermengeden en op het ritme van de wind, zo nu en dan, even in elkaar verstrengeld raakten. Het gekraak van het oude hout was te luid in de slaperige stilte, althans daar zag het naar uit, want plotseling verroerde iets, of liever gezegd iemand zich…
Het luide gegons van de kerklokken van de St. Martinus weerklonk melodieus tussen de muren van smalle steegjes en was tot in de wijde omtrek te horen; zo ook hier.
Het was nu exact 02.00 (wat hier staat kan, maar in een boek denk ik dat je er beter gewoon 'twee' van kan maken) uur ’s nachts.
Opeens was er deze, oude, fragiele man verschenen, precies op de plaats waar nu geen sneeuw meer lag. De man was erg klein. Het gewaad met een opdruk van merkwaardige zilveren symbolen dat hij droeg was hem iets te groot, waardoor zijn lichamelijke afmetingen in eerste instantie deden denken aan een klein dik mannetje. In werkelijkheid was hij mager en toch nog zo’n één meter vijftig lang. De kap van zijn reismantel maakte het er ook al niet beter op, want ook zijn gezichtscontouren waren nagenoeg niet te onderscheiden. Algauw verschenen er – schijnbaar vanuit het niets – ineens overal mensen in lange reismantels die dezelfde opdruk hadden als dat van het kleine oude mannetje dat hen iets verderop verwachtingsvol gadesloeg. De gezichten waren nauwelijks te onderscheiden, omdat ook zij de kappen van hun reismantels erg ver over hun hoofden hadden getrokken, zodat ze wel wat weg hadden van Gregoriaanse monniken. En als je goed luisterde, kon je een zacht geroezemoes horen opklinken uit de immense stoet die zich nu over de gehele breedte van de Singel uitstrekte en minstens drie rijen dik was,althans(als je hier probeert te zeggen dat dat nog maar een klein stukje was, is het woord 'althans' hier niet helemaal goed op zijn plaats) en dat was alleen nog maar vooraan in de rij. Achteraan dromden de mensen echter allesbehalve keurig samen! Achter hen leek er zich wel een heel ‘leger’ te hebben gevormd, dat vreemd genoeg niemand anders leek op te merken.
Plotseling sloot de oude man zijn ogen, drukte zijn handpalmen tegen elkaar aan en leek iets onverstaanbaars te prevelen.
Op dát moment werd de slaperige stilte opnieuw verstoord door een zacht rommelend geluid dat veel weg had van immense keien die van een hoge heuvel rolden….
Het gerommel werd een luid gebulder en ineens deinden de stoeptegels zelfs mee!
Toen, terwijl het hele ‘leger’ aanwezigen ademloos toekeek, verscheen er een klein rijtje,(die komma hoeft daar in dit geval niet, de zin gaat gewoon geruisloos in elkaar over) oude donkerkleurige bakstenen aan de linkerzijde van het witte huis dat in grote, gouden cijfers het huisnummer 260 droeg. Tot ieders verbazing bleven de lichten ( ook deze keer, zelfs hier) achter de met glasgordijnen overdekte ramen uit. Het was gewoonweg verbijsterend dat niemand van de Nontovs reageerde of wakker werd…
Toen ze hun blik weer vestigden op de plaats waar de oude man stond, had die een paar stappen achteruit gezet, zodat hun blikveld iets ruimer werd. Inmiddels was dat rijtje bakstenen rechts van hen,uitgegroeid tot een heuse bakstenen muur van drie meter hoog en rees er een groot nieuw huis op tussen de twee bestaande panden in! Alsof dat al niet verbazingwekkend genoeg was, zag het ernaar uit dat dit nieuwe pand er precies hetzelfde uitzag als het pand dat er links naast lag; compleet met tuin en al. Het pand had ook een haveloze massieve houten voordeur, hetzelfde aantal grote vuile ramen met gesloten witte luiken. En naast al deze gelijkenissen was het ook nog eens precies even hoog!
Het pand was zo’n levensechte replica, dat als een Nontov (een niet-magische mens) dit zou hebben gezien, hij of zij geloofd zou hebben dat ie’ (de apostrof moet in dit geval voor 'ie')weer eens teveel gedronken had en niet goed werd.
Nou waren er op dit exacte tijdstip geen Nontovs te bekenen in deze straat. Maar je kon er vergif op innemen dat als eenmaal het uitggaansleven tot een einde liep, het er weer even druk zou kunnen worden; iets dat ze niet konden gebruiken.
Niet nu.
Tja, – doorgaans zou de oude man (en de rest van de aanwezigen) er niet zoveel om gegeven hebben als ze hem nu konden zien; de niet-magisch mens was inmiddels wel gewend aan het feit dat ze met tovenaars, magiërs, heksen, sorcerers(apostrof hoeft niet hier)en andere wezens samenleefden. Vroeger echter, dat was nog niet eens zo heel lang geleden, zeker niet als je met de maatstaven mat van de oude man, was het vertonen in het openbaar onder dit deel van de menselijke bevolking, het niet-magische, nog ten strengste verboden. Sinds ruim een eeuw was daar onverwacht verandering in gekomen. Al was het echter nog wel heel erg gevaarlijk als je dat deed. Niet zozeer omdat de Nontovs nu eigenlijk voor het eerst echte heksen en tovenaars zagen rondlopen in hun straten of samen met hen in een buurt of wijk woonden, of zelfs buren van elkaar waren… Nee, het was gevaarlijk om nog een andere reden. Eentje waarover zij nooit met één woord zouden spreken. En die was van politieke aard: want alle mensen die officieel deel uitmaakten van de bevoking van het rijk (zo te zien hoort het hier niet bij de naam Astonishia, want er staat een lidwoord voor, dus hoeft het niet met een hoofdletter) Astonishia, hadden het liefst gehad dat de Wet Waarborg Persoon- identiteit en integriteitbescherming hier in de niet-magische wereld nog van kracht zou zijn geweest. Ja, en dan wel op de manier zoals het Rijkswetboek ze in werkelijkheid voorschrijft in de officiële eerste versie; dus (zou ik achter de ; zetten) niet die uitgemolken tweede versie. Helaas was de werkelijkheid anders. Dus daarom was het nog veel beter geweest, als die wet (de aangepaste versie ervan) juist niet door het parlement en de senaat zou zijn gekomen. Vooral niet met de restricties en de zogenaamde bevoegdheden die daaruit voortvloeide waarmee de regering van Astonishia zich nog altijd heel wat macht meent toe te kunnen eigenen, meent toe te mogen passen, ongeacht de omstandigheden.
Maarja, zo gaat dat hé. Een machtige politicus met miljoenen volgelingen krijgt de absolute macht en een gladjanus van zijn partij die tegelijkertijd als zijn rechterhand fungeert, voert met het grootste gemak zo’n omstreden wet in. Omstreden vanwege het moment waarop hij werd ingevoerd in het rijk Aston(i?)shia wel te verstaan. Die wet biedt voor de persoon als individu de mogelijkheid inspraak te hebben op het recht (kan beter voor 'en') en te mogen weten hoe er met zijn of haar persoonlijke gevens en intregiteit wordt omgegaan, hoe deze worden bewaard, beschermd of gebruikt door allerhande instanties, de rijksoverheid en de (burgerlijke) autoriteiten enzovoorts.
Het probleem was alleen…dat de regering van Astonshia, nadat ze de wet in 1941 had ingevoerd, nota bene één dag nadat de Duitse Weermacht dat in Nederland óók had gedaan, die algauw naar hun hand ging zetten; dat wil zeggen veranderen… Aanpassen in hun eigen voordeel uiteraard.
En dat gebeurde wel op een zodanige manier, dat de wet tegenwoordig voor de mensen uit Astonshia niet meer is dan een leugen in de dagelijkse praktijk. De veelbelovende woorden in het wetboek zijn daardoor in hun waarheidsgehalte gedegradeerd tot een uitgemolken schim in tegensetelling van de boodschap die ze op het eerste gezicht naar de buitenwereld toe uitdraagt.
Maar ach – problemen van zulke aard zouden ze het hoofd bieden wanneer dat pas écht noodzakelijk werd. Niet dat er nu op het moment helemaal geen problemen waren inzake die wetswijziging, want die waren er wel degelijk!
Nu echter, was er een belangrijkere zaak aan de orde: het zo veel mogelijk in kaart brengen van de mate waarin de gebeurtenissen in het Rijk Astonishia zijn weerslag heeft gehad op de niet-magische mensenwereld waarmee ze sedert een ruime eeuw als één wereld verbonden zijn.
Hallo Sil,
Nou, ik hoop dat je net zo enthousiast ben over dit stukje tekst, als het vorige.
Groetjes Rob
Dan verhaaltechnisch: het thema is leuk en je schrijft met veel beeldspraak. Alleen ben ik van mening dat je iets te veel moeilijke woorden gebruikt en je zinnen iets te lang zijn. Soms moet je zinnen namelijk twee keer doorlezen en dat doe je als lezer natuurlijk liever niet!
Maar je hebt mijn nieuwsgierigheid niet geschaad. Het was een goed verhaal en ik kan niet wachten op het volgende stuk!
Ik denk wel dat sil zo'n beetje verbeterde wat ik wilde verbeteren.
Ik wil wel nog even je stijl bekritiseren; niet dat die slecht is - nee, je schrijft zelfs heel vlot. Je woordgebruik zat me ook niet zo tegen, alleen hier en daar wat grammaticale slordigheids-/onwetendheidsfoutjes (zoals je "wolkloze") Het zit me wat tegen dat je wat schrijftaal erin vermengt hebt. Het eerste deel ga je goed. Maar dan zeg je ineens iets als "tja" en "maar ja"... Ik weet eerlijk gezegd niet of je dan ook personeel vertelt, vanuit het standpunt van de man; in dat geval, mag je het voor mijn part wel doen, hoor, maar ik had de indruk dat er sprake was van een auctorieel vertelperspectief, en dan moet je zoveel mogelijk vermijden om subjectief te gaan, maar zoals ik al zei, kan je het net zo goed personeel geschreven hebben, maar kwam het niet zo duidelijk door.
Komt "nontov" van "non-" en "toveren"? xd
Hoe dan ook maak je me nieuwsgierig en verleid je me wel meer te weten te komen; je geraakte me wel wat kwijt bij die "wet". Hoezo vormt dat een obstakel voor de magiërs en tovenaars? Ik herlees het wel nog eens. :p
@sil, even zeggen dat "zodat", onwillekeurig is; "opdat" is met de bedoeling het zo te doen. "Waardoor" is eerder betrekkelijkachtig oid, maar heeft inderdaad ook een onbedoelde klank.
Ererer... Dat was het wel. Gewoon dat kleine dingetje qua "tja" en zo. :p Heb ik volgens mij wat lang geformuleerd. Ik kon net zo goed zeggen. "Tja. Te objectief. Niet voor personele verteller. Hum" Wat vind je van mijn holbewoners? :3
Oh, nee wacht ik wilde je inleiding nog beoordelen. xd Sorry, hoor.
Ik neem aan dat je oud-Nederlands schreef, dus zeg ik niets over de onlogische dubbelklinkers, aangezien dat vroeger wel zo stond. :p
God, dan heb je zo'n makkelijk naam ontglipt die me. :p
Oh, wacht eens, je hebt ook nog "dat ie" gezegd. Dat vind ik niet passen in een prozatekst, toch niet buiten de dialogen.
Het kan zijn dat er wat meer was, maar dat vergeet ik vaak na het lezen van een tekst. :p Ik heb het niet echt grammaticaal afgespeurd of zo.
Ehm. Nu ja. Als je meer post zal ik het lezen, maar ik begrijp dat je er wat discreet rond blijft?
Ik wil wel nog even je stijl bekritiseren; niet dat die slecht is - nee, je schrijft zelfs heel vlot. Je woordgebruik zat me ook niet zo tegen, alleen hier en daar wat grammaticale slordigheids-/onwetendheidsfoutjes (zoals je "wolkloze") Het zit me wat tegen dat je wat schrijftaal erin vermengt hebt. Het eerste deel ga je goed. Maar dan zeg je ineens iets als "tja" en "maar ja"... Ik weet eerlijk gezegd niet of je dan ook personeel vertelt, vanuit het standpunt van de man; in dat geval, mag je het voor mijn part wel doen, hoor, maar ik had de indruk dat er sprake was van een auctorieel vertelperspectief, en dan moet je zoveel mogelijk vermijden om subjectief te gaan, maar zoals ik al zei, kan je het net zo goed personeel geschreven hebben, maar kwam het niet zo duidelijk door.
Komt "nontov" van "non-" en "toveren"? xd
Hoe dan ook maak je me nieuwsgierig en verleid je me wel meer te weten te komen; je geraakte me wel wat kwijt bij die "wet". Hoezo vormt dat een obstakel voor de magiërs en tovenaars? Ik herlees het wel nog eens. :p
@sil, even zeggen dat "zodat", onwillekeurig is; "opdat" is met de bedoeling het zo te doen. "Waardoor" is eerder betrekkelijkachtig oid, maar heeft inderdaad ook een onbedoelde klank.
Ererer... Dat was het wel. Gewoon dat kleine dingetje qua "tja" en zo. :p Heb ik volgens mij wat lang geformuleerd. Ik kon net zo goed zeggen. "Tja. Te objectief. Niet voor personele verteller. Hum" Wat vind je van mijn holbewoners? :3
Oh, nee wacht ik wilde je inleiding nog beoordelen. xd Sorry, hoor.
Ik neem aan dat je oud-Nederlands schreef, dus zeg ik niets over de onlogische dubbelklinkers, aangezien dat vroeger wel zo stond. :p
Overweldigend.Rob schreef:Geeft je het overweldiogende, definitieve gevoel….
God, dan heb je zo'n makkelijk naam ontglipt die me. :p
Oh, wacht eens, je hebt ook nog "dat ie" gezegd. Dat vind ik niet passen in een prozatekst, toch niet buiten de dialogen.
Het kan zijn dat er wat meer was, maar dat vergeet ik vaak na het lezen van een tekst. :p Ik heb het niet echt grammaticaal afgespeurd of zo.
Ehm. Nu ja. Als je meer post zal ik het lezen, maar ik begrijp dat je er wat discreet rond blijft?
♪
Hallo allemaal
Ik bewerkt dit bericht binnenkort weer bij en dan pas ik alle fouten aan. De belangfrijkste,zoals de onduidelijkheid over dat stukje over die Wet heb ik aangepast. Hopelijk is het nu in orde en veel duidelijker. Mocht er nog behoefte zijn aan een samenvatting, laat het me dan weten.
Hieronder volgen weer de eerste drie pagina's van hoofdstuk 1. De rest volgt wanneer ik jullie meningen heb gelezen. Neem rustig de tijd. Het is nu veel tekst.
Groeten Rob
HOOFDSTUK 1
DE ALGEMENE SPOEDZITTING
Maandagnacht 31 december 2012 op 1 januari 2013
Hoewel het was opgehouden te miezeren, joegen koude windvlagen over de straten. Kale bomen wiegden een beetje heen en weer op de deining van de wind, zodat hun takken vervaarlijk kraakten. De nachtelijke hemel was nu weer wolkloos en kraakhelder.
Op de stoep van de Wilhelminasingel was, ondanks het gure weer en de onophoudelijke miezerbui die er gevallen was, veel vuurwerk afgestoken vannacht. Overal kringelde nog wat witte rook rond en hing er over de gehele lengte van de singel een haast ondoordringbaar waas van witgrijze rook die de kleur had van zeer hardnekkige mist. Uit kuiltjes en donkere plekken die overal in de Komeetlaan en de omgeving van het stadje Valster op natgeregende stoeptegels en het asfalt te zien waren, leidde iemand (als die er op dit uur nog was geweest) duidelijk af dat Oud & Nieuw dit jaar weer behoorlijk goed was gevierd. Als die iemand dit had aanschouwd, was het hem of haar vast ook opgevallen dat er nu een slaperige stilte heerste in die straat. Deze werd zo nu en dan even onaangekondigd verstoord, bij wijze van afgewisseling, met flarden muziek van het een of ander dat verderop in de stad nog plaatshad. Of wellicht was het wel het geluid van een bonkende stereo die ergens in een kroeg nog zijn allerlaatste nummer afspeelde voordat die zijn deuren zou sluiten; het was één minuut voor twee.
Plotseling roerde de kale takken van de bomen zich aan de overkant van de weg opnieuw…
Verdorde bladeren werden vanonder de sneeuw opgejaagd door een plotselinge windvlaag die precies vóór de deur van het pand met het huisnummer 262 en 262A opstak en daar de sneeuw als een druppel die op een glad wateroppervlak valt, liet rimpelen en vervolgens in één gigantische beweging aan de kant blies… De verdorde bladerdeken verschoof ettelijke meters voordat het iets verderop veel zachter ritselend weer neerstreek.
De overhellende takken van de bomen hulden de panden hier in een spookachtige schaduw.
De wind geselde de takken nu zonder enig respect, zodat de schaduwen op de muren en in de weerspiegeling van de duisternis achter de rolluikloze ramen zich wild met elkaar vermengeden en op het ritme van de wind, zo nu en dan, even in elkaar verstrengeld raakten. Het gekraak van het oude hout was te luid in de slaperige stilte, althans daar zag het naar uit, want plotseling verroerde iets, of liever gezegd iemand zich…
Het luide gegons van de kerklokken van de St. Martinus weerklonk melodieus tussen de muren van smalle steegjes en was tot in de wijde omtrek te horen; zo ook hier.
Het was nu exact twee uur ’s nachts.
Opeens was er deze, oude, fragiele man verschenen, precies op de plaats waar nu geen sneeuw meer lag. De man was erg klein. Het gewaad met een opdruk van merkwaardige zilveren symbolen dat hij droeg was hem iets te groot, waardoor zijn lichamelijke afmetingen in eerste instatie denken aan een klein dik mannetje. In werkelijkheid was hij mager en toch nog zo’n één meter vijftig lang. De kap van zijn reismantel maakte het er ook al niet beter op, want ook zijn gezichtscontouren waren nagenoeg niet te onderscheiden. Algauw verschenen er – schijnbaar vanuit het niets – ineens overal mensen in lange reismantels die dezelfde opdruk had als dat van het kleine oude mannetje dat hen iets verderop verwachtingsvol gadesloeg. De gezichten waren nauwelijks te onderscheiden, omdat ook zij de kappen van hun reismantels erg ver over hun hoofden hadden getrokken, zodat ze wel wat weg hadden van Gregoriaanse monniken. En als je goed luisterde, kon je een zacht geroezemoes horen opklinken uit de immense stoet die zich nu over de gehele breedte van de Singel uitstrekte en minstens drie rijen dik was, althans dat was nog maar vooraan in de rij. Achteraan dromde de mensen echter allesbehalve keurig samen! Achter hen leek er zich wel een heel ‘leger’ te hebben gevormd, dat vreemd genoeg niemand anders leek op te merken.
Plotseling sloot de oude man zijn ogen, drukte zijn handpalmen tegen elkaar aan en leek iets onverstanbaars te prevelen.
Op dát moment werd de slaperige stilte opnieuw verstoord door een zacht rommelend geluid dat veel weg had van immense keien die van een hoge heuvel rolde….
Het gerommel werd een luid gebulder en ineens deinde de stoeptegels zelfs mee!
Toen, terwijl het hele ‘leger’ aanwezigen ademloos toekeek, verscheen er een klein rijtje, oude donkerkleurige bakstenen aan de linkerzijde van het witte huis dat in grote, gouden cijfers het huisnummer 260 droeg. Tot ieders verbazing bleven de lichten ( ook deze keer, zelfs hier) achter de met glasgordijnen overdekte ramen uit. Het was gewoonweg verbijsterend dat niemand van de Nontovs reageerde of wakker werd…
Toen ze hun blik weer vestigden op de plaats waar de oude man stond, had die een paar stappen achteruit gezet, zodat hun blikveld iets ruimer werd. Inmiddels was dat rijtje bakstenen rechts van hen, uitgegroeid tot een heuse bakstenen muur van drie meter hoog en rees er een groot nieuw huis op tussen de twee bestaande panden in! Alsof dat al niet verbazingwekkend genoeg was, zag het ernaar uit dat dit nieuwe pand er precies hetzelfde uitzag als het pand dat er links naast lag; compleet met tuin en al. Het pand had ook een haveloze massieve houten voordeur, hetzelfde aantal grote vuile ramen met gesloten witte luiken. En naast al deze gelijkenissen was het ook nog eens precies even hoog!
Het pand was zo’n levensechte replica, dat als een Nontov (een niet-magische mens) dit zou hebben gezien, hij of zij geloofd zou hebben dat ie’ weer eens teveel gedronken had en niet goed werd.
Nou waren er op dit exacte tijdstip geen Nontovs te bekenen in deze straat. Maar je kon er vergif op innemen dat als eenmaal het uitggaansleven tot een einde liep, het er weer even druk zou kunnen worden; iets dat ze niet konden gebruiken.
Niet nu.
Doorgaans zou de oude man er niet zoveel om gegeven hebben als ze hem (of de rest van de aanwezigen) nu konden zien; de niet-magisch mens was inmiddels wel gewend aan het feit dat ze met tovenaars, magiers, heksen, sorcerer’s en andere wezens samenleefden. Vroeger echter, dat was nog niet eens zo heel lang geleden, zeker niet als je met de maatstaven mat van de oude man, was het vertonen in het openbaar onder dit deel van de menselijke bevolking, het niet-magische, nog ten strengste verboden. Sinds ruim een eeuw was daar onverwacht verandering in gekomen. Al was het echter nog wel heel erg gevaarlijk als je dat deed. Niet zozeer omdat de Nontovs (niet-magische mensen) nu eigenlijk voor het eerst echte heksen en tovenaars zagen rondlopen in hun straten of samen met hen in een buurt of wijk woonde, of zelfs buren van elkaar waren… Nee, het was gevaarlijk om nog een andere reden. Eentje waarover zij nooit met één woord zouden spreken. En die was van politieke aard: want alle mensen die officieel deel uitmaakte van de bevoking van het rijk Astonishia, hadden het liefst gehad dat de Wet Waarborg Persoon- identiteit en integriteitbescherming hier in de niet-magische wereld nog van kracht zou zijn geweest. Ja, en dan wel op de manier zoals het wetboek, dat in Nederland gehanteerd wordt, ze in werkelijkheid voorschrijft; niet de uitgemolken tweede versie die hun regering er van heeft gemaakt. Helaas was de werkelijkheid anders. Dus daarom was het nog veel beter geweest, als die wet (de aangepaste versie ervan) juist niet door het parlement en de senaat zou zijn gekomen. Het was de magische gemeenschap trouwens een volslagen raadsel hoe hun regering erin was geslaagd iets zoals het veranderen van een wet in Nederland door te drukken. Ze had er vast een omkletsmannetje opaf gestuurd, was dan ook de algemene opinie onder de magische gemeenschap die al ruim een eeuw in Nederland leefde. Ze waren het vooral niet met de talloze restricties en de zogenaamde bevoegdheden die daaruit voortvloeide waarmee de regering van Astonishia zich nog altijd heel wat macht meent toe te kunnen eigenen, meent toe te mogen passen, ook in een ander land,, ongeacht de omstandigheden. Dus ondanks dat ze naar Nederland waren geëvacueerd omdat de situatie in hun land het niet toeliet daar nog langer te kunnen blijven, veranderde de regering van Astonshia maar gewoon even een regel in het wetboek van Nederland? Onvoorstelbaar, vond de magische Gemeenschap dan ook. Maar wat kon je ertegen inbrengen?
Zo gaat dat nou eenmaal. Een machtige politicus met miljoenen volgelingen krijgt de absolute macht en een gladjanus van zijn partij die tegelijkertijd als zijn rechterhand fungeert, voert met het grootste gemak zo’n omstreden wet in. Omstreden vanwege het moment waarop hij werd ingevoerd in het Rijk Astonshia wel te verstaan. Die wet biedt voor de persoon als individu de mogelijkheid inspraak te hebben op en het recht te mogen weten hoe er met zijn of haar persoonlijke gevens en intregiteit wordt omgegaan, hoe deze worden bewaard, beschermd of gebruikt door allerhande instanties, de rijksoverheid en de (burgerlijke) autoriteiten enzovoorts.
Het probleem was alleen…dat de regering van Astonishia, nadat ze de wet in 1941 had ingevoerd, nota bene één dag nadat de Duitse Weermacht dat in Nederland óók had gedaan, die algauw naar hun hand ging zetten; dat wil zeggen veranderen… Aanpassen in hun eigen voordeel uiteraard.
En dat gebeurde wel op een zodanige manier, dat de wet tegenwoordig voor de mensen uit Astonshia niet meer is dan een leugen in de dagelijkse praktijk. De veelbelovende woorden in het wetboek zijn daardoor in hun waarheidsgehalte gedegradeerd tot een uitgemolken schim in tegensetelling van de boodschap die ze op het eerste gezicht naar de buitenwereld toe uitdraagt. Die 'woorden' zijn het opschrijven nog niet waard, zo schandalig is het!
Problemen van zulke aard zouden ze het hoofd bieden wanneer dat pas écht noodzakelijk werd. Niet dat er nu op het moment helemaal geen problemen waren inzake die wetswijziging, want die waren er wel degelijk!
Nu echter, was er een belangrijkere zaak aan de orde: het zo veel mogelijk in kaart brengen van de mate waarin de gebeurtenissen in het Rijk Astonishia zijn weerslag heeft gehad op de niet-magische mensenwereld waarmee ze sinds een ruime eeuw als één wereld verbonden zijn. Een periode die bij uitstek het onderwep van gesprek zou kunnen worden, is die van vóór de eerste evacuaties van ruim een eeuw geleden, tijdens alle andere evacuaties die daarop gevolgd waren, tot vlak nadat de meest recente (die waarschijnlijk even zelfs de allerlaatste is) was voltooid, althans dat verwachtte het kleine oude en fragiele mannetje dat vannacht als notulist zou optreden.. Alleen zeker weten deed hij dit niet. Want bij een urgent spoedberaad zoals er vannacht gevoerd zou worden, kon zijn vermoeden nog wel eens danig afwijken van wat er uiteindelijk besproken zou worden, of niet. Maar hoe dan ook: stel dát de evacuaties onderwerp van gesprek waren, dan was zijn vermoeden dat de genodigden erachter wilde komen wat de precieze reden was om de zo stipt uitgevoerde evacuaties van ouders met baby’s en/of (zeer) jonge kinderen zomaar ineens te staken. En dat terwijl de regering van Astonshia zelf nota bene de ouders dwong hieraan deel te nemen omdat zij anders hun veiligheid niet zou kunnen garanderen…
Ik bewerkt dit bericht binnenkort weer bij en dan pas ik alle fouten aan. De belangfrijkste,zoals de onduidelijkheid over dat stukje over die Wet heb ik aangepast. Hopelijk is het nu in orde en veel duidelijker. Mocht er nog behoefte zijn aan een samenvatting, laat het me dan weten.
Hieronder volgen weer de eerste drie pagina's van hoofdstuk 1. De rest volgt wanneer ik jullie meningen heb gelezen. Neem rustig de tijd. Het is nu veel tekst.
Groeten Rob
HOOFDSTUK 1
DE ALGEMENE SPOEDZITTING
Maandagnacht 31 december 2012 op 1 januari 2013
Hoewel het was opgehouden te miezeren, joegen koude windvlagen over de straten. Kale bomen wiegden een beetje heen en weer op de deining van de wind, zodat hun takken vervaarlijk kraakten. De nachtelijke hemel was nu weer wolkloos en kraakhelder.
Op de stoep van de Wilhelminasingel was, ondanks het gure weer en de onophoudelijke miezerbui die er gevallen was, veel vuurwerk afgestoken vannacht. Overal kringelde nog wat witte rook rond en hing er over de gehele lengte van de singel een haast ondoordringbaar waas van witgrijze rook die de kleur had van zeer hardnekkige mist. Uit kuiltjes en donkere plekken die overal in de Komeetlaan en de omgeving van het stadje Valster op natgeregende stoeptegels en het asfalt te zien waren, leidde iemand (als die er op dit uur nog was geweest) duidelijk af dat Oud & Nieuw dit jaar weer behoorlijk goed was gevierd. Als die iemand dit had aanschouwd, was het hem of haar vast ook opgevallen dat er nu een slaperige stilte heerste in die straat. Deze werd zo nu en dan even onaangekondigd verstoord, bij wijze van afgewisseling, met flarden muziek van het een of ander dat verderop in de stad nog plaatshad. Of wellicht was het wel het geluid van een bonkende stereo die ergens in een kroeg nog zijn allerlaatste nummer afspeelde voordat die zijn deuren zou sluiten; het was één minuut voor twee.
Plotseling roerde de kale takken van de bomen zich aan de overkant van de weg opnieuw…
Verdorde bladeren werden vanonder de sneeuw opgejaagd door een plotselinge windvlaag die precies vóór de deur van het pand met het huisnummer 262 en 262A opstak en daar de sneeuw als een druppel die op een glad wateroppervlak valt, liet rimpelen en vervolgens in één gigantische beweging aan de kant blies… De verdorde bladerdeken verschoof ettelijke meters voordat het iets verderop veel zachter ritselend weer neerstreek.
De overhellende takken van de bomen hulden de panden hier in een spookachtige schaduw.
De wind geselde de takken nu zonder enig respect, zodat de schaduwen op de muren en in de weerspiegeling van de duisternis achter de rolluikloze ramen zich wild met elkaar vermengeden en op het ritme van de wind, zo nu en dan, even in elkaar verstrengeld raakten. Het gekraak van het oude hout was te luid in de slaperige stilte, althans daar zag het naar uit, want plotseling verroerde iets, of liever gezegd iemand zich…
Het luide gegons van de kerklokken van de St. Martinus weerklonk melodieus tussen de muren van smalle steegjes en was tot in de wijde omtrek te horen; zo ook hier.
Het was nu exact twee uur ’s nachts.
Opeens was er deze, oude, fragiele man verschenen, precies op de plaats waar nu geen sneeuw meer lag. De man was erg klein. Het gewaad met een opdruk van merkwaardige zilveren symbolen dat hij droeg was hem iets te groot, waardoor zijn lichamelijke afmetingen in eerste instatie denken aan een klein dik mannetje. In werkelijkheid was hij mager en toch nog zo’n één meter vijftig lang. De kap van zijn reismantel maakte het er ook al niet beter op, want ook zijn gezichtscontouren waren nagenoeg niet te onderscheiden. Algauw verschenen er – schijnbaar vanuit het niets – ineens overal mensen in lange reismantels die dezelfde opdruk had als dat van het kleine oude mannetje dat hen iets verderop verwachtingsvol gadesloeg. De gezichten waren nauwelijks te onderscheiden, omdat ook zij de kappen van hun reismantels erg ver over hun hoofden hadden getrokken, zodat ze wel wat weg hadden van Gregoriaanse monniken. En als je goed luisterde, kon je een zacht geroezemoes horen opklinken uit de immense stoet die zich nu over de gehele breedte van de Singel uitstrekte en minstens drie rijen dik was, althans dat was nog maar vooraan in de rij. Achteraan dromde de mensen echter allesbehalve keurig samen! Achter hen leek er zich wel een heel ‘leger’ te hebben gevormd, dat vreemd genoeg niemand anders leek op te merken.
Plotseling sloot de oude man zijn ogen, drukte zijn handpalmen tegen elkaar aan en leek iets onverstanbaars te prevelen.
Op dát moment werd de slaperige stilte opnieuw verstoord door een zacht rommelend geluid dat veel weg had van immense keien die van een hoge heuvel rolde….
Het gerommel werd een luid gebulder en ineens deinde de stoeptegels zelfs mee!
Toen, terwijl het hele ‘leger’ aanwezigen ademloos toekeek, verscheen er een klein rijtje, oude donkerkleurige bakstenen aan de linkerzijde van het witte huis dat in grote, gouden cijfers het huisnummer 260 droeg. Tot ieders verbazing bleven de lichten ( ook deze keer, zelfs hier) achter de met glasgordijnen overdekte ramen uit. Het was gewoonweg verbijsterend dat niemand van de Nontovs reageerde of wakker werd…
Toen ze hun blik weer vestigden op de plaats waar de oude man stond, had die een paar stappen achteruit gezet, zodat hun blikveld iets ruimer werd. Inmiddels was dat rijtje bakstenen rechts van hen, uitgegroeid tot een heuse bakstenen muur van drie meter hoog en rees er een groot nieuw huis op tussen de twee bestaande panden in! Alsof dat al niet verbazingwekkend genoeg was, zag het ernaar uit dat dit nieuwe pand er precies hetzelfde uitzag als het pand dat er links naast lag; compleet met tuin en al. Het pand had ook een haveloze massieve houten voordeur, hetzelfde aantal grote vuile ramen met gesloten witte luiken. En naast al deze gelijkenissen was het ook nog eens precies even hoog!
Het pand was zo’n levensechte replica, dat als een Nontov (een niet-magische mens) dit zou hebben gezien, hij of zij geloofd zou hebben dat ie’ weer eens teveel gedronken had en niet goed werd.
Nou waren er op dit exacte tijdstip geen Nontovs te bekenen in deze straat. Maar je kon er vergif op innemen dat als eenmaal het uitggaansleven tot een einde liep, het er weer even druk zou kunnen worden; iets dat ze niet konden gebruiken.
Niet nu.
Doorgaans zou de oude man er niet zoveel om gegeven hebben als ze hem (of de rest van de aanwezigen) nu konden zien; de niet-magisch mens was inmiddels wel gewend aan het feit dat ze met tovenaars, magiers, heksen, sorcerer’s en andere wezens samenleefden. Vroeger echter, dat was nog niet eens zo heel lang geleden, zeker niet als je met de maatstaven mat van de oude man, was het vertonen in het openbaar onder dit deel van de menselijke bevolking, het niet-magische, nog ten strengste verboden. Sinds ruim een eeuw was daar onverwacht verandering in gekomen. Al was het echter nog wel heel erg gevaarlijk als je dat deed. Niet zozeer omdat de Nontovs (niet-magische mensen) nu eigenlijk voor het eerst echte heksen en tovenaars zagen rondlopen in hun straten of samen met hen in een buurt of wijk woonde, of zelfs buren van elkaar waren… Nee, het was gevaarlijk om nog een andere reden. Eentje waarover zij nooit met één woord zouden spreken. En die was van politieke aard: want alle mensen die officieel deel uitmaakte van de bevoking van het rijk Astonishia, hadden het liefst gehad dat de Wet Waarborg Persoon- identiteit en integriteitbescherming hier in de niet-magische wereld nog van kracht zou zijn geweest. Ja, en dan wel op de manier zoals het wetboek, dat in Nederland gehanteerd wordt, ze in werkelijkheid voorschrijft; niet de uitgemolken tweede versie die hun regering er van heeft gemaakt. Helaas was de werkelijkheid anders. Dus daarom was het nog veel beter geweest, als die wet (de aangepaste versie ervan) juist niet door het parlement en de senaat zou zijn gekomen. Het was de magische gemeenschap trouwens een volslagen raadsel hoe hun regering erin was geslaagd iets zoals het veranderen van een wet in Nederland door te drukken. Ze had er vast een omkletsmannetje opaf gestuurd, was dan ook de algemene opinie onder de magische gemeenschap die al ruim een eeuw in Nederland leefde. Ze waren het vooral niet met de talloze restricties en de zogenaamde bevoegdheden die daaruit voortvloeide waarmee de regering van Astonishia zich nog altijd heel wat macht meent toe te kunnen eigenen, meent toe te mogen passen, ook in een ander land,, ongeacht de omstandigheden. Dus ondanks dat ze naar Nederland waren geëvacueerd omdat de situatie in hun land het niet toeliet daar nog langer te kunnen blijven, veranderde de regering van Astonshia maar gewoon even een regel in het wetboek van Nederland? Onvoorstelbaar, vond de magische Gemeenschap dan ook. Maar wat kon je ertegen inbrengen?
Zo gaat dat nou eenmaal. Een machtige politicus met miljoenen volgelingen krijgt de absolute macht en een gladjanus van zijn partij die tegelijkertijd als zijn rechterhand fungeert, voert met het grootste gemak zo’n omstreden wet in. Omstreden vanwege het moment waarop hij werd ingevoerd in het Rijk Astonshia wel te verstaan. Die wet biedt voor de persoon als individu de mogelijkheid inspraak te hebben op en het recht te mogen weten hoe er met zijn of haar persoonlijke gevens en intregiteit wordt omgegaan, hoe deze worden bewaard, beschermd of gebruikt door allerhande instanties, de rijksoverheid en de (burgerlijke) autoriteiten enzovoorts.
Het probleem was alleen…dat de regering van Astonishia, nadat ze de wet in 1941 had ingevoerd, nota bene één dag nadat de Duitse Weermacht dat in Nederland óók had gedaan, die algauw naar hun hand ging zetten; dat wil zeggen veranderen… Aanpassen in hun eigen voordeel uiteraard.
En dat gebeurde wel op een zodanige manier, dat de wet tegenwoordig voor de mensen uit Astonshia niet meer is dan een leugen in de dagelijkse praktijk. De veelbelovende woorden in het wetboek zijn daardoor in hun waarheidsgehalte gedegradeerd tot een uitgemolken schim in tegensetelling van de boodschap die ze op het eerste gezicht naar de buitenwereld toe uitdraagt. Die 'woorden' zijn het opschrijven nog niet waard, zo schandalig is het!
Problemen van zulke aard zouden ze het hoofd bieden wanneer dat pas écht noodzakelijk werd. Niet dat er nu op het moment helemaal geen problemen waren inzake die wetswijziging, want die waren er wel degelijk!
Nu echter, was er een belangrijkere zaak aan de orde: het zo veel mogelijk in kaart brengen van de mate waarin de gebeurtenissen in het Rijk Astonishia zijn weerslag heeft gehad op de niet-magische mensenwereld waarmee ze sinds een ruime eeuw als één wereld verbonden zijn. Een periode die bij uitstek het onderwep van gesprek zou kunnen worden, is die van vóór de eerste evacuaties van ruim een eeuw geleden, tijdens alle andere evacuaties die daarop gevolgd waren, tot vlak nadat de meest recente (die waarschijnlijk even zelfs de allerlaatste is) was voltooid, althans dat verwachtte het kleine oude en fragiele mannetje dat vannacht als notulist zou optreden.. Alleen zeker weten deed hij dit niet. Want bij een urgent spoedberaad zoals er vannacht gevoerd zou worden, kon zijn vermoeden nog wel eens danig afwijken van wat er uiteindelijk besproken zou worden, of niet. Maar hoe dan ook: stel dát de evacuaties onderwerp van gesprek waren, dan was zijn vermoeden dat de genodigden erachter wilde komen wat de precieze reden was om de zo stipt uitgevoerde evacuaties van ouders met baby’s en/of (zeer) jonge kinderen zomaar ineens te staken. En dat terwijl de regering van Astonshia zelf nota bene de ouders dwong hieraan deel te nemen omdat zij anders hun veiligheid niet zou kunnen garanderen…
Hallo OV-leden,
Ik plaats de rest van hoofdstuk 1 ook. Nog niet alle spelfouten eruit gehaald, maar wellicht komen die vanzelf bovendrijven wanneer er weer enthousiast gelezen wordt!
Bedankt nogmaals voor de bemoedigende reacties!
Op het moment dat de oude man, die eerder nog als eerste vooraan in de rij had gestaan, zich rustig aan slenterend naar voren bewoog en uiteindelijk naar binnen glipte door de openstaande deur van het pand, kwam de massa heksen, tovenaars, magiers en Sorcere’s in beweging.
Toen hij, de oude man, over de drempel stapte was er niemand te zien die de deur eventueel voor hem geopend zou kunnen hebben…
Ondertussen stond hij allerminst stil bij het feit dat hij zojuist een pand had betreden dat hem letterlijk met een open deur had ontvangen, maar maalden zijn gedachten als verder en verder.
Toch wel vreemd nietwaar, dacht het mannetje verbijsterd. De meest kwetsbare bevolking van van je eigen wereld – in dit geval ouders met (zeer jonge) kinderen – verplichten deel te nemen aan decennia lange, voortdurende en letterlijk tot in de puntjes geregelde evacuaties naar het niet-magische deel van de mensenwereld, om ze vervolgens niet te laten doorgaan met de reden dat onze regering anders niet voor hun veiligheid zou kunnen instaan – m’n hoela! Ik wed dat hier veel meer achter zit dan zo’n gemakkelijke smoes! Hun veiligheid niet kunnen waarborgen… Pff! Gemakkelijk vinden zij het wel! Gouden bergen beloven, maar vervolgens niks daar! Ik wed dat die dikkoppen zich ginds een breuk lachen, schamperde het mannetje in gedachten verzonken. Maar horen en zien zal hen vergaan wanneer het moment is aangebroken waarop hier alleen nog maar meer onheil van zal komen! En dat komt er! Daar ben ik heilig van overtuigd, dacht het oude mannetje, terwijl hij een vreemd soort euforisch gevoel in zijn binnenste voelde opborrelen. Hier komt ellende van – let op mijn woorden!
Meteen hierop echter, was het ineens net alsof dat euforische vlammetje dat in hem zo plots was onstoken, weer gedoofd werd door een hardnekkig gevoel van onzekerheid omdat hij, ook hij de regering deze keer opnieuw weer eens niet op hun woord durfde te geloven. Want die o zo belangrijke wet was aangepast en uitgemolken en ook hij, net als alle andere aanwezigen waar hij straks deze urgente bijeenkomst mee zou bijwonen wisten hoe “vrij” het Zuiden des Rijks in werkelijkheid was… vooral nadat die verdomde wet was aangepast. De arme ouders beloven dat de wetten die in het Vrije Zuiden des Rijks gelden, net zozeer voor hen als voor hun kinderen van kracht zullen zijn en blijven, ook wanneer zij als vluchtelingen uit Astonshia naar het niet-magische deel van de mensenwereld geëvacueerd zijn, vervolgde hij zijn gedachten vol van meelijden. Nou – we zullen dadelijk nog wel eens zien wat hier van waar blijkt te zijn, dacht het oude, fragiele mannetje vastberaden en woest, maar tegelijkertijd toch een beetje bang en onzeker. Als ze het tenminste over het onderwerp gaan hebben wat ik in gedachten heb!’
Pas na een kwartier was iedere genodigde binnen en viel achter hen de deur met een galmende knal in het slot, die in de grote, sombere hal nog even na echode. Dit bevestigde meteen al het vermoeden van de aanwezigen dat dit pand groter moest zijn dan het van buiten af had geleken.
Dus een exacte replica was hier geen sprake meer.
Wat vanuit binnen niet te zien was, laat staan te merken – omdat de houten luiken voor de ramen gesloten waren – was dat het pand met hetzelfde luid gerommel weer uit het straatbeeld verdween. Binnen in deze “replica van Wilhelminasdingel 262”, was daar helemaal niets van te merken; het werd binnen niet krapper. Een al even massieve dubbele deur leidde hen naar een tweede vertrek.
Toen deze deur zich piepend en knarsend had geopend, ontwaardde de stoet mensen algauw een al even kaal en somber vertrek dat baadde in een ijl licht. Die zwakke, vaalgele lichtgloed werd ver-spreid door ouderwetse gaslampen die aan de ongedecoreerde betonkleurige muren hingen, rechts en links naast de deur. Bij de overige, die elders aan de muren hingen, was het licht achter hun kappen echter nog gedoofd.
De enige twee ramen die zich vanuit de deuropening aan de rechterzijde van de ruimte bevonden, waren op een uiterst bedreven en vakkunmdige manier naadloos verduisterd. Hierdoor zag het ernaar uit dat het ijle licht van de ouderwetse gaslampen de enige lichtbron in de hele ruimte was.
De aanwezigen die nu langzaam de ruimte binnenschuifelden rilde even onbehaaglijk.
Weer anderen huiverden…
Het was tochtig en kil binnen. Een verwarming in welke hoedanigheid dan ook, scheen er zo op het eerste gezicht niet te zijn.
Helemaal in een verre en donkere uithoek, zat het piepkleine, uitzonderlijk oud en fragiel mannetje dat erder nog buiten had gestaan en als eerste het pand had betreden. Hij zat achter een antiek meubel dat nog meer weg had van een oud bureau. Het was zo’n massief en groot meubelstuk, dat je de man die erachter zat (als de gloed van een nabutige kaarsvlam niet ook zijn gezicht had beschenen), je hem gemakkelijk over het hoofd zou hebben gezien. Dit bureaumeubel stond – net als het overige meubilair trouwens – vreemd genoeg erg ver van de enige open haard in deze ruimte.
Het fragiele, oude mannetje zat daar helemaal alleen in die verre, donkere hoek, slechts vergezeld door een nog oudere schrijfmachiene die op het bureaublad voor hem stond. Rechts naast hem lag zijn bril met hoornen montuur met behoorlijk dikke, maar afgeronde jampotglazen. Het flakkerende lichtschijnsel van die naburige kaars en nog iets anders flakkerends werd dansend weerkaatst in beide glazen, terwijl hij met guitige, helblauwe ogen, die meerdere malen vergroot werden wanneer hij door zijn bril tuurde, afwachtend toekeek hoe de menigte door de grote dubbele deuren van het vertrek aaneen gesloten naar binnen schuifelden. Dat andere, flakkerende lichtschijnsel was afkomstig van een marmeren schouw die al even somber grijs gekleurd was als de muren. In het gapende open vierkant onder die fraaie omlijsting bevond zich een open haard waarvan het vuur vrolijk dansend en luid knetterend een kleine, vierkante gloed van licht een halve meter de ruimte in verspreidde. Verder dan die halve meter kwam de gloed, noch de warmte die het vuur in de ruimte had moeten verspreiden totaal niet.
De meute die gehuld waren in lange mantels met bijbehorende kap, die aan de overkant van de straat een lange, uitzonderlijk zwijgzame stoet van mensen had gevormd, zocht nu al even stilletjes hun plaatsen op.
Het ontging het kleine, fragiele mannetje niet dat de gezichtuitdrukkingen niet erg verschilde met de laatste keer dat hij hen had ontmoet; zij het dat dat in een totaal andere ruimte was geweest dan deze. Toen enkele vluchtige blikken van mensen die hem voorlangs passeerde die van hem voor het eerst sinds hun binnenkomst kruisten, ontwaarde hij in het ijle licht van de enige kaarsvlam die zijn derderangs plaats rijk was nog iets anders dat in hun blikken verscholen lag. Het was een voelbaar soort spanning dat vermegd was met een onvoorstelbaar groot verdriet en een nog grotere woede die nog het meest in de buurt kwam van regelrechte haat en rancune.
Alleen het geschraap van oude mahoniehouten stoelen die dichter naar de grote ovale tafel in het midden van de ruimte werden toegeschoven, terwijl de mensen erop plaatsnamen, verstoorde de vreemde sfeer.
De oude, fragiele man trilde even; er trok tegelijkertijd een spiertje bij zijn mondhoek en toen zuchte hij beverig. De sfeer leek wel tastbaar zoals die zich in de ruimte steeds meer en beter leek te settelen, terwijl de stilte die er nog altijd tussen alle aanwezigen heerste zenuwslopend lang, zo leek het wel, en onafgebroken voortduurde.
Opeens hoorde hij een zacht sissend geluid. Vervolgens baadde het vertrek ineens in een beduidend sterker, donkergeel licht. Alsof er met het ontvlammen van het gas in de gaslampen ook een lichtje bij hem was gaan branden, wist hij het: De spoedzitting begint zodadelijk.
Snel griste hij één velletje van het stapeltje perkament dat rechts naast de schrijfmachiene lag, stond toen op en dat veroorzaakte een geweldig schrapend geluid.
Tientallen paren ogen schoten geschrokken in zijn richting, staarde hem aan, maar zeiden niets.
Met een hoofd als een boei, zodat zijn witte haar en baard een extra goed contrast met zijn gezicht vormde, keek hij overdreven geforceerd naar de wijze waarop hij het velletje in de schrijfmachine frotte. Na enkele uitermate ongemakkelijke minuten te hebben gehannest, maakte hij nog wel minstens tien keer zijn welgemeende excuses aan iedereen die maar naar hem wilde luisteren.
Toen ging hij zitten en verdween zijn vuurrode hoofd met uitzonderlijk opvallende witte bos haar, snor en baard weer in de schaduwen van zijn derderangse positie in het grote, somber ingerichte vertrek dat hij opeens een stuk confortabeler vond.
Ineens klonk er een luid schrapend geluid op.
De ogen van de aanwezigen vlogen tot opluchting van de fragiele, oude man die achter de schrijfmachiene zat, maar desondanks toch even angstig had gekeken, naar de overkant van de ovale mahoniehouten tafel. Hij kon vrijwel niets zien, omdat er een gezelschap van drie mensen iets verderop pal voor zijn neus hadden plaatsgenomen.
De persoon rechts was overduidelijk een vrouw, een heks, te oordelen naar haar kenmerkende zwarte puntmuts en een opdruk bezat van felgroene, witte en zilveren maantjes en sterren.
De man die helemaal links op de afgroende hoek zat, ging onmiskenaar gehuld in een tovenaarsge-waad dat dezelfde kleur had als zijn reismantel en de puntmuts van de heks die twee plaatsen naar rechts en daar bij de afgronde hoek de stoel bezet hield; ook de symbolen die zijn gewaad sierde, waren identiek aan die van vrouw met de punmtmuts op haar hoofd. In hun midden zat een persoon die hier allesbehalve leek thuis te horen en van wie het oude mannetje geen naam wist, noch had hij hem al eens eerder gezien.
Deze man was gekleed in een keurig geperst pak dat op zijn brede lichaam naadloos leek aan te sluiten. Hij was zeker geen tovenaar, maar zag er eerder uit als een soort diplomaat, vond het oude mannetje.
Rechts naast hem stond een koffertje op de grond, dat afgesloten was met zilveren kliksluitingen. De man had zwart haar en was zo te zien pas naar een kapper geweest, te oordelen aan de rode rand onderaan zijn kapsel en diens kortgeschoren haar.
Plotseling klonk er een warme, vertrouwde diepe stem op, vanaf het andere einde van de tafel. Een stem waarvan iedere mensenkind zou wensen dat het die van zijn opa of overgrootvader was. Perfect in balans, hartelijk, warm, kalm en gecontroleerd, maar bovendien waren diens woorden altijd wijs en was de intelligentie en de ervaring die in die persoon school, zo leek het, altijd een onuitputtelijke bron van al veel eerder vergaarde kennis en een geweldige rijkdom aan (levens)ervaringen.
Bij deze man was dat geen uitzondering, maar eerder de regel, zo wist ook het oude mannetje dat als notulist fungeerde tijdens iedere vergadering, algemene ledenvergadering of, zoals vandaag, bij deze spoedzitting.
Ook al kon hij van de lange, oude man aan de overkant van de ruimte, slechts zijn hoge, bij de hals geknikte puntmuts zien, met die o zo kenmerkende ronde deuk die dan altijd obsceen benegeld naar voren wees wanneer hij rondliep. Het oude mannetje wist meteen dat het maar één iemand kon zijn: Phil ‘Protasius’ Philoxenia, één van de Behoeders, van de Beschermingsbond van Behoeders.
Nog vóórdat die Phil Protasius, zoals hij doorgaans voluit werd genoemd, of kortweg Phil, de kans had gehad zijn eerste woorden tot de genodigden te richten, was het oude mannetje al druk bezig de organisaties waarvoor deze mensen doorgaans werkzaam waren, over te typen. En hiermee werd dan ook de drukkende, gespannen stilte compleet teniet gedaan.
Het fragiele, oude mannetje typte met een ontzaglijke snelle vingervlugheid haast oorvedovend ratelend het volgende in hoofdletters op het exacte midden van een lang stuk vergeeld perkament...
(Wordt vervolgd)
Ik plaats de rest van hoofdstuk 1 ook. Nog niet alle spelfouten eruit gehaald, maar wellicht komen die vanzelf bovendrijven wanneer er weer enthousiast gelezen wordt!
Bedankt nogmaals voor de bemoedigende reacties!
Op het moment dat de oude man, die eerder nog als eerste vooraan in de rij had gestaan, zich rustig aan slenterend naar voren bewoog en uiteindelijk naar binnen glipte door de openstaande deur van het pand, kwam de massa heksen, tovenaars, magiers en Sorcere’s in beweging.
Toen hij, de oude man, over de drempel stapte was er niemand te zien die de deur eventueel voor hem geopend zou kunnen hebben…
Ondertussen stond hij allerminst stil bij het feit dat hij zojuist een pand had betreden dat hem letterlijk met een open deur had ontvangen, maar maalden zijn gedachten als verder en verder.
Toch wel vreemd nietwaar, dacht het mannetje verbijsterd. De meest kwetsbare bevolking van van je eigen wereld – in dit geval ouders met (zeer jonge) kinderen – verplichten deel te nemen aan decennia lange, voortdurende en letterlijk tot in de puntjes geregelde evacuaties naar het niet-magische deel van de mensenwereld, om ze vervolgens niet te laten doorgaan met de reden dat onze regering anders niet voor hun veiligheid zou kunnen instaan – m’n hoela! Ik wed dat hier veel meer achter zit dan zo’n gemakkelijke smoes! Hun veiligheid niet kunnen waarborgen… Pff! Gemakkelijk vinden zij het wel! Gouden bergen beloven, maar vervolgens niks daar! Ik wed dat die dikkoppen zich ginds een breuk lachen, schamperde het mannetje in gedachten verzonken. Maar horen en zien zal hen vergaan wanneer het moment is aangebroken waarop hier alleen nog maar meer onheil van zal komen! En dat komt er! Daar ben ik heilig van overtuigd, dacht het oude mannetje, terwijl hij een vreemd soort euforisch gevoel in zijn binnenste voelde opborrelen. Hier komt ellende van – let op mijn woorden!
Meteen hierop echter, was het ineens net alsof dat euforische vlammetje dat in hem zo plots was onstoken, weer gedoofd werd door een hardnekkig gevoel van onzekerheid omdat hij, ook hij de regering deze keer opnieuw weer eens niet op hun woord durfde te geloven. Want die o zo belangrijke wet was aangepast en uitgemolken en ook hij, net als alle andere aanwezigen waar hij straks deze urgente bijeenkomst mee zou bijwonen wisten hoe “vrij” het Zuiden des Rijks in werkelijkheid was… vooral nadat die verdomde wet was aangepast. De arme ouders beloven dat de wetten die in het Vrije Zuiden des Rijks gelden, net zozeer voor hen als voor hun kinderen van kracht zullen zijn en blijven, ook wanneer zij als vluchtelingen uit Astonshia naar het niet-magische deel van de mensenwereld geëvacueerd zijn, vervolgde hij zijn gedachten vol van meelijden. Nou – we zullen dadelijk nog wel eens zien wat hier van waar blijkt te zijn, dacht het oude, fragiele mannetje vastberaden en woest, maar tegelijkertijd toch een beetje bang en onzeker. Als ze het tenminste over het onderwerp gaan hebben wat ik in gedachten heb!’
Pas na een kwartier was iedere genodigde binnen en viel achter hen de deur met een galmende knal in het slot, die in de grote, sombere hal nog even na echode. Dit bevestigde meteen al het vermoeden van de aanwezigen dat dit pand groter moest zijn dan het van buiten af had geleken.
Dus een exacte replica was hier geen sprake meer.
Wat vanuit binnen niet te zien was, laat staan te merken – omdat de houten luiken voor de ramen gesloten waren – was dat het pand met hetzelfde luid gerommel weer uit het straatbeeld verdween. Binnen in deze “replica van Wilhelminasdingel 262”, was daar helemaal niets van te merken; het werd binnen niet krapper. Een al even massieve dubbele deur leidde hen naar een tweede vertrek.
Toen deze deur zich piepend en knarsend had geopend, ontwaardde de stoet mensen algauw een al even kaal en somber vertrek dat baadde in een ijl licht. Die zwakke, vaalgele lichtgloed werd ver-spreid door ouderwetse gaslampen die aan de ongedecoreerde betonkleurige muren hingen, rechts en links naast de deur. Bij de overige, die elders aan de muren hingen, was het licht achter hun kappen echter nog gedoofd.
De enige twee ramen die zich vanuit de deuropening aan de rechterzijde van de ruimte bevonden, waren op een uiterst bedreven en vakkunmdige manier naadloos verduisterd. Hierdoor zag het ernaar uit dat het ijle licht van de ouderwetse gaslampen de enige lichtbron in de hele ruimte was.
De aanwezigen die nu langzaam de ruimte binnenschuifelden rilde even onbehaaglijk.
Weer anderen huiverden…
Het was tochtig en kil binnen. Een verwarming in welke hoedanigheid dan ook, scheen er zo op het eerste gezicht niet te zijn.
Helemaal in een verre en donkere uithoek, zat het piepkleine, uitzonderlijk oud en fragiel mannetje dat erder nog buiten had gestaan en als eerste het pand had betreden. Hij zat achter een antiek meubel dat nog meer weg had van een oud bureau. Het was zo’n massief en groot meubelstuk, dat je de man die erachter zat (als de gloed van een nabutige kaarsvlam niet ook zijn gezicht had beschenen), je hem gemakkelijk over het hoofd zou hebben gezien. Dit bureaumeubel stond – net als het overige meubilair trouwens – vreemd genoeg erg ver van de enige open haard in deze ruimte.
Het fragiele, oude mannetje zat daar helemaal alleen in die verre, donkere hoek, slechts vergezeld door een nog oudere schrijfmachiene die op het bureaublad voor hem stond. Rechts naast hem lag zijn bril met hoornen montuur met behoorlijk dikke, maar afgeronde jampotglazen. Het flakkerende lichtschijnsel van die naburige kaars en nog iets anders flakkerends werd dansend weerkaatst in beide glazen, terwijl hij met guitige, helblauwe ogen, die meerdere malen vergroot werden wanneer hij door zijn bril tuurde, afwachtend toekeek hoe de menigte door de grote dubbele deuren van het vertrek aaneen gesloten naar binnen schuifelden. Dat andere, flakkerende lichtschijnsel was afkomstig van een marmeren schouw die al even somber grijs gekleurd was als de muren. In het gapende open vierkant onder die fraaie omlijsting bevond zich een open haard waarvan het vuur vrolijk dansend en luid knetterend een kleine, vierkante gloed van licht een halve meter de ruimte in verspreidde. Verder dan die halve meter kwam de gloed, noch de warmte die het vuur in de ruimte had moeten verspreiden totaal niet.
De meute die gehuld waren in lange mantels met bijbehorende kap, die aan de overkant van de straat een lange, uitzonderlijk zwijgzame stoet van mensen had gevormd, zocht nu al even stilletjes hun plaatsen op.
Het ontging het kleine, fragiele mannetje niet dat de gezichtuitdrukkingen niet erg verschilde met de laatste keer dat hij hen had ontmoet; zij het dat dat in een totaal andere ruimte was geweest dan deze. Toen enkele vluchtige blikken van mensen die hem voorlangs passeerde die van hem voor het eerst sinds hun binnenkomst kruisten, ontwaarde hij in het ijle licht van de enige kaarsvlam die zijn derderangs plaats rijk was nog iets anders dat in hun blikken verscholen lag. Het was een voelbaar soort spanning dat vermegd was met een onvoorstelbaar groot verdriet en een nog grotere woede die nog het meest in de buurt kwam van regelrechte haat en rancune.
Alleen het geschraap van oude mahoniehouten stoelen die dichter naar de grote ovale tafel in het midden van de ruimte werden toegeschoven, terwijl de mensen erop plaatsnamen, verstoorde de vreemde sfeer.
De oude, fragiele man trilde even; er trok tegelijkertijd een spiertje bij zijn mondhoek en toen zuchte hij beverig. De sfeer leek wel tastbaar zoals die zich in de ruimte steeds meer en beter leek te settelen, terwijl de stilte die er nog altijd tussen alle aanwezigen heerste zenuwslopend lang, zo leek het wel, en onafgebroken voortduurde.
Opeens hoorde hij een zacht sissend geluid. Vervolgens baadde het vertrek ineens in een beduidend sterker, donkergeel licht. Alsof er met het ontvlammen van het gas in de gaslampen ook een lichtje bij hem was gaan branden, wist hij het: De spoedzitting begint zodadelijk.
Snel griste hij één velletje van het stapeltje perkament dat rechts naast de schrijfmachiene lag, stond toen op en dat veroorzaakte een geweldig schrapend geluid.
Tientallen paren ogen schoten geschrokken in zijn richting, staarde hem aan, maar zeiden niets.
Met een hoofd als een boei, zodat zijn witte haar en baard een extra goed contrast met zijn gezicht vormde, keek hij overdreven geforceerd naar de wijze waarop hij het velletje in de schrijfmachine frotte. Na enkele uitermate ongemakkelijke minuten te hebben gehannest, maakte hij nog wel minstens tien keer zijn welgemeende excuses aan iedereen die maar naar hem wilde luisteren.
Toen ging hij zitten en verdween zijn vuurrode hoofd met uitzonderlijk opvallende witte bos haar, snor en baard weer in de schaduwen van zijn derderangse positie in het grote, somber ingerichte vertrek dat hij opeens een stuk confortabeler vond.
Ineens klonk er een luid schrapend geluid op.
De ogen van de aanwezigen vlogen tot opluchting van de fragiele, oude man die achter de schrijfmachiene zat, maar desondanks toch even angstig had gekeken, naar de overkant van de ovale mahoniehouten tafel. Hij kon vrijwel niets zien, omdat er een gezelschap van drie mensen iets verderop pal voor zijn neus hadden plaatsgenomen.
De persoon rechts was overduidelijk een vrouw, een heks, te oordelen naar haar kenmerkende zwarte puntmuts en een opdruk bezat van felgroene, witte en zilveren maantjes en sterren.
De man die helemaal links op de afgroende hoek zat, ging onmiskenaar gehuld in een tovenaarsge-waad dat dezelfde kleur had als zijn reismantel en de puntmuts van de heks die twee plaatsen naar rechts en daar bij de afgronde hoek de stoel bezet hield; ook de symbolen die zijn gewaad sierde, waren identiek aan die van vrouw met de punmtmuts op haar hoofd. In hun midden zat een persoon die hier allesbehalve leek thuis te horen en van wie het oude mannetje geen naam wist, noch had hij hem al eens eerder gezien.
Deze man was gekleed in een keurig geperst pak dat op zijn brede lichaam naadloos leek aan te sluiten. Hij was zeker geen tovenaar, maar zag er eerder uit als een soort diplomaat, vond het oude mannetje.
Rechts naast hem stond een koffertje op de grond, dat afgesloten was met zilveren kliksluitingen. De man had zwart haar en was zo te zien pas naar een kapper geweest, te oordelen aan de rode rand onderaan zijn kapsel en diens kortgeschoren haar.
Plotseling klonk er een warme, vertrouwde diepe stem op, vanaf het andere einde van de tafel. Een stem waarvan iedere mensenkind zou wensen dat het die van zijn opa of overgrootvader was. Perfect in balans, hartelijk, warm, kalm en gecontroleerd, maar bovendien waren diens woorden altijd wijs en was de intelligentie en de ervaring die in die persoon school, zo leek het, altijd een onuitputtelijke bron van al veel eerder vergaarde kennis en een geweldige rijkdom aan (levens)ervaringen.
Bij deze man was dat geen uitzondering, maar eerder de regel, zo wist ook het oude mannetje dat als notulist fungeerde tijdens iedere vergadering, algemene ledenvergadering of, zoals vandaag, bij deze spoedzitting.
Ook al kon hij van de lange, oude man aan de overkant van de ruimte, slechts zijn hoge, bij de hals geknikte puntmuts zien, met die o zo kenmerkende ronde deuk die dan altijd obsceen benegeld naar voren wees wanneer hij rondliep. Het oude mannetje wist meteen dat het maar één iemand kon zijn: Phil ‘Protasius’ Philoxenia, één van de Behoeders, van de Beschermingsbond van Behoeders.
Nog vóórdat die Phil Protasius, zoals hij doorgaans voluit werd genoemd, of kortweg Phil, de kans had gehad zijn eerste woorden tot de genodigden te richten, was het oude mannetje al druk bezig de organisaties waarvoor deze mensen doorgaans werkzaam waren, over te typen. En hiermee werd dan ook de drukkende, gespannen stilte compleet teniet gedaan.
Het fragiele, oude mannetje typte met een ontzaglijke snelle vingervlugheid haast oorvedovend ratelend het volgende in hoofdletters op het exacte midden van een lang stuk vergeeld perkament...
(Wordt vervolgd)
Ik heb een stukje van je verhaal gelezen hoor, spannend, vooral hoe je de straten omschrijft, donker, dat het waait, oud op nieuw net voorbij, ik krijg meteen een indruk en dat geeft me ook echt zin om verder te lezen! Daar heb ik nu alleen even de energie niet voor, dus ik lees zo vlug mogelijk nog een keer verder!
Sorry dat ik niet eerder gereageerd heb trouwens. Heb daardoor een behoorlijke achterstand, haha!
Groetjes Blieje

Sorry dat ik niet eerder gereageerd heb trouwens. Heb daardoor een behoorlijke achterstand, haha!

Groetjes Blieje
Het laatste contact is altijd het zwaarste.
-
- Balpen
- Berichten: 144
- Lid geworden op: 18 jun 2012 21:31
Hey hey,
je titel trok mij aan. Op de één of andere manier deed het me een beetje denken aan het bernini mysterie
Toch maar even een kijkje gewaagd, beetje oppervlakkig, maar dat zal ik snel goed maken. Doordat er van alles gezegd wordt over magie en niet magisch werd mijn 'bernini' indruk getemperd.
Ik zal het snel gaan lezen en dan laat ik even een reactie achter waar je iets meer aan hebt,
Groetjes
je titel trok mij aan. Op de één of andere manier deed het me een beetje denken aan het bernini mysterie

Toch maar even een kijkje gewaagd, beetje oppervlakkig, maar dat zal ik snel goed maken. Doordat er van alles gezegd wordt over magie en niet magisch werd mijn 'bernini' indruk getemperd.
Ik zal het snel gaan lezen en dan laat ik even een reactie achter waar je iets meer aan hebt,
Groetjes
Even Miracles take A Little Time
Hallo iedereen,
Wat leuk dat iedereen zo nieuwsgierig is en er zijn zelfs mensen bij die 'hoge verwxhtingen' hebben alleen al wanneer ze de titel lezen.
Nou... daar zit het dus wel goed mee! Haha!
Hopelijk blijft het verhaal dat ik schrijf jullie intresseren. Hier volgt voor iedereen die hun interesse is gewekt, het laatste stuk van hoofdstuk 1. Ik heb daarna nog een vervolg gegeven aan hoofdstuk 1.
Namelijk: hoofdstuk 1.2 en hoofdstuk 1.3. Daarna volgt hoofdstuk 2.
Hieronder vervolgt hoofdstuk 1
Het fragiele, oude mannetje typte met een ontzaglijke snelle vingervlugheid haast oorvedovend ratelend het volgende in hoofdletters op het exacte midden van een lang stuk vergeeld perkament: URGENTE ALGEMENE SPOEDZITTING.
Hij ramde vliegensvlug éénmaal op de enter-toest en lieteen witte regel vrij van tekst, ramde nog een keer op diezelfde toets. Terwijl zijn vingers lenig danstend de toetsen indrukte, verschenen in zwarte inkt voor zijn ogen op het nog eerst smeteloze geelachtige perkament de letters die vliegensvlug de woorden vormde: DOELSTELLING: Zoals hedenmorgen overeengekomen, wordt deze extra vergadering belegd om grip te krijgen op en een beter beeld te krijgen van enkele intercontinentale zaken, zoals die er nu als volgt voorstaan.
Daaronder stond, eveneens in hoofdletters, het kopje: AANWEZIGE ORGANISATIES EN HUN VERTEGENWOORDIGERS.
Weer daaronder somde hij, terwijl zijn vingers als een wervelwind over de toetsen raasden, eventjes uit zijn hoofd feilloos de vertegenwoordigde organisatries op die hedennacht aanwezig waren.
Op volstrekt willekeurige volgorde stond er algauw te lezen:
- Verenigd Opsporings Systeem(V.O.S.), Landelijk Organisatorisch Netwerk Gerigistreerden en Niet-geregistreerden Onderduikers en Spijbelaars Engeland(LONG NOSE), Travel-R(Travl-R reissystemen), Astonishia Nationaal Archief(A.N.A.), Intercontinentaal Bevolkingsregister Astonishia(I.B.A.) i.s.m. het Ministerieel Rijks Archief(M.R.A.), Astonishia’s Binnenlandse Inlichtingen Dienst(B.I.D.), Binnenlandse Opsporings Eenheid(BOE!), Royal Astonishing Air Force(RAAF), Ministeriële Opsporings Politie(MOP), Ministeriële Politie(MP), Astonishia Ministerie van Oorlog (AMO), Alerte Intelligente Responseenheid(A.I.R.), Royal Astonishia Airdefence Forces(RAAF), Arcanum Unicum Consilium (A.U.C.) Het Geheime unieke samenscholingverbond, Clandestien Unaniem Geheim Genootschap(CUGG), Secret Society Shelterseekers Tripple S, Londen (S.S.S.), Ondergrondse Onderduikers Organisatie Tripple O, Londen (O.O.O.), Oerhollandse Ondergrondse Onderduikers Organisatie (QUATRO), De Woningwizzard (D.W.W.), De Sterke Arm (D.S.A.), De Yzeren Hand (D.Y.H.), De Camouleon (D.C.), Het Cloonnaster (H.C.), Resquewees Rangers (R.R.), Beschermingsverbond “De Behoeders” (B.D.B.), De Illegale Pers (I.P.) i.s.m alle redacties van tijdschriften, roddelbladen en intercontinentale, internationale, nationale en streekkranten, verder te noemen De PoortWachter (D.P.W.), krant voor de grensgebieden, De Grenspost, krant voor in en over de grensstreek, intercontinentale krant De Vliegende Reporter, regionale krant De NieuwsGier, koeriersdienstverlening & postorderbedrijf “Poststuur”, nationale krant Wel-en-Wee, De PoortWachter, nieuwsbulletin voor de autoriteiten, De Magiestraal, regionale krant, bulletin De Carbontov, roddelblad en krant Rivalitov, nationale krant De Verbluffende Courant, de internationale en continentale krant Pul-Pers, illegale internationaal tijdschrift Die Kranten-Ann, het roddelblad Bezoedeldeboel ook wel Het Bezoedel Blad en het tijdschrift/roddelblad HalluciNatie en SpecuNatie.
Toen het geratel uiteindelijk wegstierf, kon hij het gesprek weer goed volgen, merkte dat hij slechts het begin gemist had, en pikte het gesprek aan het begin van een nieuwe zin die Phil Protasius zei, weer met kinderlijk gemak op.
’Zijn er nog belangrijke zaken voorgevallen buiten ons weten om?’ vroeg hij met zijn diepe, warme stemgeluid aan de enige overduidelijke Nontov die in het verder volledig magische gezelschap verkeerde.
De man knikte beslist. ’Een heleboel, mijnheer Protasius,’ zei de man met een helder stemgeluid dat overduidelijk nogal zangerig klonk.
’Ik ben een woordvoerder van de president van het Konkrijk Der Nederlanden en ik kan u voorts melden dat hij in kennis is gesteld door wijlen Waljan Wren zelf. Hij is nu volledig van het gebeuren op de hoogte als voor een president van niet-magische bloede maar mogelijk is.’
Phil Protasius knikte met twinkelende, smaragroene ogen.
‘Diezelfde nacht nog heeft hij mij lichtelijk in paniek wakker gemaakt en me van het relaas tot in de kleinste details op de hoogte gesteld.’
’Mag ik dan aan u vragen wat de president u precies verteld heeft,’zei opeens een stem die de man nog niet eerder had gehoord. Maar ook al had hij deze man nooit gezien, wist hij, omdat hij de rest naar adem hoorde snakken, dat het de eerste minister zelf moest zijn.
Dit vermoeden werd ten eerste onderstreept, omdat iedereen die aan tafel had plaatsgenomen ineens opstond en hem beleefd groette; niemand had hem blijkbaar horen binnenkomen.
Die groet was het waardoor iedere twijfel die de vertegenwoordiger van de andere minister kon hebben, voorgoed uitgewist en hield zelfs helemaal op te bestaan.
’Natuurlijk, eerste minister, neemt u mij niet kwalijk,’ voegde hij er gauw aan toe, want hij kwam er tot zijn schaamte achter dat hij de enige was die nog niet was opgestaan van zijn stoel.
’Aangenaam kennis te maken. Het is een eer u eens in het echt te ontmoeten...’
’Eensgelijks,’ zei Waljan Wren met zijn zware accent met de bekende rollende R.
De beide mannen schudde elkaar plechtig de rechterhand.
Nog steeds staand, kaarsrecht tegenover elkaar en met elkaars beider rechterhand nog ferm vasthoudend, boog Waljan zich naar de premier toe en fluisterde: ’Kunt u mij even zachtjes herhalen wat uw president u nou precies heeft verteld?’
’Natuurlijk, eerste minister,’ zei de woordvoerder. ’Is het goed als ik mijn naam niet gebruik?’
’Uiteraard...’
’Oke – Nou, zoals ik al zei, kwam hij, de president, me gelijk vertellen wat hij had meegemaakt. Eerst geloofde ik hem natuurlijk niet en dacht dat hij ijlde of zoiets –’
’Ja, weet ik, weet ik,’ zei de eerste minister vol ongeduld. ’Maar dat is nu niet belangrijk. Zo gaat dat altijd.’
’Werkelijk?’
’Ja, dat is nog altijd zo gegaan. Iedere president, koning of koningin die wij bezoeken in de niet-magische wereld, die van de Nontovs, zoals wij jullie bevolkkingslaag noemen, weet wel dat we bestaan, maar worden hoe dan ook al jaar in jaar uit weer iedere keer toch weer verrast door onze komst.... Uiterst vreemd. Al had ik bij deze president niet anders verwacht, omdat het voor hem écht de eerste keer was dat hij van ons hoorde, net zoals jullie vorige en die daarvoor enzovoorts.’
De woordvoerde van de president staarde de eerste minister verbouwereerd aan. ’Maar waarom reageert men in ons land zo anders dan bij alle andere landen?’
’Goede vraag,’ gaf de eerste minister toe. ’Ik weet het niet,’ zei hij zin gezicht fronzend en bedelijk kijkend. ’Misschien heeft het iets te maken met het feit dat het Koninkrijk der Nederlanden geen magische bevolkingslaag heeft en de andere landen zeer zeker wel.’
’Ja, dat begrijp ik wel,’ zei de woordvoerder van de Nederlandse minster-president, ’maar dan moet u mij eens uitleggen waarom dat dan nog niet is veranderd in de vijfenzeventig jaren dat een klein deel van uw bevolking naar ons land is gevlucht, daar een nieuw bestaan heeft opgebouwd en er nog steeds geen magische vorm van onderwijs, laat staan een school die dat geeft, hier is ontstaan... Want het wemelt in Nederland nu écht van de magisch begaafden, hoor!’ Dat laatste had hij bijna te hard gefluisterd.
Waljan keek de woordvoerder lang aan.
’Weet u echt zeker dat uw minister-president u alles verteld heeft?’ Het klonk een beetje wantrouwend, een beetje onzeker zelfs.
’Ja,’ zei de woordvoerder zelfverzekerd en met en duidelijke schouderophaal.
’Oke,’ zei Waljan gewichtig en zuchtte. ’Dan kunt ook u zich vast en zeker heel goed voorstellen wat er zou gebeuren met de magische bevolking die nu al zoveel jaren in jullie land woont, zodra daar een vorm van magisch onderwijs zou ontstaan, terwijl die er eerder nooit is geweest en de vijand... onze vijand,’ verduidelijkte Waljan op een boosaardige klemtoon, ’daar lucht van zou krijgen en dat bedoel ik letterlijk, want ze kunnen vliegen.’
Als hij had verwacht dat deze woordvoerder hiervan onder de indruk zou zijn, dan had hij het mis! De man leek totaal niet geschrokken, van zijn stuk gebracht, beverig of bang. Integendeel: hij grijnsde koel naar Waljan en legde een vaderlijke hand op diens schouder en kneep erin. ’Maakt u niet zo druk... Maakt u niet zo druk... Want ook dat weet ik!’
Met een schok besefte Waljan Wren zich dat het geen vergissing was waarom deze man, die trouwens zijn naam niet wilde noemen, een woordvoerder van de premier was.
Hij was er een kei om om de bal terug te kaatsen!
Hij grijnsde verbitterd omdat het hem eigenlijk helemaal niet verbaasde, maar wel verbijsterde dat juist deze man hem met zijn eigen woorden én gedrag dat hij had vertoond ten tijde van zijn nachtelijk bezoekje aan het privévertrek van de premier oftwel de minister-president van Nederland, nu van repliek diende. En Waljan wist maar al te goed dat de premier dat óók aan hem had verteld.
De woordvoerder staarde Waljan als een kwajongen met een boosaardige schittering in zijn ogen aan. ’Het nu volgende...’ zei hij met op elkaar geklemde kaken fluisterend, ’...heeft de minister-president mij als laatste gezegd en ben er gerust op waarde eerste minister Waljan Wren,’ voegde de woordvoer er nog feilloos aan toe: ’...de rest van het verhaal weet ik ook!’
Waljan Wren slikte en staarde hem met grote ogen aan, terwijl de man tegenover hem zijn mond opende en het hele relaas feilloos fluisterend voor hem opdreunde: “Als ik hoor dat één van uw vijanden nog één burger van mijn stad iets aandoet waardoor jullie conflict ook zijn weerslag heeft bij ons,” heeft mijn minister-president me verteld, “zal ik niet rusten totdat mijn straten gezuiverd zijn van die vijanden. Want dan is uw vijand ook de onze!” U zou daarop hebben gegrijnsd als een boer met kiespijn, nietwaar?’
Waljan hoofd vertoonde sporen van een miezerig beamend knikje.
‘Daarop zou u, volgens de minister-president hebben gezegd: “Heldhaftige woorden premier! Maar zo ontroerend als ze zijn, zo dwaas bent u als u dát werkelijk met uw ‘hulpaanbod’ voor ogen hebt!” De minister-president reageerde richting uw uitlating onthutst en reageerde met de woorden: “Dwaas? Hoe bedoelt u dat?” Daarop zou u hebben gezegd: “U beschikt niet over magie…” De minister-president had verbaasd hierop weten te reageren en had een inkoppertje gemaakt, althans dat dacht hij. Hij heeft u toen geantwoord met: “Maar als uw mensen wel over die bovennatuurlijke krachten beschikken, dan kunt u het toch wel van uw vijand winnen?”
U zou hierop schamper hebben gereageerd, waarop u zei: “Die Nontovs… niet altijd de meest ruim-denkende soort!”
De minister-president zei tegen u: “Ik weet dat ik tot die klasse toebehoor, eerste minister!”
U geloofde dat niet, en zei op een toon waaruit duidelijk bleek dat u verrast was: “O, werkelijk?”
“Ja,” had hierop de minister-president geërgerd geroepen. “Ik weet best wat die term betekend, hoor! Dat wil zeggen dat je niet-magisch bent!” U begreep niet waarom ie’ dat al wist en hij zei daarop: “Omdat u met dat net zelf hebt gezegd, weet u nog, eerste minister?”
Hierop zou u dat schoorvoetend hebben toegegeven door te reageren met: “Oh – Ja, dat weet ik nog…”
Waljan werd ook nu weer meteen vuurrood.
“Maar… als u dat zo snel doorheeft, waarde collega had de minister-president gezegd, waarom ziet u dan niet ook meteen in dat dat inhoud dat onze vijand wellicht ook over magische krachten be-schikt?”
‘Hierop had u de minister-president tuk,’ gaf de woordvoerder toe, terwijl hij vervolgde: ‘”Nou –’ zei de minister-president tegen u, zij het ietwat opgelaten mompelend en met een hoofd als een boei, “Eh – in ieder geval is nu de kogel tenminste door de kerk!” Hierop zou u zuur hebben gelachen en hebben geantwoord: “Ja, zeg dat wel. De toverspreuk is inderdaad alsnog door het lokaal…” En nog voor de deur dichtviel had u daar nog aan toegevoegd, terwijl u al bijna buiten stond: “Ik hoop u, vanaf nu, niet meer snel te zien, premier!”.
Waljan leek met stomheid geslagen. ‘Dat… dat was een perfect verslag van het hele relaas, woord-voerder. Ik wou dat mijn mensen zo goed waren als u!’
‘Dank u wel voor dit compliment, maar zullen we niet– ’
‘Weer actief deelnemen aan de vergadering? Lijkt me een strak plan,’ zei Waljan gewichtig en opgetogen, terwijl de schaamte die hij had gevoeld als sneeuw voor de zon verdween. (Wordt vervolgd in hoofdstuk 1.2)
Wat leuk dat iedereen zo nieuwsgierig is en er zijn zelfs mensen bij die 'hoge verwxhtingen' hebben alleen al wanneer ze de titel lezen.
Nou... daar zit het dus wel goed mee! Haha!
Hopelijk blijft het verhaal dat ik schrijf jullie intresseren. Hier volgt voor iedereen die hun interesse is gewekt, het laatste stuk van hoofdstuk 1. Ik heb daarna nog een vervolg gegeven aan hoofdstuk 1.
Namelijk: hoofdstuk 1.2 en hoofdstuk 1.3. Daarna volgt hoofdstuk 2.
Hieronder vervolgt hoofdstuk 1
Het fragiele, oude mannetje typte met een ontzaglijke snelle vingervlugheid haast oorvedovend ratelend het volgende in hoofdletters op het exacte midden van een lang stuk vergeeld perkament: URGENTE ALGEMENE SPOEDZITTING.
Hij ramde vliegensvlug éénmaal op de enter-toest en lieteen witte regel vrij van tekst, ramde nog een keer op diezelfde toets. Terwijl zijn vingers lenig danstend de toetsen indrukte, verschenen in zwarte inkt voor zijn ogen op het nog eerst smeteloze geelachtige perkament de letters die vliegensvlug de woorden vormde: DOELSTELLING: Zoals hedenmorgen overeengekomen, wordt deze extra vergadering belegd om grip te krijgen op en een beter beeld te krijgen van enkele intercontinentale zaken, zoals die er nu als volgt voorstaan.
Daaronder stond, eveneens in hoofdletters, het kopje: AANWEZIGE ORGANISATIES EN HUN VERTEGENWOORDIGERS.
Weer daaronder somde hij, terwijl zijn vingers als een wervelwind over de toetsen raasden, eventjes uit zijn hoofd feilloos de vertegenwoordigde organisatries op die hedennacht aanwezig waren.
Op volstrekt willekeurige volgorde stond er algauw te lezen:
- Verenigd Opsporings Systeem(V.O.S.), Landelijk Organisatorisch Netwerk Gerigistreerden en Niet-geregistreerden Onderduikers en Spijbelaars Engeland(LONG NOSE), Travel-R(Travl-R reissystemen), Astonishia Nationaal Archief(A.N.A.), Intercontinentaal Bevolkingsregister Astonishia(I.B.A.) i.s.m. het Ministerieel Rijks Archief(M.R.A.), Astonishia’s Binnenlandse Inlichtingen Dienst(B.I.D.), Binnenlandse Opsporings Eenheid(BOE!), Royal Astonishing Air Force(RAAF), Ministeriële Opsporings Politie(MOP), Ministeriële Politie(MP), Astonishia Ministerie van Oorlog (AMO), Alerte Intelligente Responseenheid(A.I.R.), Royal Astonishia Airdefence Forces(RAAF), Arcanum Unicum Consilium (A.U.C.) Het Geheime unieke samenscholingverbond, Clandestien Unaniem Geheim Genootschap(CUGG), Secret Society Shelterseekers Tripple S, Londen (S.S.S.), Ondergrondse Onderduikers Organisatie Tripple O, Londen (O.O.O.), Oerhollandse Ondergrondse Onderduikers Organisatie (QUATRO), De Woningwizzard (D.W.W.), De Sterke Arm (D.S.A.), De Yzeren Hand (D.Y.H.), De Camouleon (D.C.), Het Cloonnaster (H.C.), Resquewees Rangers (R.R.), Beschermingsverbond “De Behoeders” (B.D.B.), De Illegale Pers (I.P.) i.s.m alle redacties van tijdschriften, roddelbladen en intercontinentale, internationale, nationale en streekkranten, verder te noemen De PoortWachter (D.P.W.), krant voor de grensgebieden, De Grenspost, krant voor in en over de grensstreek, intercontinentale krant De Vliegende Reporter, regionale krant De NieuwsGier, koeriersdienstverlening & postorderbedrijf “Poststuur”, nationale krant Wel-en-Wee, De PoortWachter, nieuwsbulletin voor de autoriteiten, De Magiestraal, regionale krant, bulletin De Carbontov, roddelblad en krant Rivalitov, nationale krant De Verbluffende Courant, de internationale en continentale krant Pul-Pers, illegale internationaal tijdschrift Die Kranten-Ann, het roddelblad Bezoedeldeboel ook wel Het Bezoedel Blad en het tijdschrift/roddelblad HalluciNatie en SpecuNatie.
Toen het geratel uiteindelijk wegstierf, kon hij het gesprek weer goed volgen, merkte dat hij slechts het begin gemist had, en pikte het gesprek aan het begin van een nieuwe zin die Phil Protasius zei, weer met kinderlijk gemak op.
’Zijn er nog belangrijke zaken voorgevallen buiten ons weten om?’ vroeg hij met zijn diepe, warme stemgeluid aan de enige overduidelijke Nontov die in het verder volledig magische gezelschap verkeerde.
De man knikte beslist. ’Een heleboel, mijnheer Protasius,’ zei de man met een helder stemgeluid dat overduidelijk nogal zangerig klonk.
’Ik ben een woordvoerder van de president van het Konkrijk Der Nederlanden en ik kan u voorts melden dat hij in kennis is gesteld door wijlen Waljan Wren zelf. Hij is nu volledig van het gebeuren op de hoogte als voor een president van niet-magische bloede maar mogelijk is.’
Phil Protasius knikte met twinkelende, smaragroene ogen.
‘Diezelfde nacht nog heeft hij mij lichtelijk in paniek wakker gemaakt en me van het relaas tot in de kleinste details op de hoogte gesteld.’
’Mag ik dan aan u vragen wat de president u precies verteld heeft,’zei opeens een stem die de man nog niet eerder had gehoord. Maar ook al had hij deze man nooit gezien, wist hij, omdat hij de rest naar adem hoorde snakken, dat het de eerste minister zelf moest zijn.
Dit vermoeden werd ten eerste onderstreept, omdat iedereen die aan tafel had plaatsgenomen ineens opstond en hem beleefd groette; niemand had hem blijkbaar horen binnenkomen.
Die groet was het waardoor iedere twijfel die de vertegenwoordiger van de andere minister kon hebben, voorgoed uitgewist en hield zelfs helemaal op te bestaan.
’Natuurlijk, eerste minister, neemt u mij niet kwalijk,’ voegde hij er gauw aan toe, want hij kwam er tot zijn schaamte achter dat hij de enige was die nog niet was opgestaan van zijn stoel.
’Aangenaam kennis te maken. Het is een eer u eens in het echt te ontmoeten...’
’Eensgelijks,’ zei Waljan Wren met zijn zware accent met de bekende rollende R.
De beide mannen schudde elkaar plechtig de rechterhand.
Nog steeds staand, kaarsrecht tegenover elkaar en met elkaars beider rechterhand nog ferm vasthoudend, boog Waljan zich naar de premier toe en fluisterde: ’Kunt u mij even zachtjes herhalen wat uw president u nou precies heeft verteld?’
’Natuurlijk, eerste minister,’ zei de woordvoerder. ’Is het goed als ik mijn naam niet gebruik?’
’Uiteraard...’
’Oke – Nou, zoals ik al zei, kwam hij, de president, me gelijk vertellen wat hij had meegemaakt. Eerst geloofde ik hem natuurlijk niet en dacht dat hij ijlde of zoiets –’
’Ja, weet ik, weet ik,’ zei de eerste minister vol ongeduld. ’Maar dat is nu niet belangrijk. Zo gaat dat altijd.’
’Werkelijk?’
’Ja, dat is nog altijd zo gegaan. Iedere president, koning of koningin die wij bezoeken in de niet-magische wereld, die van de Nontovs, zoals wij jullie bevolkkingslaag noemen, weet wel dat we bestaan, maar worden hoe dan ook al jaar in jaar uit weer iedere keer toch weer verrast door onze komst.... Uiterst vreemd. Al had ik bij deze president niet anders verwacht, omdat het voor hem écht de eerste keer was dat hij van ons hoorde, net zoals jullie vorige en die daarvoor enzovoorts.’
De woordvoerde van de president staarde de eerste minister verbouwereerd aan. ’Maar waarom reageert men in ons land zo anders dan bij alle andere landen?’
’Goede vraag,’ gaf de eerste minister toe. ’Ik weet het niet,’ zei hij zin gezicht fronzend en bedelijk kijkend. ’Misschien heeft het iets te maken met het feit dat het Koninkrijk der Nederlanden geen magische bevolkingslaag heeft en de andere landen zeer zeker wel.’
’Ja, dat begrijp ik wel,’ zei de woordvoerder van de Nederlandse minster-president, ’maar dan moet u mij eens uitleggen waarom dat dan nog niet is veranderd in de vijfenzeventig jaren dat een klein deel van uw bevolking naar ons land is gevlucht, daar een nieuw bestaan heeft opgebouwd en er nog steeds geen magische vorm van onderwijs, laat staan een school die dat geeft, hier is ontstaan... Want het wemelt in Nederland nu écht van de magisch begaafden, hoor!’ Dat laatste had hij bijna te hard gefluisterd.
Waljan keek de woordvoerder lang aan.
’Weet u echt zeker dat uw minister-president u alles verteld heeft?’ Het klonk een beetje wantrouwend, een beetje onzeker zelfs.
’Ja,’ zei de woordvoerder zelfverzekerd en met en duidelijke schouderophaal.
’Oke,’ zei Waljan gewichtig en zuchtte. ’Dan kunt ook u zich vast en zeker heel goed voorstellen wat er zou gebeuren met de magische bevolking die nu al zoveel jaren in jullie land woont, zodra daar een vorm van magisch onderwijs zou ontstaan, terwijl die er eerder nooit is geweest en de vijand... onze vijand,’ verduidelijkte Waljan op een boosaardige klemtoon, ’daar lucht van zou krijgen en dat bedoel ik letterlijk, want ze kunnen vliegen.’
Als hij had verwacht dat deze woordvoerder hiervan onder de indruk zou zijn, dan had hij het mis! De man leek totaal niet geschrokken, van zijn stuk gebracht, beverig of bang. Integendeel: hij grijnsde koel naar Waljan en legde een vaderlijke hand op diens schouder en kneep erin. ’Maakt u niet zo druk... Maakt u niet zo druk... Want ook dat weet ik!’
Met een schok besefte Waljan Wren zich dat het geen vergissing was waarom deze man, die trouwens zijn naam niet wilde noemen, een woordvoerder van de premier was.
Hij was er een kei om om de bal terug te kaatsen!
Hij grijnsde verbitterd omdat het hem eigenlijk helemaal niet verbaasde, maar wel verbijsterde dat juist deze man hem met zijn eigen woorden én gedrag dat hij had vertoond ten tijde van zijn nachtelijk bezoekje aan het privévertrek van de premier oftwel de minister-president van Nederland, nu van repliek diende. En Waljan wist maar al te goed dat de premier dat óók aan hem had verteld.
De woordvoerder staarde Waljan als een kwajongen met een boosaardige schittering in zijn ogen aan. ’Het nu volgende...’ zei hij met op elkaar geklemde kaken fluisterend, ’...heeft de minister-president mij als laatste gezegd en ben er gerust op waarde eerste minister Waljan Wren,’ voegde de woordvoer er nog feilloos aan toe: ’...de rest van het verhaal weet ik ook!’
Waljan Wren slikte en staarde hem met grote ogen aan, terwijl de man tegenover hem zijn mond opende en het hele relaas feilloos fluisterend voor hem opdreunde: “Als ik hoor dat één van uw vijanden nog één burger van mijn stad iets aandoet waardoor jullie conflict ook zijn weerslag heeft bij ons,” heeft mijn minister-president me verteld, “zal ik niet rusten totdat mijn straten gezuiverd zijn van die vijanden. Want dan is uw vijand ook de onze!” U zou daarop hebben gegrijnsd als een boer met kiespijn, nietwaar?’
Waljan hoofd vertoonde sporen van een miezerig beamend knikje.
‘Daarop zou u, volgens de minister-president hebben gezegd: “Heldhaftige woorden premier! Maar zo ontroerend als ze zijn, zo dwaas bent u als u dát werkelijk met uw ‘hulpaanbod’ voor ogen hebt!” De minister-president reageerde richting uw uitlating onthutst en reageerde met de woorden: “Dwaas? Hoe bedoelt u dat?” Daarop zou u hebben gezegd: “U beschikt niet over magie…” De minister-president had verbaasd hierop weten te reageren en had een inkoppertje gemaakt, althans dat dacht hij. Hij heeft u toen geantwoord met: “Maar als uw mensen wel over die bovennatuurlijke krachten beschikken, dan kunt u het toch wel van uw vijand winnen?”
U zou hierop schamper hebben gereageerd, waarop u zei: “Die Nontovs… niet altijd de meest ruim-denkende soort!”
De minister-president zei tegen u: “Ik weet dat ik tot die klasse toebehoor, eerste minister!”
U geloofde dat niet, en zei op een toon waaruit duidelijk bleek dat u verrast was: “O, werkelijk?”
“Ja,” had hierop de minister-president geërgerd geroepen. “Ik weet best wat die term betekend, hoor! Dat wil zeggen dat je niet-magisch bent!” U begreep niet waarom ie’ dat al wist en hij zei daarop: “Omdat u met dat net zelf hebt gezegd, weet u nog, eerste minister?”
Hierop zou u dat schoorvoetend hebben toegegeven door te reageren met: “Oh – Ja, dat weet ik nog…”
Waljan werd ook nu weer meteen vuurrood.
“Maar… als u dat zo snel doorheeft, waarde collega had de minister-president gezegd, waarom ziet u dan niet ook meteen in dat dat inhoud dat onze vijand wellicht ook over magische krachten be-schikt?”
‘Hierop had u de minister-president tuk,’ gaf de woordvoerder toe, terwijl hij vervolgde: ‘”Nou –’ zei de minister-president tegen u, zij het ietwat opgelaten mompelend en met een hoofd als een boei, “Eh – in ieder geval is nu de kogel tenminste door de kerk!” Hierop zou u zuur hebben gelachen en hebben geantwoord: “Ja, zeg dat wel. De toverspreuk is inderdaad alsnog door het lokaal…” En nog voor de deur dichtviel had u daar nog aan toegevoegd, terwijl u al bijna buiten stond: “Ik hoop u, vanaf nu, niet meer snel te zien, premier!”.
Waljan leek met stomheid geslagen. ‘Dat… dat was een perfect verslag van het hele relaas, woord-voerder. Ik wou dat mijn mensen zo goed waren als u!’
‘Dank u wel voor dit compliment, maar zullen we niet– ’
‘Weer actief deelnemen aan de vergadering? Lijkt me een strak plan,’ zei Waljan gewichtig en opgetogen, terwijl de schaamte die hij had gevoeld als sneeuw voor de zon verdween. (Wordt vervolgd in hoofdstuk 1.2)
Zo, dat was dan hoofdstuk 1.
Benieuwd hoe het verder gaat? Vragen, suggesties of andere tips?
Of wil je dat ik je een geheimpje over het verhaal verklap? Beoordeel het dan en wellicht wordt er een vraag die je hebt over het verhaal wel beantwoordt!
Groetjes Rob
Benieuwd hoe het verder gaat? Vragen, suggesties of andere tips?
Of wil je dat ik je een geheimpje over het verhaal verklap? Beoordeel het dan en wellicht wordt er een vraag die je hebt over het verhaal wel beantwoordt!
Groetjes Rob
Hoofdstuk 1.2
DE SPOEDZITTING: STAND VAN ZAKEN
Maar die schaamte presenteerde zich echter weer volkomen aan het oppervlak van zijn huid, toen Waljan Wren de vuurschietende ogen zag waarmee Phil Protasius hem nú aankeek. ‘Dat er collega’s zijn die een onderonsje houden tijdens de vergadering is niet erg. Echter is het ronduit onbeschoft als dat langer duurt dan tien hele minuten!’ schreeuwde de lage stem van Phil waaruit alle warmte compleet was verdwenen.
‘Zoals ik net al zei,’ vervolgde hij met op elkaar geklemde kaken en staarde zowel de woordvoerder als de eerste minister kil aan, ‘is er iemand in deze ruimte die nog iets op- of aan te merken heeft dat betrekking heeft op de Algemene Vergadering van vorig jaar?’ Zijn ogen schoten naar de woordvoerder, maar bleven daar echter kort op rusten en schoten toen razedsnel naar die van Waljan Wren, de eerste minister van Astonishia
Ineens stond de man in het zwarte, met symbolen bedekte gewaad van zijn stoel op.
‘Neemt u plaats, eerste minister,’ zei hij gladjes. ‘Dan kunnen jullie even lekker bijkletsen terwijl wij beginnen met deze uiterst belangrijke spoedzitting.’
Waljan gromde wat, voelde dat hij opnieuw vuurrood werd en nam het aanbod schoorvoetend aan. Hij wist dat die tovenaar het expres had gedaan om hem en zijn gesprekspartner van zonet extra publiekelijk te vernederen.
Blijkbaar is het zelfs hier van het uiterste belang om geen gezichtsverlies te lijden, dacht Waljan ver-bitterd en vernederd tegelijk. In de tussentijd van slechts seconden trok ook de hernieuwde roodheid uit zijn hoofd weg en durfde hij weer de tafel rond te kijken.
Zowel de eerste minister van Astonishia Waljan Wren als de woordvoerder van de minister-president van het Konkrijk der Nederlanden, zagen tot hun beider opluchting dat de kille blik van de voorzitter Phil Protasius had plaatsgemaakt voor de bekende vrolijke blik met de altijd twinkelende smargdgroene ogen.
‘Nou, goed dan.’
Iedere aanwezige merkte dat de sfeer meteen veranderde, toen Phil zich eindelijk weer leek te hebben vermand en hij een ontspannen zithouding aannam.
‘Voor we beginnen, wil ik eenieder er zoals gewoonlijk nog even maar wat graag op attent maken dat een resolutie aangaande wat-dan-ook in een Algemene Vergadering het van zijn morele kracht moet hebben: ze kunnen nóóit daadwerkelijk worden bekrachtigd.
Mijne dames en heren, ik verzoek u om dit goed in jullie gedachten te prenten. Alléén de nationale organisatie VPA, Verenigde Provincien Astonishia waarin haar zusterorganisatie inmiddels is opge-gaan het Nationale Overlegorgaan van van Astonshia het N.O.V.A. kan resoluties en sancies draagvlak geven zodat ze tot uitvoer kunnen worden gebracht wanneer ze met een redelijk percentage worden aangenomen.’
Iedereen knikte begrijpend.
Iemand anders mompelde binnendsmonds er tussendoor: ‘Ja, resoluties aangaande het Vrije Zuiden, maar resoluties aannemen ter bevordering van de situatie in het bezette Noorden van Astonishia vergeet het maar!’
Phil scheen dit niet gehoord te hebben, want hij vervolgde ongestoord: ‘Goed dan, laten we begin-nen met de huidige stand van zaken in de niet-magische mensenwereld – wil iemand het spits afbijten?’ vroeg Phil luchtig en maakte een uitnodigend gebaar met zijn rechter hand.
Er viel een bedachtzame, intense stilte. In die stilte wisselden tientallen paren ogen, vluchtig, de ander direct, weer andere indirect en weer andere op een heimelijke wijze koortsachtige, verwachtingsvolle blikken met elkaar uit.
Wie zou nu het woord als eerste nemen? Dat was de vraag die letterlijk in de lucht leek te hangen, als die al niet om de lippen van de aanwezigen hadden gespeeld.
Een enkeling deed zelfs zijn mond open waardoor het er op dat moment even naar uitzag dat juist diegene de vraag zou stellen die om ieders lippen speelde, maar bij hem of haar overduidelijk op het puntje van de tong lag.
Plotseling stond er een man op van zijn stoel die één zitplaats verwijderd was van Phil.
Iedereen in de zaal zette nu ineens verbaasde, grote ogen op en snakte het volgende moment verrast als één man naar adem.
Ze hadden veel verwacht, maar dat juist deze man op zou staan van zijn stoel – dát hadden ze blijk-baar niet zien aankomen!
De man, die een tovenaarsgewaad droeg dat zich vanzelf leek aan te passen aan de omgeving waarin de drager zich op dat moment bevond, alsof het een camouflage-outfit betrof van een moderner leger dan dat van Astonishia zelf, schraaapte gewichtig zijn keel.
Toen zei hij met zo’n vreemd, zacht fluisterstemmetje dat het was alsof hij niet eens hardop kon praten: ‘Ik ben Travis Traveler, van het inmiddels wel bekende Travl-R Reissystemen.’
Er werd oprecht en beleefd geapplaudiseerd; blijkbaar had iedereen hem evenmin verwacht.
Toen de man weer was gaan zitten op een stoel links van Phil, de voorzitter, vervolgde hij op diezelfde, merkwaardige fluistertoon: ‘Naar uw verbijsterende uitdrukking te oordelen die werkelijk van alle gezichten afspat, concludeer ik tot mijn vreugde dat jullie mijn bedrijf wel kennen, maar de persoon erachter – ik dus –’ Hij wees even met zijn rechterswijsvinger op zijn eigen borst – ‘blijkbaar hier vannacht niet hadden verwacht.’
‘U bent een kei in conclusies trekken, mijn waarde Traveler!’ riep iemand op een goed bedoelde, schampere toon, waarvan Travis blijkbaar de humor wel van kon inzien.
Hij grijnsde breed en even waren er parelwitte tanden te zien die als een kaarsrecht gebit opblonken vanuit zijn brede mond. Zijn helgroene ogen fonkelden vrolijk.
‘Meneer Traveler, vertelt u ons allemaal eens waarom u hier dan toch naartoe gekomen bent op dit late nachtelijke uur,’ begon Phil Protasius en vouwde zijn gerimpelde handen ineen.
DE SPOEDZITTING: STAND VAN ZAKEN
Maar die schaamte presenteerde zich echter weer volkomen aan het oppervlak van zijn huid, toen Waljan Wren de vuurschietende ogen zag waarmee Phil Protasius hem nú aankeek. ‘Dat er collega’s zijn die een onderonsje houden tijdens de vergadering is niet erg. Echter is het ronduit onbeschoft als dat langer duurt dan tien hele minuten!’ schreeuwde de lage stem van Phil waaruit alle warmte compleet was verdwenen.
‘Zoals ik net al zei,’ vervolgde hij met op elkaar geklemde kaken en staarde zowel de woordvoerder als de eerste minister kil aan, ‘is er iemand in deze ruimte die nog iets op- of aan te merken heeft dat betrekking heeft op de Algemene Vergadering van vorig jaar?’ Zijn ogen schoten naar de woordvoerder, maar bleven daar echter kort op rusten en schoten toen razedsnel naar die van Waljan Wren, de eerste minister van Astonishia
Ineens stond de man in het zwarte, met symbolen bedekte gewaad van zijn stoel op.
‘Neemt u plaats, eerste minister,’ zei hij gladjes. ‘Dan kunnen jullie even lekker bijkletsen terwijl wij beginnen met deze uiterst belangrijke spoedzitting.’
Waljan gromde wat, voelde dat hij opnieuw vuurrood werd en nam het aanbod schoorvoetend aan. Hij wist dat die tovenaar het expres had gedaan om hem en zijn gesprekspartner van zonet extra publiekelijk te vernederen.
Blijkbaar is het zelfs hier van het uiterste belang om geen gezichtsverlies te lijden, dacht Waljan ver-bitterd en vernederd tegelijk. In de tussentijd van slechts seconden trok ook de hernieuwde roodheid uit zijn hoofd weg en durfde hij weer de tafel rond te kijken.
Zowel de eerste minister van Astonishia Waljan Wren als de woordvoerder van de minister-president van het Konkrijk der Nederlanden, zagen tot hun beider opluchting dat de kille blik van de voorzitter Phil Protasius had plaatsgemaakt voor de bekende vrolijke blik met de altijd twinkelende smargdgroene ogen.
‘Nou, goed dan.’
Iedere aanwezige merkte dat de sfeer meteen veranderde, toen Phil zich eindelijk weer leek te hebben vermand en hij een ontspannen zithouding aannam.
‘Voor we beginnen, wil ik eenieder er zoals gewoonlijk nog even maar wat graag op attent maken dat een resolutie aangaande wat-dan-ook in een Algemene Vergadering het van zijn morele kracht moet hebben: ze kunnen nóóit daadwerkelijk worden bekrachtigd.
Mijne dames en heren, ik verzoek u om dit goed in jullie gedachten te prenten. Alléén de nationale organisatie VPA, Verenigde Provincien Astonishia waarin haar zusterorganisatie inmiddels is opge-gaan het Nationale Overlegorgaan van van Astonshia het N.O.V.A. kan resoluties en sancies draagvlak geven zodat ze tot uitvoer kunnen worden gebracht wanneer ze met een redelijk percentage worden aangenomen.’
Iedereen knikte begrijpend.
Iemand anders mompelde binnendsmonds er tussendoor: ‘Ja, resoluties aangaande het Vrije Zuiden, maar resoluties aannemen ter bevordering van de situatie in het bezette Noorden van Astonishia vergeet het maar!’
Phil scheen dit niet gehoord te hebben, want hij vervolgde ongestoord: ‘Goed dan, laten we begin-nen met de huidige stand van zaken in de niet-magische mensenwereld – wil iemand het spits afbijten?’ vroeg Phil luchtig en maakte een uitnodigend gebaar met zijn rechter hand.
Er viel een bedachtzame, intense stilte. In die stilte wisselden tientallen paren ogen, vluchtig, de ander direct, weer andere indirect en weer andere op een heimelijke wijze koortsachtige, verwachtingsvolle blikken met elkaar uit.
Wie zou nu het woord als eerste nemen? Dat was de vraag die letterlijk in de lucht leek te hangen, als die al niet om de lippen van de aanwezigen hadden gespeeld.
Een enkeling deed zelfs zijn mond open waardoor het er op dat moment even naar uitzag dat juist diegene de vraag zou stellen die om ieders lippen speelde, maar bij hem of haar overduidelijk op het puntje van de tong lag.
Plotseling stond er een man op van zijn stoel die één zitplaats verwijderd was van Phil.
Iedereen in de zaal zette nu ineens verbaasde, grote ogen op en snakte het volgende moment verrast als één man naar adem.
Ze hadden veel verwacht, maar dat juist deze man op zou staan van zijn stoel – dát hadden ze blijk-baar niet zien aankomen!
De man, die een tovenaarsgewaad droeg dat zich vanzelf leek aan te passen aan de omgeving waarin de drager zich op dat moment bevond, alsof het een camouflage-outfit betrof van een moderner leger dan dat van Astonishia zelf, schraaapte gewichtig zijn keel.
Toen zei hij met zo’n vreemd, zacht fluisterstemmetje dat het was alsof hij niet eens hardop kon praten: ‘Ik ben Travis Traveler, van het inmiddels wel bekende Travl-R Reissystemen.’
Er werd oprecht en beleefd geapplaudiseerd; blijkbaar had iedereen hem evenmin verwacht.
Toen de man weer was gaan zitten op een stoel links van Phil, de voorzitter, vervolgde hij op diezelfde, merkwaardige fluistertoon: ‘Naar uw verbijsterende uitdrukking te oordelen die werkelijk van alle gezichten afspat, concludeer ik tot mijn vreugde dat jullie mijn bedrijf wel kennen, maar de persoon erachter – ik dus –’ Hij wees even met zijn rechterswijsvinger op zijn eigen borst – ‘blijkbaar hier vannacht niet hadden verwacht.’
‘U bent een kei in conclusies trekken, mijn waarde Traveler!’ riep iemand op een goed bedoelde, schampere toon, waarvan Travis blijkbaar de humor wel van kon inzien.
Hij grijnsde breed en even waren er parelwitte tanden te zien die als een kaarsrecht gebit opblonken vanuit zijn brede mond. Zijn helgroene ogen fonkelden vrolijk.
‘Meneer Traveler, vertelt u ons allemaal eens waarom u hier dan toch naartoe gekomen bent op dit late nachtelijke uur,’ begon Phil Protasius en vouwde zijn gerimpelde handen ineen.
‘Meneer Traveler, vertelt u ons allemaal eens waarom u hier dan toch naartoe gekomen bent op dit late nachtelijke uur,’ begon Phil Protasius en vouwde zijn gerimpelde handen ineen.
‘Mijn besluit om hier op dit nachtelijke uur naartoe te komen, is te wijten aan het uiterst opmerkelijke feit dat er – sinds dat ik het stokje heb overgenomen van mijn vroegere leermeester, mijn bloedeigen vader– het mij is opgevallen dat vanaf dat ik zorgdraag voor het Travl-R-reissysteem, ik en mijn collega’s veel minder gezinnen hebben moeten overplaatsen naar de normaal menselijke kant van de samenleving dan mijn vader, opa of overgrootvader of diens vader ooit tesamen.’
Opnieuw ging er een zichtbare schok door de zaal en voor de derde keer die nacht was het duidelijk dat niemand dit had verwacht. Alle paren ogen van het aanwezige aantal mensen dat de ruimte rijk was, schoten nu bliksemsnel naar Phil, de voorzitter, die zelf meer dan ontdaan leek.
Zomaar vanuit het niets zweette hij ineens en veegde met een trillende hand het zweet van zijn voorhoofd. ‘Aha –’ mompelde hij zwakjes. ‘Juist ja.’ Phil adememde eens diep in en weer langzaam uit en sloot een moment kort zijn ogen.
Toen hij meneer Traveler uiteindelijk weer aankeek, vroeg hij hem op een toon alsof hij hem naar de dichtstbijzijnde Nontov-supermarkt had gestuurd om een pak melk te kopen: ‘Wat denkt u zelf dat er voor potentiele oorzaak aan uw constatering ten grondslag zou kunnen liggen?’
‘Allereerst, moet ik u eerlijkheidshalve bekennen, dat ik in eerste instantie dacht aan iets dat door-gaans nogal vrij gebruikelijk is. Iets dat het laatste decennium toch al vrij regelmatig voorkomt, na-melijk een plotselinge, onaangekondigde wijziging van plan en aanpak door de regering die momenteel gevestigd is in het nog altijd Vrije Zuides des Rijks.’
Phil lachte schamper. ‘Ja, wijzigingen in de voorgestelde- en voorts uitevoerde plannen hebben ze vooral op het gebied van persoonsbescherming nogal frequent toegepast en inderdaad: voornamelijk in de afgelopen elf jaar.’
Phil keek de groep rond.
‘Heeft er iemand anders ook zulke ervaringen, of misschien zelfs andere, die hier wellicht verband mee houden doordat het zich omstreeks diezelfde tijd heeft voorgedaan?’ vroeg hij belangstellend. Hij keek nu overduidelijk een stuk serieuzer de groep rond, strenger ook ditmaal; de twinkeling in zijn smaragdgroene ogen was weer, zomaar ineens, op mysterieuze wijze spoorloos uit zijn ogen verdwenen.
Intussen rezen er rechterhanden de lucht in.
Phil constateerde hieruit dat van bijna alle aanwezige vertegenwoordigers van de organisaties die deelnamen aan deze Algemene Spoedzitting, 99% zijn of haar hand had opgestoken, met uitzonde-ring van die van zichzelf. Al was het hem echter hierdoor niet duidelijk wie van de aanwezigen nou iets soortgelijks had meegemaakt en wie totaal iets anders.
Net op het moment dat hij had willen vragen wie er nu het woord wilde nemen, nam de enigiste Nontov in de zaal opeens het initiatief.
Hij schoof iets op zijn stoel naar voren, vouwde zijn handen wat strakker ineen en liet zijn schouders hangen. Een kort moment sloot hij zijn ogen. Toen hij ze weer opende was zijn blik hard en koud.
Hij keek de voorzitter aan en zei welhaast toonloos: ‘Wat mij betreft, mijnheer de voorzitter, lijkt me duidelijk dat we allemaal “iets in die trant” hebben meegmaakt sinds onze laatste bijeenkomst. Maar als men hierover één voor één zal uitweiden dan zitten we hier nog wel even.’ Het klonk als een constatering en Phil vermoedde dat Nontov daar wel eens gelijk in zou kunnen hebben. De opmerking van de Nontov in kwestie was een rake geweest, realiseerde hij zich. Want hiermee was het meteen overbodig geworden om nog verder in te gaan op de afzonderlijke belevenissen of problemen van iedere aanwezige.
Daarvoor waren ze niet hiernaartoe gekomen! Nee… en ze waren hier al helemaal niet voor hun lol naartoe gereisd. Maar omdat er simpelweg even geen andere mogelijkheid was, leek dit de enige en de beste plaats om een spoedbijeenmkomst te beleggen.
‘Juist, ja…’ zei Phil desondanks een beetje van zijn stuk gebracht. Een moment in gedachten verzonken frunnikte hij wat aan een ezelsoor van een vel papier.
Het was een gebonden rapport en op het vergeelde kaft stond gecentreerd bovenaan in zwarte, vette letters te lezen: “Meldingen betreffende het Rijk Astonishia”. De ondertitel was eveneens vetgedrukt, maar de tekst was iets kleiner. Die luidde: “Meldingen uit de Exo-continentale gebieden”. Midden op kaft stond een groot wapenembleem. Door dat wapenemblem heen was in een extra groot opvallend vet gedrukt donkerrood lettertype de tekst te lezen: “De Exodus”.
Helemaal in de rechterbovenhoek was een stempel gedrukt dat in vuurrode hoofdletters het woord GEHEIM fel liet aftekenen tegen de vergeelde kleur van het kaft.
‘Laten we – laten we daarom maar beginnen met de notule van –’
‘Voorzitter?’ zei een vrouwelijke melodieuze, fluweelzachte stem opeens.
‘Ja?’ Phil keek even verdwaasd rond en kon tot zijn ergernis niet ontdekken vanwaar het stemgeluid afkomstig was.
‘Hier –’ Een vrouw boog zich ietsjes naar voren toe, zodat haar hoofd goed zichtbaar was voor Phil. Toen hun blikken elkaar eindelijk gevonden hadden, zei ze met een melodieus, zacht en teder stemgeluid: ‘De notule hoeven we niet door te nemen, want dit is een extra bijeenkomst, weet u nog wel, meneer de voorzitter?’
Ze lachte haar parelwitte tanden bloot en schonk hem een allerbeminnelijkste glimlach.
‘Maar natuurlijk!’ riep Phil plotseling veel levendiger uit, ‘Dan stel ik voor dat we nu verder gaan met de gerapporteerde berichtgeving.
De Nontov die vlak naast Phil zat grijnsde heimelijk geamuseerd, maar dat zag Phil niet.
Phil pakte zonder dat hij ook maar iets merkte van de geamuseerde en plagerige blikken die nu over en weer door de aanwezigen met elkaar vliegensvlug gewisseld werden helemaal niets. Ook niet toen er zelfs een paar luid grinnikten.
‘Het rapport “Meldingen betreffende het Rijk Astonishia & Meldingen uit de Exo-continentale gebie-den” dat hier voor mij op tafel ligt, is bij allen wel bekend denk ik en vanwege haar inhoud zelfs berucht,’ zei Phil.
Het rumoer stierf vrijwel uit, alsof iemand een kaarsevlam uitblies.
Aan de tafel nam zichtbaar de spanning toe en de aanwezigen lachte nu zeer zeker niet meer. Allen staarde met plotseling asgrauwe gezichten, alsof zij allen tegelijk een bord bedorven havermout hadden opgegeten naar Phil, wiens blik verduisterde.
‘Ik hoef jullie er toch hopelijk ook niet meer aan te herinneren,’zei hij met enige stemverheffing en al de autoriteit die hij maar in zijn stem kon laten doorklinken. ‘…dat wat wij hier bespreken strikt geheim is, een strikt geheim betreft en strikt geheim blijft zodra iedereen deze ruimte straks bij de eerste dageraad weer zal verlaten…’ Phil’s stem werd ineens een angstaanjagend gefluister. ‘Ben ik duidelijk?’
Niemand durfde wat te zeggen; de meeste knikte daarom heftig, anderen haast niet merkbaar.
‘Welnu,’ zei hij gewichtig, zuchtte eens goed uit, sloeg toen het rapport open en liet het openliggen op de tweede pagina; deze kwam nog voor de synopsis en daaropvolgende inleiding.
Een lange, overzichtelijke en al even uitvoerig beschreven inhoudsopgave werd zichtbaar voor iedereen die er maar dicht genoeg bij zat om de tekst ervan te kunnen lezen.
Die pagina sloeg Phil tot ieders verbazing met een achterloze draai van zijn gerimpelde rechterhand om, alsof hij al wist waar hij zijn moest.
Niemand zei iets.
Pas toen Phil de eerstvolgende pagina ná de lange inhoudsopgave, die wel vier pagina’s besloeg, níét omsloeg en er een tijdje naar bleef staren, realiseerde iedereen zich dat dit vast de pagina moest zijn die hij zocht.
Zijn mond bewoog langzaam en vormde duidelijk stille woorden. Uiteindelijk zei hij langzaam: ‘Om te beginnen wil ik vragen of jullie weten wat voor dag het vandaag is.’
‘Maandag!’ klonk het in koor.
Phil knikte geamuseerd. ‘Maar weten jullie ook wát voor dag het vandaag precies is?’
Bijna iedereen in de groep keek hem niet-begrijpend aan. Een uitzondering was er echter toch wel: de enige Nontov die eerder ook al het initiatief genomen, zei kalm: ‘Ik denk dat ik weet wat u be-doelt, voorzitter.’
Phil’s ogen werden een kort moment groot van verbazing.
‘O, ja? Werkelijk?’ zei hij op een toon alsof hij het zich niet kon voorstellen dat deze ene Nontov in het overwegend magische gezelschap dat zich vanavond rond de mahoniehouten ovale tafel verza-meld had, dit kon weten.
De man grijnsde als een jongen die van iets op de hoogte is dat het daglicht normaliter niet zou kunnen verdragen. ‘Dat weet ik zeker,’ zei hij overduidelijk geamuseerd.
‘Mijn besluit om hier op dit nachtelijke uur naartoe te komen, is te wijten aan het uiterst opmerkelijke feit dat er – sinds dat ik het stokje heb overgenomen van mijn vroegere leermeester, mijn bloedeigen vader– het mij is opgevallen dat vanaf dat ik zorgdraag voor het Travl-R-reissysteem, ik en mijn collega’s veel minder gezinnen hebben moeten overplaatsen naar de normaal menselijke kant van de samenleving dan mijn vader, opa of overgrootvader of diens vader ooit tesamen.’
Opnieuw ging er een zichtbare schok door de zaal en voor de derde keer die nacht was het duidelijk dat niemand dit had verwacht. Alle paren ogen van het aanwezige aantal mensen dat de ruimte rijk was, schoten nu bliksemsnel naar Phil, de voorzitter, die zelf meer dan ontdaan leek.
Zomaar vanuit het niets zweette hij ineens en veegde met een trillende hand het zweet van zijn voorhoofd. ‘Aha –’ mompelde hij zwakjes. ‘Juist ja.’ Phil adememde eens diep in en weer langzaam uit en sloot een moment kort zijn ogen.
Toen hij meneer Traveler uiteindelijk weer aankeek, vroeg hij hem op een toon alsof hij hem naar de dichtstbijzijnde Nontov-supermarkt had gestuurd om een pak melk te kopen: ‘Wat denkt u zelf dat er voor potentiele oorzaak aan uw constatering ten grondslag zou kunnen liggen?’
‘Allereerst, moet ik u eerlijkheidshalve bekennen, dat ik in eerste instantie dacht aan iets dat door-gaans nogal vrij gebruikelijk is. Iets dat het laatste decennium toch al vrij regelmatig voorkomt, na-melijk een plotselinge, onaangekondigde wijziging van plan en aanpak door de regering die momenteel gevestigd is in het nog altijd Vrije Zuides des Rijks.’
Phil lachte schamper. ‘Ja, wijzigingen in de voorgestelde- en voorts uitevoerde plannen hebben ze vooral op het gebied van persoonsbescherming nogal frequent toegepast en inderdaad: voornamelijk in de afgelopen elf jaar.’
Phil keek de groep rond.
‘Heeft er iemand anders ook zulke ervaringen, of misschien zelfs andere, die hier wellicht verband mee houden doordat het zich omstreeks diezelfde tijd heeft voorgedaan?’ vroeg hij belangstellend. Hij keek nu overduidelijk een stuk serieuzer de groep rond, strenger ook ditmaal; de twinkeling in zijn smaragdgroene ogen was weer, zomaar ineens, op mysterieuze wijze spoorloos uit zijn ogen verdwenen.
Intussen rezen er rechterhanden de lucht in.
Phil constateerde hieruit dat van bijna alle aanwezige vertegenwoordigers van de organisaties die deelnamen aan deze Algemene Spoedzitting, 99% zijn of haar hand had opgestoken, met uitzonde-ring van die van zichzelf. Al was het hem echter hierdoor niet duidelijk wie van de aanwezigen nou iets soortgelijks had meegemaakt en wie totaal iets anders.
Net op het moment dat hij had willen vragen wie er nu het woord wilde nemen, nam de enigiste Nontov in de zaal opeens het initiatief.
Hij schoof iets op zijn stoel naar voren, vouwde zijn handen wat strakker ineen en liet zijn schouders hangen. Een kort moment sloot hij zijn ogen. Toen hij ze weer opende was zijn blik hard en koud.
Hij keek de voorzitter aan en zei welhaast toonloos: ‘Wat mij betreft, mijnheer de voorzitter, lijkt me duidelijk dat we allemaal “iets in die trant” hebben meegmaakt sinds onze laatste bijeenkomst. Maar als men hierover één voor één zal uitweiden dan zitten we hier nog wel even.’ Het klonk als een constatering en Phil vermoedde dat Nontov daar wel eens gelijk in zou kunnen hebben. De opmerking van de Nontov in kwestie was een rake geweest, realiseerde hij zich. Want hiermee was het meteen overbodig geworden om nog verder in te gaan op de afzonderlijke belevenissen of problemen van iedere aanwezige.
Daarvoor waren ze niet hiernaartoe gekomen! Nee… en ze waren hier al helemaal niet voor hun lol naartoe gereisd. Maar omdat er simpelweg even geen andere mogelijkheid was, leek dit de enige en de beste plaats om een spoedbijeenmkomst te beleggen.
‘Juist, ja…’ zei Phil desondanks een beetje van zijn stuk gebracht. Een moment in gedachten verzonken frunnikte hij wat aan een ezelsoor van een vel papier.
Het was een gebonden rapport en op het vergeelde kaft stond gecentreerd bovenaan in zwarte, vette letters te lezen: “Meldingen betreffende het Rijk Astonishia”. De ondertitel was eveneens vetgedrukt, maar de tekst was iets kleiner. Die luidde: “Meldingen uit de Exo-continentale gebieden”. Midden op kaft stond een groot wapenembleem. Door dat wapenemblem heen was in een extra groot opvallend vet gedrukt donkerrood lettertype de tekst te lezen: “De Exodus”.
Helemaal in de rechterbovenhoek was een stempel gedrukt dat in vuurrode hoofdletters het woord GEHEIM fel liet aftekenen tegen de vergeelde kleur van het kaft.
‘Laten we – laten we daarom maar beginnen met de notule van –’
‘Voorzitter?’ zei een vrouwelijke melodieuze, fluweelzachte stem opeens.
‘Ja?’ Phil keek even verdwaasd rond en kon tot zijn ergernis niet ontdekken vanwaar het stemgeluid afkomstig was.
‘Hier –’ Een vrouw boog zich ietsjes naar voren toe, zodat haar hoofd goed zichtbaar was voor Phil. Toen hun blikken elkaar eindelijk gevonden hadden, zei ze met een melodieus, zacht en teder stemgeluid: ‘De notule hoeven we niet door te nemen, want dit is een extra bijeenkomst, weet u nog wel, meneer de voorzitter?’
Ze lachte haar parelwitte tanden bloot en schonk hem een allerbeminnelijkste glimlach.
‘Maar natuurlijk!’ riep Phil plotseling veel levendiger uit, ‘Dan stel ik voor dat we nu verder gaan met de gerapporteerde berichtgeving.
De Nontov die vlak naast Phil zat grijnsde heimelijk geamuseerd, maar dat zag Phil niet.
Phil pakte zonder dat hij ook maar iets merkte van de geamuseerde en plagerige blikken die nu over en weer door de aanwezigen met elkaar vliegensvlug gewisseld werden helemaal niets. Ook niet toen er zelfs een paar luid grinnikten.
‘Het rapport “Meldingen betreffende het Rijk Astonishia & Meldingen uit de Exo-continentale gebie-den” dat hier voor mij op tafel ligt, is bij allen wel bekend denk ik en vanwege haar inhoud zelfs berucht,’ zei Phil.
Het rumoer stierf vrijwel uit, alsof iemand een kaarsevlam uitblies.
Aan de tafel nam zichtbaar de spanning toe en de aanwezigen lachte nu zeer zeker niet meer. Allen staarde met plotseling asgrauwe gezichten, alsof zij allen tegelijk een bord bedorven havermout hadden opgegeten naar Phil, wiens blik verduisterde.
‘Ik hoef jullie er toch hopelijk ook niet meer aan te herinneren,’zei hij met enige stemverheffing en al de autoriteit die hij maar in zijn stem kon laten doorklinken. ‘…dat wat wij hier bespreken strikt geheim is, een strikt geheim betreft en strikt geheim blijft zodra iedereen deze ruimte straks bij de eerste dageraad weer zal verlaten…’ Phil’s stem werd ineens een angstaanjagend gefluister. ‘Ben ik duidelijk?’
Niemand durfde wat te zeggen; de meeste knikte daarom heftig, anderen haast niet merkbaar.
‘Welnu,’ zei hij gewichtig, zuchtte eens goed uit, sloeg toen het rapport open en liet het openliggen op de tweede pagina; deze kwam nog voor de synopsis en daaropvolgende inleiding.
Een lange, overzichtelijke en al even uitvoerig beschreven inhoudsopgave werd zichtbaar voor iedereen die er maar dicht genoeg bij zat om de tekst ervan te kunnen lezen.
Die pagina sloeg Phil tot ieders verbazing met een achterloze draai van zijn gerimpelde rechterhand om, alsof hij al wist waar hij zijn moest.
Niemand zei iets.
Pas toen Phil de eerstvolgende pagina ná de lange inhoudsopgave, die wel vier pagina’s besloeg, níét omsloeg en er een tijdje naar bleef staren, realiseerde iedereen zich dat dit vast de pagina moest zijn die hij zocht.
Zijn mond bewoog langzaam en vormde duidelijk stille woorden. Uiteindelijk zei hij langzaam: ‘Om te beginnen wil ik vragen of jullie weten wat voor dag het vandaag is.’
‘Maandag!’ klonk het in koor.
Phil knikte geamuseerd. ‘Maar weten jullie ook wát voor dag het vandaag precies is?’
Bijna iedereen in de groep keek hem niet-begrijpend aan. Een uitzondering was er echter toch wel: de enige Nontov die eerder ook al het initiatief genomen, zei kalm: ‘Ik denk dat ik weet wat u be-doelt, voorzitter.’
Phil’s ogen werden een kort moment groot van verbazing.
‘O, ja? Werkelijk?’ zei hij op een toon alsof hij het zich niet kon voorstellen dat deze ene Nontov in het overwegend magische gezelschap dat zich vanavond rond de mahoniehouten ovale tafel verza-meld had, dit kon weten.
De man grijnsde als een jongen die van iets op de hoogte is dat het daglicht normaliter niet zou kunnen verdragen. ‘Dat weet ik zeker,’ zei hij overduidelijk geamuseerd.
Laatst gewijzigd door Rob op 02 jul 2013 22:43, 1 keer totaal gewijzigd.
Dit soort genre is niet echt iets waar ik in thuis ben, dus is het voor mij moeilijker om te lezen, als je snapt wat ik bedoel. Maar er zitten wel mooie, pakkende zinnen en woorden in!
Groetjes Blieje

Groetjes Blieje

Het laatste contact is altijd het zwaarste.
Ja, dat snap ik. Welk genre lees je dan? Dit is een fantasyverhaal. De eerste paar hoofdstukken zijn misschien one tuff nut to crack, maar het tweede is al veel makkelijker te volgen. Er is echter ook één voordeel. Als straks Hoofdstuk 2 erop staat, dan begint het verhaal pas echt. Zelfs al had ik Hoofdstuk 1, 1.2 en 1.3 niet geschreven, dan was het verhaal net zo gemakkelijk op te pakken vanaf het hoofdstuk dat nu mijn tweede is. Misschien zijn de eerste hoofdstukken wel spannend, maar geven ze je niet het gevoel van één geheel. In feite klopt dat. Voor een korte inleiding, waren en zijn de eerste drie hoofdstukken gewoon te groot om die in te korten. Maar omdat je zo aardig bent dit verhaal, ondanksd dat het je genre niet is waarin je thuis bent, zal ik nu de rest, en de eerste pagina van hoofdstuk 2 óók op OV zetten.
Hopelijk wanneer je het dan nog eens leest, wordt het je allemaal duidelijker en wellicht voel je, je dan ook meer thuis in het genre.
Mocht je behoefte hebben aan meer verduidelijking of een samenvatting laat het me weten. Óf ik kan je ook heel in het kort de rode draad verklappen waarover het gaat...
Groetjes Rob.
PS: Ik waardeer écht dat je het toch leest!
Hopelijk wanneer je het dan nog eens leest, wordt het je allemaal duidelijker en wellicht voel je, je dan ook meer thuis in het genre.
Mocht je behoefte hebben aan meer verduidelijking of een samenvatting laat het me weten. Óf ik kan je ook heel in het kort de rode draad verklappen waarover het gaat...
Groetjes Rob.
PS: Ik waardeer écht dat je het toch leest!
. ‘Dat weet ik zeker,’ zei hij overduidelijk geamuseerd. ‘Ik weet namelijk dat u doelt op het feit dat het vandaag namelijk precies 112 jaar geleden is dat uw vijand de grens van uw Rijk heeft geschonden in de nacht van 31-12-1900 op 01-01-1901. Daarnaast…’ ging hij ongestoord verder, alsof hij niet meer deed dan het opdreunen van een huiswerkopdracht geschiedenis, ‘…is het tevens 111 jaar geleden dat die vijand het Noorden innam en u dat deel van het Rijk heeft moeten afstaan – precies een jaar later en wel in de nacht van de daaropvolgende jaarswisseling –’
Phil staarde hem ondertussen met open mond aan. En zo te zien waren de anderen ook compleet overrompeld door de manier waarop de enige Nontov in het midden van zoveel voormalig bewoners van het Rijk Astonishia, deze geschiedkundige feiten opdreunde, die zij eigenlijk beter hadden moeten kennen dan hij!
De woordvoerder van de Nederlandse minister-president merkte dit echter totaal niet op en ging intussen ongestoord verder: ‘Als ik me niet vergis is dit de veertigduizend vijfhonderdenvijftiende dag dat het Zuiden van jullie Rijk bezet is – klopt dat?’
De woordvoerder knipperde met zijn ogen, terwijl hij voorzitter Phil aankeek.
‘Dat – dat klopt,’ stamelde die perplex. ‘Dat… dat is inderdaad precies wat ik zojuist bedoelde. ‘Maar u weet denk ik niet dat er echter nog meer feiten zijn die deze dag zo speciaal maken?’
De anonieme woordvoerder keek Phil een tikkeltje verbaasd aan.
‘Nee – als er na deze feiten nóg meer zaken zijn die deze dag nog memorabeler maken, dan hij nu al is, dan ben ik bang dat ik zojuist alle feiten heb opgedreund waarvan ik op de hoogte ben,’ zei hij beslist.
‘Hoe komt u aan al die informatie?’ vroeg Phil op een toon alsof hij het zaakje toch niet helemaal leek te vertrouwen.
‘Ik heb die informatie gekrgen van premier Waljan Wren, zoals u wellicht verwacht –’ zei hij koeltjes.
Phil staarde hierop Waljan Wren fronzend aan. ‘Hebt u, eerste minister, hem deze informatie ver-strekt?’
Waljan ging rechtop zitten, staarde Phil hooghartig aan, alsof hij diens opmerking als een beschuldi-ging aan zijn adres zag en antwoordde gedecideerd: ‘Niet met die woorden, voorzitter. Maar voordat ik zijn privévertrek verliet, ditmaal gebruikmakend van de manier die Nontovs normaal vinden, via de deur dus, wees ik de minister-president op de kranten die ik daar al eerder had zien liggen. In het voorbijgaan, op het moment dat de minister-president mij de deur wees, viel mijn oog op één van de artikels op de voorpagina van zo’n Nontovkrant –’
Verscheidende aanwezigen verschoven ongemakkelijk op hun stoel. Een enkeling boog zich zelfs belangstellend naar voren. De mensen die tegenover Waljan zaten, staarden hem doordringend aan.
Het was doodstil in de ruimte, zodat je alleen de wind kon horen gieren door de spleten onder deuren of om de hoeken van de buitenste muren.
‘…tot mijn verbijstering zag ik dat de vetgedrukte kop van één artikel in het bijzonder luidde:
‘“Complete gezinnen spoorloos verdwenen”’. Ik kon de kleine tekst die eronder gedrukt stond nog net lezen en realiseerde me meteen dat er iets niet klopte. Want de verdwijningen van hele gezinnen, zoals de kop van het artikel verduidelijkte, was alléén bij de hoogstgeplaatste functionarissen en abtenaren van ons ministerie bekend. Dit omdat het ook alleen onze mensen betrof en niet de Nontovs….’ Waljan monsterde even de gezichten van de mensen die hem omringden.
De spanning was nu zodanig aanwezig dat het was alsof hij een tastbare vorm had aangenomen. De mensen wisten, zo zag hij, dat de conclusie naderende was en die beviel hen allen helemaal niet!
‘Ik had als taak de Nontovpremier op de hoogte te stellen van het nieuws dat er een grote kans bestond dat onze landelijke problemen op de niet-magische wereld haar weerslag zou hebben. Maar toen ik een datum prikte om hem eens te bezoeken, trof mij het bericht van de “onverklaarbare” rampen die het Koninkrijk der Nederlanden hadden getroffen. Vooral dat de oorzaak van die rampen voor de Nontovbevolking een mysterie bleven, raakte mij zeer. Toen wist ik het zeker: ik moest nu wel naar de minster-president toe gaan –’
‘Dat is gebeurd,’ zei Phil met een trotse klank in zijn stem. ‘U hebt, net als vele van uw voorgangers uw plicht niet verzuimt. Bovendien…’ ging Phil trots verder: ‘…heeft u in dit verhaal het recht op alle complimenten die men u maar zou kunnen maken. Want ú bent het geweest die, zo te zien, deze minister-president ervan hebt weten te overtuigen hoezeer deze kwestie er eentje is van het allergrootste internationale belang!’
Phil staarde hem ondertussen met open mond aan. En zo te zien waren de anderen ook compleet overrompeld door de manier waarop de enige Nontov in het midden van zoveel voormalig bewoners van het Rijk Astonishia, deze geschiedkundige feiten opdreunde, die zij eigenlijk beter hadden moeten kennen dan hij!
De woordvoerder van de Nederlandse minister-president merkte dit echter totaal niet op en ging intussen ongestoord verder: ‘Als ik me niet vergis is dit de veertigduizend vijfhonderdenvijftiende dag dat het Zuiden van jullie Rijk bezet is – klopt dat?’
De woordvoerder knipperde met zijn ogen, terwijl hij voorzitter Phil aankeek.
‘Dat – dat klopt,’ stamelde die perplex. ‘Dat… dat is inderdaad precies wat ik zojuist bedoelde. ‘Maar u weet denk ik niet dat er echter nog meer feiten zijn die deze dag zo speciaal maken?’
De anonieme woordvoerder keek Phil een tikkeltje verbaasd aan.
‘Nee – als er na deze feiten nóg meer zaken zijn die deze dag nog memorabeler maken, dan hij nu al is, dan ben ik bang dat ik zojuist alle feiten heb opgedreund waarvan ik op de hoogte ben,’ zei hij beslist.
‘Hoe komt u aan al die informatie?’ vroeg Phil op een toon alsof hij het zaakje toch niet helemaal leek te vertrouwen.
‘Ik heb die informatie gekrgen van premier Waljan Wren, zoals u wellicht verwacht –’ zei hij koeltjes.
Phil staarde hierop Waljan Wren fronzend aan. ‘Hebt u, eerste minister, hem deze informatie ver-strekt?’
Waljan ging rechtop zitten, staarde Phil hooghartig aan, alsof hij diens opmerking als een beschuldi-ging aan zijn adres zag en antwoordde gedecideerd: ‘Niet met die woorden, voorzitter. Maar voordat ik zijn privévertrek verliet, ditmaal gebruikmakend van de manier die Nontovs normaal vinden, via de deur dus, wees ik de minister-president op de kranten die ik daar al eerder had zien liggen. In het voorbijgaan, op het moment dat de minister-president mij de deur wees, viel mijn oog op één van de artikels op de voorpagina van zo’n Nontovkrant –’
Verscheidende aanwezigen verschoven ongemakkelijk op hun stoel. Een enkeling boog zich zelfs belangstellend naar voren. De mensen die tegenover Waljan zaten, staarden hem doordringend aan.
Het was doodstil in de ruimte, zodat je alleen de wind kon horen gieren door de spleten onder deuren of om de hoeken van de buitenste muren.
‘…tot mijn verbijstering zag ik dat de vetgedrukte kop van één artikel in het bijzonder luidde:
‘“Complete gezinnen spoorloos verdwenen”’. Ik kon de kleine tekst die eronder gedrukt stond nog net lezen en realiseerde me meteen dat er iets niet klopte. Want de verdwijningen van hele gezinnen, zoals de kop van het artikel verduidelijkte, was alléén bij de hoogstgeplaatste functionarissen en abtenaren van ons ministerie bekend. Dit omdat het ook alleen onze mensen betrof en niet de Nontovs….’ Waljan monsterde even de gezichten van de mensen die hem omringden.
De spanning was nu zodanig aanwezig dat het was alsof hij een tastbare vorm had aangenomen. De mensen wisten, zo zag hij, dat de conclusie naderende was en die beviel hen allen helemaal niet!
‘Ik had als taak de Nontovpremier op de hoogte te stellen van het nieuws dat er een grote kans bestond dat onze landelijke problemen op de niet-magische wereld haar weerslag zou hebben. Maar toen ik een datum prikte om hem eens te bezoeken, trof mij het bericht van de “onverklaarbare” rampen die het Koninkrijk der Nederlanden hadden getroffen. Vooral dat de oorzaak van die rampen voor de Nontovbevolking een mysterie bleven, raakte mij zeer. Toen wist ik het zeker: ik moest nu wel naar de minster-president toe gaan –’
‘Dat is gebeurd,’ zei Phil met een trotse klank in zijn stem. ‘U hebt, net als vele van uw voorgangers uw plicht niet verzuimt. Bovendien…’ ging Phil trots verder: ‘…heeft u in dit verhaal het recht op alle complimenten die men u maar zou kunnen maken. Want ú bent het geweest die, zo te zien, deze minister-president ervan hebt weten te overtuigen hoezeer deze kwestie er eentje is van het allergrootste internationale belang!’
Laatst gewijzigd door Rob op 02 jul 2013 22:50, 1 keer totaal gewijzigd.
Er rees een luid gejoel en applaus op en iedereen stond ineens op van hun stoelen. Het oorverdo-vende geschraap van stoelen vulde de ruimte, maar werd meteen weer opgevolgd door het geluid van oprecht en uitbundig applaus.
Het geklap van al die paren handen had wel iets weg van het ploppende geluid dat popcorn in de magnetron maakt als het wordt opgewarmd, dacht Waljan, terwijl diens borst leek op te zwellen van geluk en trots. De eerste minister van Astonishia zweeg hieropvolgend dan ook vol van verwachting en keek hoe de voorzitter de aanwezigen tot stilte maande, terwijl zelfs hij nauwelijks een brede grijns kon ondrukken.
‘Ik begrijp het,’ zei Phil, die weer ging zitten – de rest volgende tegelijkertijd zijn voorbeeld – en begon vervolgens als een wervelwind door het rapport te bladeren.
Binnen luttele seconden had hij blijkbaar gevonden wat hij zocht, want het luide geritsel van papier hield op.
‘Gevonden!’
De mensen zaten nog nauwelijks op hun stoelen, of ze stonden ineens allemaal tegelijk weer van hun stoel op. Het bekende, luide geschraap van stoelen die achteruit geschoven werden vulde opnieuw de zaal.
De notulist hield abrupt op met typen en bracht als een reflex zijn handen razendsnel naar zijn oren. Toen hij kreunend en zuchtend, zijn handen weer van zijn oren afhaalde en verder wilde gaan met typen om ook deze situatie te verwerken in zijn verslag, moest hij tot zijn ergernis constateren dat hij helemaal niets meer kon zien, dan alleen maar ruggen. Tientallen ruggen van mensen die zich als één man hadden verzameld achter en aan weerszijde van Phil’s zitplaats!
De mensen die vooraan stonden hadden geluk: zij konden zien en lezen wat Phil bedoelde. De mensen op de tweede, derde en vierde rij deden veel moeite om ook iets te zien.
Ze lieten het dan ook niet alleen bij vriendelijke maar ongeduldige uitroepen als: ‘Hallo? Ja, – Mag ik er ook even bij?’ en ‘Dank u…’ of ‘Pardon neemt u mij niet kwalijk!’ als er weer eens iemand op andermans tenen was gaan staan.
Toen iedereen schijnbaar toch een plekje had weten te bemachtigen, rondom de plaats waar Phil aan de mahoniehouten tafel zat, al was het nog zo klein, hield ook het haast onophoudelijke gesjor aan het achterpand van gewaden, het ruwe geduw en het harde getrek op.
Phil zuchtte geergerd, toen er in plaats daaarvan niet al te zacht geroezemoes opsteeg uit de samengedromde menigte achter en aan weerszijde naast hem.
‘Goed… Goed!’ riep hij haastig. ‘Ik lees het wel voor…’
De mensen die helemaal vooraan stonden zagen dat er op een groot uitvouwbaar vel dik papier een hele hoop krantenberichten waren geplakt.
De eerste van linksboven was smal en lang.
De kop boven het artikel luidde: “Complete gezinnen spoorloos verdwenen.”
In het artikel dat Phil nu hardop voorlas aan iedereen die maar wilde luisteren, stond er in eerst in vetgedrukte schuine letters: ‘Uitgerekend net op het moment dat onze kersverse premier zijn eerste Oud & Nieuw wilde gaan vieren, net als zoveel Nederlanders hebben gedaan, heeft hij uitgerekend op de 31ste januari te maken gehad met een dag, avond en nacht die voor altijd in ieders geheugen gegrift zal staan. En vast en zeker óók in dat van hemzelf.’ Phil’s stem stopte even, terwijl diens ogen al even een stukje van de tekst die hierop volgde bekeken. Toen hij weer begon met voorlezen van het artikel, moest hij tegenover zichzelf algauw toegeven dat hij toch wel een beetje meelijden had met de nieuwe, Nederlandse minister-president.
Het geklap van al die paren handen had wel iets weg van het ploppende geluid dat popcorn in de magnetron maakt als het wordt opgewarmd, dacht Waljan, terwijl diens borst leek op te zwellen van geluk en trots. De eerste minister van Astonishia zweeg hieropvolgend dan ook vol van verwachting en keek hoe de voorzitter de aanwezigen tot stilte maande, terwijl zelfs hij nauwelijks een brede grijns kon ondrukken.
‘Ik begrijp het,’ zei Phil, die weer ging zitten – de rest volgende tegelijkertijd zijn voorbeeld – en begon vervolgens als een wervelwind door het rapport te bladeren.
Binnen luttele seconden had hij blijkbaar gevonden wat hij zocht, want het luide geritsel van papier hield op.
‘Gevonden!’
De mensen zaten nog nauwelijks op hun stoelen, of ze stonden ineens allemaal tegelijk weer van hun stoel op. Het bekende, luide geschraap van stoelen die achteruit geschoven werden vulde opnieuw de zaal.
De notulist hield abrupt op met typen en bracht als een reflex zijn handen razendsnel naar zijn oren. Toen hij kreunend en zuchtend, zijn handen weer van zijn oren afhaalde en verder wilde gaan met typen om ook deze situatie te verwerken in zijn verslag, moest hij tot zijn ergernis constateren dat hij helemaal niets meer kon zien, dan alleen maar ruggen. Tientallen ruggen van mensen die zich als één man hadden verzameld achter en aan weerszijde van Phil’s zitplaats!
De mensen die vooraan stonden hadden geluk: zij konden zien en lezen wat Phil bedoelde. De mensen op de tweede, derde en vierde rij deden veel moeite om ook iets te zien.
Ze lieten het dan ook niet alleen bij vriendelijke maar ongeduldige uitroepen als: ‘Hallo? Ja, – Mag ik er ook even bij?’ en ‘Dank u…’ of ‘Pardon neemt u mij niet kwalijk!’ als er weer eens iemand op andermans tenen was gaan staan.
Toen iedereen schijnbaar toch een plekje had weten te bemachtigen, rondom de plaats waar Phil aan de mahoniehouten tafel zat, al was het nog zo klein, hield ook het haast onophoudelijke gesjor aan het achterpand van gewaden, het ruwe geduw en het harde getrek op.
Phil zuchtte geergerd, toen er in plaats daaarvan niet al te zacht geroezemoes opsteeg uit de samengedromde menigte achter en aan weerszijde naast hem.
‘Goed… Goed!’ riep hij haastig. ‘Ik lees het wel voor…’
De mensen die helemaal vooraan stonden zagen dat er op een groot uitvouwbaar vel dik papier een hele hoop krantenberichten waren geplakt.
De eerste van linksboven was smal en lang.
De kop boven het artikel luidde: “Complete gezinnen spoorloos verdwenen.”
In het artikel dat Phil nu hardop voorlas aan iedereen die maar wilde luisteren, stond er in eerst in vetgedrukte schuine letters: ‘Uitgerekend net op het moment dat onze kersverse premier zijn eerste Oud & Nieuw wilde gaan vieren, net als zoveel Nederlanders hebben gedaan, heeft hij uitgerekend op de 31ste januari te maken gehad met een dag, avond en nacht die voor altijd in ieders geheugen gegrift zal staan. En vast en zeker óók in dat van hemzelf.’ Phil’s stem stopte even, terwijl diens ogen al even een stukje van de tekst die hierop volgde bekeken. Toen hij weer begon met voorlezen van het artikel, moest hij tegenover zichzelf algauw toegeven dat hij toch wel een beetje meelijden had met de nieuwe, Nederlandse minister-president.
Ach, daar moest hij nu niet teveel aan denken, hield hij zichzelf voor. De bestuurders van
Het Rijk Astonishia hadden pas wat voor hun kiezen gekregen door al de jaren heen! Dit was vergeleken bij hun problemen het topje van de hoop shit die zij al te verduren hadden gehad!
Hij wist donders goed dat hij die twee nooit zou mogen vergelijken, laat staan kunnen vergelijken. De simpele reden hiervoor was dat het twee totaal verschillende werelden betrof; twee werelden die nooit echt op elkaar zouden gaan lijken.
Simpelweg omdat de ene magisch was en de andere niet.
Maar daarom waren ze niet hiernaartoe gekomen en hadden zij deze bijeenkomst belegd… Nee!
De werkelijke reden voor deze bijeenkomst was om erachter te komen of de noodsituatie in hun wereld al enig effect heeft gehad op de niet-magische mensenwereld; maar dat was al overduidelijk gebleken. En dan moesten ze er nog samen zien achter te komen, door deze gebeurtenissen te analyseren, in hoeverre het al effect had gehad op de niet-magische mensenwereld. Maar vooral welk effect het reeds heeft gehad en welke effecten het wellicht nog zou gaan krijgen, al is dit laatste niet meer dan giswerk.
Gissen, zo wist hij maar al te goed, leverde doorgaans niet meer op dan dat men op de proppen kon komen met wat-als-scenaio’s. Die waren dan vaak veel te vergezocht omdat men de neiging had elk detail op te merken en het aan te merken als een potentieel probleem. Dit resulteerde dan weer in een overdreven reactie en een te strak geregiseerde voorbereiding. Zodat, wanneer de situatie toch anders bleek uit te pakken of te zijn dan eerst nog op papier was uitgedacht, zulke acties altijd op een regelrechte ramp uitdraaide!
En dat gebrek aan inschatting, zo realiseerde hij zich tenminste, had ertoe geleid dat het Noorden binnen één jaar gevallen was (nu al ruim honderd jaar geleden) in de handen van een nog steeds mysterieuze, maar moordlustige vijand die nergens voor terugdeisde.
Opeens voelde hij dat er iemand zijn hand op zijn rechterarm arm legde. De minieme tinteling die deze aanraking teweeg bracht, deed hem even huiveren en bezorgde hem onherroepelijk kippenvel.
Met een ruk keek hij geschrokken op.
‘Ja? Wat –’
‘U was zodanig in gedachte verzonken, mijnheer voorzitter,’ zei de heks die nu rechts van hem stond met haar gebruikelijke zwoele en melodieuze stemgeluid.
Phil kuchte. ‘Oh – sorry…’ zei hij vol gene.
Met een hoofd dat aanvoelde alsof hij linearecta in een Turks stoombad was gestapt, proberde hij zich te concentreren op het artikel dat hij nog steeds moest uitlezen.
Na een schichtige blik te hebben geworpen op zijn luisteraars, constateerde hij tot zijn immense opluchting dat het hen niet veel had uitgemaakt dat hij even stilgevallen was. Want hoewel zijn stem nog steeds een beetje hees was en af en toe een octaaf naar beneden of naar boven oversloeg, wist hij de draad weer meteen op te pakken.
De dungedrukte, cursieve tekst van het artikel ging alsvolgt verder: ‘Diverse mysterieuze rampen troffen ons land op oudjaarsavond. Wonder boven wonder viel er niet één dodelijk slachtoffer, laat staan gewonden. Alsof het allemaal al niet vervelend genoeg is, bleef een logische verklaring (zelfs na drie persconferenties) echter uit, al beloofde de premier het grondig te onderzoeken en maakte wel tien keer achter elkaar zijn welgemeende excuses. Het daaropvolgde onderzoek dat door tal van wetenschappers, technici en experts ter plekke werd uitgevoerd, liep echter uit op nóg een fiasco voor de al zo geplaagde nieuwe premier. Nog in diezelfde week nota bene, rondden de wetenschappers, de diverse experts en technici hun onderzoek ineens vervroegt af. Algauw werd duidelijk waarom: ze hadden de oorzaak voor al die nare gebeurtenissen niet kunnen vinden. Dat er niet een dode of gewonde is gevallen, blijkt echter een schrale troost te zijn voor wat hierop nog meer zou volgen in de week die komen ging. Rust werd hem echter nauwelijks gegund!
Nota bene op het moment dat hij één week na Nieuwjaar dacht dat de gemoederen wel gesusd zouden zijn wanneer alles in de oorspronkelijke staat was hersteld, dan kwam hij van een koude kermis thuis! Nog in diezelfde week en nog wel op de vrijdagavond die voor eenieder, zelfs voor hem eens een weekend zou inluiden waarin hij het betrekkelijk rustig had, verdwenen tot overmaat van ramp ook nog eens complete gezinnen. En zoals de kop boven dit artikel wellicht al doet vermoeden, is hier sindsdien nog helemaal geen verandering in gekomen.
De gezinnen die per hoge uitzondering vandaag met naam en toenaam op de volgende pagina in deze krant zullen worden vermeld, zijn sinds die noodlottige 31ste januari 2012 niet meer gezien.
Het lijkt wel, zo verwoordde een buurman van één van de gezinnen het, alsof het nachtelijk duister hen echt heeft opgeslokt!’ Phil’s stemgeluid stierf weg…
Hij slikte moeizaam en veegde het zweet van zijn voorhoofd af.
Uiteindelijk las hij hardop de boodschap voor die bovenaan in iets grotere, cursieve letters stond afgedrukt: ‘Deze lijst bevat de daadwerkelijke namen van voornamelijk de ouders die deel uitmaakte van één van de vele gezinnen die in de nacht van 31 december 2012 op 1 januari 2013 spoorloos zijn verdwenen en waarvan tot op heden nooit meer een levensteken is vernomen. *Deze lijst omvat alle plaatsen door heel het land, beginnende bij de plek waar als eerste bij de autoriteiten aangifte is gedaan van de massale verdwijning van respectivelijk de volgende personen…’ Zijn ogen hield hij onrustig gericht op het artikel. Voor hij ook maar een woord over zijn lippen had weten te persen, slikte hij moeizaam een brok weg en zweette intussen als een otter. Toen hij zijn mond opende, klonk zijn stem hees zodra hij de respectivelijke familienamen hardop voorlas. Ondanks dat, trachtte hij in zijn stem al het respect, de trots en al het ontzag dat hij voor de mensen voelde die hij stuk voor stuk persoonlijk kende, onomwonden en schaamteloos te laten doorklinken.
‘Familie Stoker, ouders Bram & Mina;
Familie Del Morte, ouders Pedro & Magda;
Familie Gidszoon, ouders Bodijn & Gwendolyn;
Famlie Smart, ouders Willbey & Blondie;
Familie Mirakel, ouders Onslo & Hyasinth;
Familie Gibson, ouders Paul & Lisanne…’ Zo ging het nog wel een tijdje door. Maar in al die tijd heerste er een ontzagwekende stilte in de ruimte waar men gedwee en zichtbaar aangedaan luisterde naar Phils diepe, hese stemegluid. De vele tovenaars en heksen die bij de vergadering aanwezig waren kenden, naast Phil, de ouders van wie nog steeds namen werden opgenoemd, vaak erg lang en goed.
Uiteindelijk stierf Phil’s eerbiedige stemgeluid langzaam weg, zodra hij de laatste familienaam had opgenoemd.
Het Rijk Astonishia hadden pas wat voor hun kiezen gekregen door al de jaren heen! Dit was vergeleken bij hun problemen het topje van de hoop shit die zij al te verduren hadden gehad!
Hij wist donders goed dat hij die twee nooit zou mogen vergelijken, laat staan kunnen vergelijken. De simpele reden hiervoor was dat het twee totaal verschillende werelden betrof; twee werelden die nooit echt op elkaar zouden gaan lijken.
Simpelweg omdat de ene magisch was en de andere niet.
Maar daarom waren ze niet hiernaartoe gekomen en hadden zij deze bijeenkomst belegd… Nee!
De werkelijke reden voor deze bijeenkomst was om erachter te komen of de noodsituatie in hun wereld al enig effect heeft gehad op de niet-magische mensenwereld; maar dat was al overduidelijk gebleken. En dan moesten ze er nog samen zien achter te komen, door deze gebeurtenissen te analyseren, in hoeverre het al effect had gehad op de niet-magische mensenwereld. Maar vooral welk effect het reeds heeft gehad en welke effecten het wellicht nog zou gaan krijgen, al is dit laatste niet meer dan giswerk.
Gissen, zo wist hij maar al te goed, leverde doorgaans niet meer op dan dat men op de proppen kon komen met wat-als-scenaio’s. Die waren dan vaak veel te vergezocht omdat men de neiging had elk detail op te merken en het aan te merken als een potentieel probleem. Dit resulteerde dan weer in een overdreven reactie en een te strak geregiseerde voorbereiding. Zodat, wanneer de situatie toch anders bleek uit te pakken of te zijn dan eerst nog op papier was uitgedacht, zulke acties altijd op een regelrechte ramp uitdraaide!
En dat gebrek aan inschatting, zo realiseerde hij zich tenminste, had ertoe geleid dat het Noorden binnen één jaar gevallen was (nu al ruim honderd jaar geleden) in de handen van een nog steeds mysterieuze, maar moordlustige vijand die nergens voor terugdeisde.
Opeens voelde hij dat er iemand zijn hand op zijn rechterarm arm legde. De minieme tinteling die deze aanraking teweeg bracht, deed hem even huiveren en bezorgde hem onherroepelijk kippenvel.
Met een ruk keek hij geschrokken op.
‘Ja? Wat –’
‘U was zodanig in gedachte verzonken, mijnheer voorzitter,’ zei de heks die nu rechts van hem stond met haar gebruikelijke zwoele en melodieuze stemgeluid.
Phil kuchte. ‘Oh – sorry…’ zei hij vol gene.
Met een hoofd dat aanvoelde alsof hij linearecta in een Turks stoombad was gestapt, proberde hij zich te concentreren op het artikel dat hij nog steeds moest uitlezen.
Na een schichtige blik te hebben geworpen op zijn luisteraars, constateerde hij tot zijn immense opluchting dat het hen niet veel had uitgemaakt dat hij even stilgevallen was. Want hoewel zijn stem nog steeds een beetje hees was en af en toe een octaaf naar beneden of naar boven oversloeg, wist hij de draad weer meteen op te pakken.
De dungedrukte, cursieve tekst van het artikel ging alsvolgt verder: ‘Diverse mysterieuze rampen troffen ons land op oudjaarsavond. Wonder boven wonder viel er niet één dodelijk slachtoffer, laat staan gewonden. Alsof het allemaal al niet vervelend genoeg is, bleef een logische verklaring (zelfs na drie persconferenties) echter uit, al beloofde de premier het grondig te onderzoeken en maakte wel tien keer achter elkaar zijn welgemeende excuses. Het daaropvolgde onderzoek dat door tal van wetenschappers, technici en experts ter plekke werd uitgevoerd, liep echter uit op nóg een fiasco voor de al zo geplaagde nieuwe premier. Nog in diezelfde week nota bene, rondden de wetenschappers, de diverse experts en technici hun onderzoek ineens vervroegt af. Algauw werd duidelijk waarom: ze hadden de oorzaak voor al die nare gebeurtenissen niet kunnen vinden. Dat er niet een dode of gewonde is gevallen, blijkt echter een schrale troost te zijn voor wat hierop nog meer zou volgen in de week die komen ging. Rust werd hem echter nauwelijks gegund!
Nota bene op het moment dat hij één week na Nieuwjaar dacht dat de gemoederen wel gesusd zouden zijn wanneer alles in de oorspronkelijke staat was hersteld, dan kwam hij van een koude kermis thuis! Nog in diezelfde week en nog wel op de vrijdagavond die voor eenieder, zelfs voor hem eens een weekend zou inluiden waarin hij het betrekkelijk rustig had, verdwenen tot overmaat van ramp ook nog eens complete gezinnen. En zoals de kop boven dit artikel wellicht al doet vermoeden, is hier sindsdien nog helemaal geen verandering in gekomen.
De gezinnen die per hoge uitzondering vandaag met naam en toenaam op de volgende pagina in deze krant zullen worden vermeld, zijn sinds die noodlottige 31ste januari 2012 niet meer gezien.
Het lijkt wel, zo verwoordde een buurman van één van de gezinnen het, alsof het nachtelijk duister hen echt heeft opgeslokt!’ Phil’s stemgeluid stierf weg…
Hij slikte moeizaam en veegde het zweet van zijn voorhoofd af.
Uiteindelijk las hij hardop de boodschap voor die bovenaan in iets grotere, cursieve letters stond afgedrukt: ‘Deze lijst bevat de daadwerkelijke namen van voornamelijk de ouders die deel uitmaakte van één van de vele gezinnen die in de nacht van 31 december 2012 op 1 januari 2013 spoorloos zijn verdwenen en waarvan tot op heden nooit meer een levensteken is vernomen. *Deze lijst omvat alle plaatsen door heel het land, beginnende bij de plek waar als eerste bij de autoriteiten aangifte is gedaan van de massale verdwijning van respectivelijk de volgende personen…’ Zijn ogen hield hij onrustig gericht op het artikel. Voor hij ook maar een woord over zijn lippen had weten te persen, slikte hij moeizaam een brok weg en zweette intussen als een otter. Toen hij zijn mond opende, klonk zijn stem hees zodra hij de respectivelijke familienamen hardop voorlas. Ondanks dat, trachtte hij in zijn stem al het respect, de trots en al het ontzag dat hij voor de mensen voelde die hij stuk voor stuk persoonlijk kende, onomwonden en schaamteloos te laten doorklinken.
‘Familie Stoker, ouders Bram & Mina;
Familie Del Morte, ouders Pedro & Magda;
Familie Gidszoon, ouders Bodijn & Gwendolyn;
Famlie Smart, ouders Willbey & Blondie;
Familie Mirakel, ouders Onslo & Hyasinth;
Familie Gibson, ouders Paul & Lisanne…’ Zo ging het nog wel een tijdje door. Maar in al die tijd heerste er een ontzagwekende stilte in de ruimte waar men gedwee en zichtbaar aangedaan luisterde naar Phils diepe, hese stemegluid. De vele tovenaars en heksen die bij de vergadering aanwezig waren kenden, naast Phil, de ouders van wie nog steeds namen werden opgenoemd, vaak erg lang en goed.
Uiteindelijk stierf Phil’s eerbiedige stemgeluid langzaam weg, zodra hij de laatste familienaam had opgenoemd.
Hoofdstuk 1.3
DE KERN
Na een eerbiedige en gechoqueerde stilte, werd het plotseling rumoerig in de ruimte. Enkelen van de aanwezigen draaiden zich om, zodat ze met hun buurman of buurvrouw een haastig gesprek konden aanknopen. De uitdrukking op hun gezichten was er een van collectieve spanning, angst en verbijstering bij het vernemen van dit afschuwelijke nieuws, terwijl ze elkaar vertelden hoe goed ze de zojuist opgenoemde families kende.
En ook al wisten zij niet wat er van deze mensen geworden was nadat ze waren vertrokken, of het waarom van hun plotselinge opgaan in de anonimiteit, bleek algauw uit het geroezemoes en luide gemompel dat nu steeds meer en meer opsteeg vanuit de menigte, dat men daar wel ieder een andere verklaring voor had.
‘Ik wist wel dat er deze nacht iets niet in de haak moest zijn,’ zei de heks met de zwarte puntmuts op haar hoofd. ‘Vooral niet gezien het tijdstip van deze meeting,’ voegde ze er op een duistere ondertoon in haar stem aan toe, toen ze zag dat Phil een wenkbrauw ophief en haar bedenkelijk aankeek. ‘Nu weer plotselinge verdwijningen waarover in onze kranten niets is verschenen. Uiterst merkwaardig als je het mij vraagt –’
‘Hmmm…’ mompelde de enige Nontov in de zaal opeens bedenkelijk en dwars door het rumoer heen. Niemand scheen hem te horen, laat staan er nog van bewust te zijn dat hij nog in hun midden was. ‘Dat is inderdaad vreemd,’ vond de woordvoerder van de Nederlandse minister-president. ‘Deze mensen weten echt van niets. Zo te zien komt dit voor hen als een schokkende verrassing.’
Nou, daar zat ie’ niet ver naast…
Overal waren tal van opgewonden al dan niet geagiteerde gesprekken ontstaan tussen verscheidene aanwezigen, die nu dicht bij elkaar stonden en de koppen bij elkaar staken, zag hij. Een tweetal bijzonder oude heksenmeesters die gehuld waren in zwarte gewaden die aan de zoom met goudstiksel omlijnd waren, hadden zich ongezien weten los te weken van de menigte in de ruimte en slenterden langzaam naar de plek waar de bejaarde notulist driftig aan het tikken was achter zijn schrijfmachine.
Omdat er nu niemand nog enige aandacht aan hem leek te besteden, zo concludeerde hij algauw nadat hij een blik op de verwoed discussierende menigte had geworpen, kon ook hij onopgemerkt van zijn stoel opstaan en slenterde regelrecht, maar op zijn hoede, op de twee heksenmeesters toe.
Die waren, zo zag hij, al in een gesprek verwikkeld dat te maken had met een of ander complot dat zij blijkbaar voor mogelijk hielden. En zoals hij al verwacht had, vlogen de redenen en oorzaken evenals een de potentiele schuldige partij algauw als een stuiterbal tussen beide heksenmeesters heen en weer.
‘Ik weet zeker dat de regering daarom die al een eeuw voortdurende evacuaties houdt!’ zei één van de twee. Dit was de langste en de smalste. Zijn stem was hoog en raspend. Diens kapsel was golvend en bevatte twee kleuren. De ene helft was zwart en de andere grijskleurig.
‘Ja juist!’ beaamde de ander die beduidend kleiner was, maar een al even hoog en raspend stemgeluid had. Hij had ook overduidelijk een bierbuikje.
‘Ik durf te wedden dat de regering, zoals ook nu wel weer blijkt als het om het tijdig verstrekken van de juiste informatie gaat, zij expres informatie van zulken aard achterwege houdt!’
De langste knikte heftig, zodat zijn lange haar dat als een vettig, zwart-grijs gordijn voor zijn ogen viel. Haastig streek hij het uit zijn gezicht en zei een tikkeltje geergerd: ‘Ach, je weet toch net zo goed als ik hoe dat in zijn werk gaat!’
‘Ja, dat weet ik ook,’ zei de ander koeltjes. ‘Maar in den beginne waren het de kinderen die van hun ouders werden gescheiden en vervolgens werden geëvacueerd naar de niet-magische wereld. Daarna is dat ineens op onverklaarbare wijze toch weer veranderd en besloot men ineens toch dat het beter was om het hele gezin te evacuren omdat de onderduikadressen langzamerhand schaars werden. Uiteindelijk was het zelfs een tijd lang niet eens meer mogelijk om kinderen te evacuren en onder te brengen bij speciaal ‘geselecteerde’ Nontovgezinnen omdat er nijpend tekort was onstaan aan plaats.
DE KERN
Na een eerbiedige en gechoqueerde stilte, werd het plotseling rumoerig in de ruimte. Enkelen van de aanwezigen draaiden zich om, zodat ze met hun buurman of buurvrouw een haastig gesprek konden aanknopen. De uitdrukking op hun gezichten was er een van collectieve spanning, angst en verbijstering bij het vernemen van dit afschuwelijke nieuws, terwijl ze elkaar vertelden hoe goed ze de zojuist opgenoemde families kende.
En ook al wisten zij niet wat er van deze mensen geworden was nadat ze waren vertrokken, of het waarom van hun plotselinge opgaan in de anonimiteit, bleek algauw uit het geroezemoes en luide gemompel dat nu steeds meer en meer opsteeg vanuit de menigte, dat men daar wel ieder een andere verklaring voor had.
‘Ik wist wel dat er deze nacht iets niet in de haak moest zijn,’ zei de heks met de zwarte puntmuts op haar hoofd. ‘Vooral niet gezien het tijdstip van deze meeting,’ voegde ze er op een duistere ondertoon in haar stem aan toe, toen ze zag dat Phil een wenkbrauw ophief en haar bedenkelijk aankeek. ‘Nu weer plotselinge verdwijningen waarover in onze kranten niets is verschenen. Uiterst merkwaardig als je het mij vraagt –’
‘Hmmm…’ mompelde de enige Nontov in de zaal opeens bedenkelijk en dwars door het rumoer heen. Niemand scheen hem te horen, laat staan er nog van bewust te zijn dat hij nog in hun midden was. ‘Dat is inderdaad vreemd,’ vond de woordvoerder van de Nederlandse minister-president. ‘Deze mensen weten echt van niets. Zo te zien komt dit voor hen als een schokkende verrassing.’
Nou, daar zat ie’ niet ver naast…
Overal waren tal van opgewonden al dan niet geagiteerde gesprekken ontstaan tussen verscheidene aanwezigen, die nu dicht bij elkaar stonden en de koppen bij elkaar staken, zag hij. Een tweetal bijzonder oude heksenmeesters die gehuld waren in zwarte gewaden die aan de zoom met goudstiksel omlijnd waren, hadden zich ongezien weten los te weken van de menigte in de ruimte en slenterden langzaam naar de plek waar de bejaarde notulist driftig aan het tikken was achter zijn schrijfmachine.
Omdat er nu niemand nog enige aandacht aan hem leek te besteden, zo concludeerde hij algauw nadat hij een blik op de verwoed discussierende menigte had geworpen, kon ook hij onopgemerkt van zijn stoel opstaan en slenterde regelrecht, maar op zijn hoede, op de twee heksenmeesters toe.
Die waren, zo zag hij, al in een gesprek verwikkeld dat te maken had met een of ander complot dat zij blijkbaar voor mogelijk hielden. En zoals hij al verwacht had, vlogen de redenen en oorzaken evenals een de potentiele schuldige partij algauw als een stuiterbal tussen beide heksenmeesters heen en weer.
‘Ik weet zeker dat de regering daarom die al een eeuw voortdurende evacuaties houdt!’ zei één van de twee. Dit was de langste en de smalste. Zijn stem was hoog en raspend. Diens kapsel was golvend en bevatte twee kleuren. De ene helft was zwart en de andere grijskleurig.
‘Ja juist!’ beaamde de ander die beduidend kleiner was, maar een al even hoog en raspend stemgeluid had. Hij had ook overduidelijk een bierbuikje.
‘Ik durf te wedden dat de regering, zoals ook nu wel weer blijkt als het om het tijdig verstrekken van de juiste informatie gaat, zij expres informatie van zulken aard achterwege houdt!’
De langste knikte heftig, zodat zijn lange haar dat als een vettig, zwart-grijs gordijn voor zijn ogen viel. Haastig streek hij het uit zijn gezicht en zei een tikkeltje geergerd: ‘Ach, je weet toch net zo goed als ik hoe dat in zijn werk gaat!’
‘Ja, dat weet ik ook,’ zei de ander koeltjes. ‘Maar in den beginne waren het de kinderen die van hun ouders werden gescheiden en vervolgens werden geëvacueerd naar de niet-magische wereld. Daarna is dat ineens op onverklaarbare wijze toch weer veranderd en besloot men ineens toch dat het beter was om het hele gezin te evacuren omdat de onderduikadressen langzamerhand schaars werden. Uiteindelijk was het zelfs een tijd lang niet eens meer mogelijk om kinderen te evacuren en onder te brengen bij speciaal ‘geselecteerde’ Nontovgezinnen omdat er nijpend tekort was onstaan aan plaats.
In de daaropvolgende periode…’ ging de kleinste en meest gedrongen van de twee hek-senmeesters steeds sneller sprekend verder, ‘…vond men weer tal van andere manieren om toch onderduikadressen te vinden, zelfs als dat betkende dat ze ervoor magie moesten gebruiken om er eentje te creeren. Nu er mensen van ons Rijk spoorloos in de niet-magische mensenwereld zijn verdwenen en het ook nog eens ouders betreft die tesamen met hun kinderen vlak na hun geboorte naar de gewone mensenwereld zijn geevacaueerd, begin ik onze regering van een geheel andere motief te verdenken…’
De langste knikte opnieuw heftig. ‘Dat kun je wel stellen,’ mompelde hij en zette een paar passen in de richting van zijn gesprekspartner. Toen hij dichtbij genoeg was, wenkte hij de kleinste, boog zich naar voren en fluisterde op een sinistere toon: ‘Wat zou hij er wel niet van denken?’ Met een bijna onzichtbaare hoofdbeweging knikte hij in de richting van de man die hen nu van rechts op een langzame, haast behoedzame slenterende tred naderde.
‘Geen idee,’ gaf de kleinste heksenmeester toe. ‘Laten we –’
‘Goedenavond,’ zei een heldere, zangerige stem. En nog voordat de heksenmeesters hun armen hadden uitgestrekt om hem om beurten een hand te kunnen geven, pakte hij met zijn beide handen de twee uitgestoken handen vast en schudde die tegelijkertijd hartelijk.
‘Ook goedavond,’ bracht de langste overdonderd uit.
‘N-n-n avond,’ hakkelde de ander op het ritme waarmee de woordvoerder de kleinste zijn hele arm schudde.
‘Als mijn gehoor me niet bedrogen heeft, hoorde ik u beide zojuist iets zeggen over die wereld waar u beide vandaan komt?’
De heksenmeesters staarden even een kort moment eerst elkaar aan, stomverbaasd uiteraard, en vervolgens naar de man die zojuist in hun midden was verschenen.
Een moment leken ze beide nogal last te hebben van een heel hardnekkige aarzeling. Uiteindelijk zei de kleinste met ineens een hoog raspend piepstemmetje: ‘Ja, dat heeft u goed opgevangen, mijnheer… Eh –’ Plots was het alsof de kleinste heksenmeester, maar ook de langste zich iets herinnerde waardoor de langste gauw naar zijn voeten staarde en de kleinste ineens heel geïnteresseerd leek in iets onzichtbaars net boven de rechter schouder van zijn gesprekspartner.
De woordvoerder lachte. De lachrimpeltjes die meteen hierop onder zijn ogen verschenen en om zijn brede mondhoeken, verrieden ook zijn leeftijd niet. Hierdoor merkte beide heksenmeesters op dat de leeftijd van deze man te schatten, net zo moeilijk was als wanneer ze nu zijn naam zouden moeten raden. Want ze wisten het: voor deze man was het beter als hij in zulk gezelschap niet zijn naam zou noemen.
Dat deed hij ook niet. Maar toen de man alleen maar bleef glimlachen en blijkbaar ook niet met een valse naam op de proppen kwam, maakte dat de sfeer waarin deze eerste kennismaking plaatshad nogal… lastig.
Er viel een stilte tussen de drie.
Even leek het erop alsof één van hen het initietief nam en het blijkbaar aandurfde om dit allereerste contact op verbale wijze nieuw leven in te blazen.
Op dat exacte moment echter werd hun stilte verstoord door een kalme stem.
‘Het is goed wanneer hierover met elkaar gesproken wordt,’ zei Phil’s stem die op een bijzondere manier oprecht gemeend klonk. ‘Ik zie het begrip “spreken” altijd als iets noodzakelijks – zoals een uitlaatklep. Een evenwichtig mens, of hij nou beheerst en in blans is, of uit balans en gestrest, bang gefrustreerd, gepikeerd of boos – zou pas in de problemen komen wanneer het hem wordt afgenomen of verboden om zich op wat voor manier dan ook te verduidelijken en vooral te uiten, zij het binnen de grenzen die de vrijheid van meningsuiting tegenwoordig in de West-Europese wereld kent,’ zei Phil en staarde de groep strak aan. Toen hij die laatste woorden uitsprak verduisterde zijn blik, waardoor er in zijn smaragdgroene ogen een vreemde schittering verscheen en werd op datzelfde moment zijn stem op een aanzwelende manier dieper, trager, maar bovendien ook veel luider.
Vrijwel meteen stierf recht voor de ogen van de twee oude heksenmeesters en die van de anonieme woordvoerder het rumoer dat de druk discussierende menigte veroorzaakte weg.
De langste knikte opnieuw heftig. ‘Dat kun je wel stellen,’ mompelde hij en zette een paar passen in de richting van zijn gesprekspartner. Toen hij dichtbij genoeg was, wenkte hij de kleinste, boog zich naar voren en fluisterde op een sinistere toon: ‘Wat zou hij er wel niet van denken?’ Met een bijna onzichtbaare hoofdbeweging knikte hij in de richting van de man die hen nu van rechts op een langzame, haast behoedzame slenterende tred naderde.
‘Geen idee,’ gaf de kleinste heksenmeester toe. ‘Laten we –’
‘Goedenavond,’ zei een heldere, zangerige stem. En nog voordat de heksenmeesters hun armen hadden uitgestrekt om hem om beurten een hand te kunnen geven, pakte hij met zijn beide handen de twee uitgestoken handen vast en schudde die tegelijkertijd hartelijk.
‘Ook goedavond,’ bracht de langste overdonderd uit.
‘N-n-n avond,’ hakkelde de ander op het ritme waarmee de woordvoerder de kleinste zijn hele arm schudde.
‘Als mijn gehoor me niet bedrogen heeft, hoorde ik u beide zojuist iets zeggen over die wereld waar u beide vandaan komt?’
De heksenmeesters staarden even een kort moment eerst elkaar aan, stomverbaasd uiteraard, en vervolgens naar de man die zojuist in hun midden was verschenen.
Een moment leken ze beide nogal last te hebben van een heel hardnekkige aarzeling. Uiteindelijk zei de kleinste met ineens een hoog raspend piepstemmetje: ‘Ja, dat heeft u goed opgevangen, mijnheer… Eh –’ Plots was het alsof de kleinste heksenmeester, maar ook de langste zich iets herinnerde waardoor de langste gauw naar zijn voeten staarde en de kleinste ineens heel geïnteresseerd leek in iets onzichtbaars net boven de rechter schouder van zijn gesprekspartner.
De woordvoerder lachte. De lachrimpeltjes die meteen hierop onder zijn ogen verschenen en om zijn brede mondhoeken, verrieden ook zijn leeftijd niet. Hierdoor merkte beide heksenmeesters op dat de leeftijd van deze man te schatten, net zo moeilijk was als wanneer ze nu zijn naam zouden moeten raden. Want ze wisten het: voor deze man was het beter als hij in zulk gezelschap niet zijn naam zou noemen.
Dat deed hij ook niet. Maar toen de man alleen maar bleef glimlachen en blijkbaar ook niet met een valse naam op de proppen kwam, maakte dat de sfeer waarin deze eerste kennismaking plaatshad nogal… lastig.
Er viel een stilte tussen de drie.
Even leek het erop alsof één van hen het initietief nam en het blijkbaar aandurfde om dit allereerste contact op verbale wijze nieuw leven in te blazen.
Op dat exacte moment echter werd hun stilte verstoord door een kalme stem.
‘Het is goed wanneer hierover met elkaar gesproken wordt,’ zei Phil’s stem die op een bijzondere manier oprecht gemeend klonk. ‘Ik zie het begrip “spreken” altijd als iets noodzakelijks – zoals een uitlaatklep. Een evenwichtig mens, of hij nou beheerst en in blans is, of uit balans en gestrest, bang gefrustreerd, gepikeerd of boos – zou pas in de problemen komen wanneer het hem wordt afgenomen of verboden om zich op wat voor manier dan ook te verduidelijken en vooral te uiten, zij het binnen de grenzen die de vrijheid van meningsuiting tegenwoordig in de West-Europese wereld kent,’ zei Phil en staarde de groep strak aan. Toen hij die laatste woorden uitsprak verduisterde zijn blik, waardoor er in zijn smaragdgroene ogen een vreemde schittering verscheen en werd op datzelfde moment zijn stem op een aanzwelende manier dieper, trager, maar bovendien ook veel luider.
Vrijwel meteen stierf recht voor de ogen van de twee oude heksenmeesters en die van de anonieme woordvoerder het rumoer dat de druk discussierende menigte veroorzaakte weg.
‘Jullie begrijpen en weten allemaal waarom ik u vanavond hiernaartoe heb ontboden,’ Iedereen wist gelijk dat dit geen vraag was, maar een constatering.
‘Er is momenteel nogal wat gaande,’ ging Phil ellendig zuchtend verder en nam al even luid zuchtend plaats op zijn stoel aan het hoofd van de ovale mahoniehouten tafel.
Verscheidende mensen snakte luid naar adem. Anderen staarden naar Phil met een geschrokken blik in hun uitpuilende ogen, alsof ze zich nu pas realiseerden dat deze meeting belegd was vanwege diens niveau van urgentie. Alleen de woordvoerder van de Nederlandse minister-president die anoniem wenste te blijven, keek betrekkelijk ‘normaal’ de ruimte rond, alsof dit nieuws voor hem niet eens meer een verrassing was.
‘Dit,’ zei Phil uiteindelijk, ‘…hebben en hadden wij nóóit kunnen zien aankomen…’
Er brak een bijna onhoorbaar tumult los onder de aanwezigen. Blijkbaar wist iedereen opeens waarop Phil daadwerkelijk doelde, want men knoopte vrijwel onmiddellijk haastige fluistergesprekken met elkaar aan. En dat gaf de enige Nontov in aanwezigheid van al deze heksen en tovenaars voor het eerst gevoel van groot onbehagen, ook al was hij er heilig van overtuigd dat de premier hem toch echt alles had verteld.
Twijfel rees als braaksel op in zijn slokdarm, zodra Phil opnieuw het woord nam.
Had de Nederlandse minister-president hem écht alles verteld?
‘Tot mijn grote teleurstelling hebben mij nog andere berichten bereikt, die helaas, al van een even schokkende aard zijn,’ zei hij op een toon alsof er doorgaans niets anders meer dan slecht en treurig te melden viel wanneer het nieuws uit hun eigen land betrof. ‘Deze alarmerende berichten,’ voegde hij er snel nog aan toe alsof er over de ernst geen vergissing mocht bestaan, ‘…zijn nog recenter dan die we zojuist behandeld hebben en die, zoals jullie weten over de verdwijning van die gezinnen verhaalde. Veel van deze redelijk up-to-date berichten schetsen een onthutsend beeld van de dagelijkse sleur in ons eigen Rijk. Dan bedoel ik voornamelijk het Noorden, zoals u uiteraard zult verwachten, vervolgde Phil, terwijl hij de groepsleden één voor één strak aanstaarde. Het flakkerende schijnsel dat de vlammen in de open haard verspreidde, die zich helemaal in de verste uithoek van het vertrek bevond, werd weerkaatst in de heldere, diepgroene ogen van Phil.
Een enkeling draaide even zijn hoofd om en leek – net als de rest – die nu ook even een vluchtige blik op het andere uiteinde van de ruimte wierp – verwonderd te zijn over het feit dat er zich in deze ruimte al de gehele tijd een open haard met een knappend haardvuur bevond.
Want ondanks het contrast dat de sombere grijskleurige muren vormde met de geel-oranje vlam-men, was het toch niemand opgevallen, hetgeen vast iets te maken had met de ontoereikende warmte die het vuur probeerde te verspreiden.
Een windvlaag liet de dubbele deur van het vertrek even trillen in hun deuerpost.
De gaslampen aan de muur flakkerde even.
‘Laat mij,’ zei Phil met een trager en dieper stemgeluid als gewoonlijk waaruit opnieuw even alle warmte, hartelijkheid abrupt verdween, ‘…u de volgende berichten voorlezen.’
De heks met de bekende zwarte puntmuts die nog steeds links achter Phil stond, keek zonder ook maar te knipperen hoe de voorzitter haastig pagina’s begon om te slaan.
Er viel haar iets op: in plaats van dat Phil de bladzijden naar links omsloeg, zag ze hoe Phil het tegen-overgestelde deed: hij bladerde terug…
Terwijl ze zag hoe pagina na pagina de revue passeerde en werden omgeslagen, hoe recenter de berichten schenen te worden. Maar ook hoe gevarieerder. Ze had eerst alleen vluchtige glimpen opgevangen van pagina’s waar alleen maar krantenknipsels in waren opgeplakt. Even later ving ze glimpen op van eenvierde, kwart, halve en driekwart vellen wit A4-papier waarop in een ander lettertype en druk korte of zelfs zeer korte verslagen leken te zijn getypt. Weer wat pagina’s verder zag ze er eentje dat blijkbaar een hele serie telex-berichten bevatte, althans dat was wat ze nog gauw had kunnen zien voordat de pagina werd omgeslagen.
Wat in godsnaam een telexbericht was, wist ze niet. Op de pagina ernaast werden meteen weer krantenknipsels zichtbaar. Grote, kleine, witte of vergeelde. Aan de datum te zien, waarvan ze ook nog even gauw een glimp had kunnen opvangen, waren deze krantenberichten alweer heel wat jaartjes geleden.
‘Er is momenteel nogal wat gaande,’ ging Phil ellendig zuchtend verder en nam al even luid zuchtend plaats op zijn stoel aan het hoofd van de ovale mahoniehouten tafel.
Verscheidende mensen snakte luid naar adem. Anderen staarden naar Phil met een geschrokken blik in hun uitpuilende ogen, alsof ze zich nu pas realiseerden dat deze meeting belegd was vanwege diens niveau van urgentie. Alleen de woordvoerder van de Nederlandse minister-president die anoniem wenste te blijven, keek betrekkelijk ‘normaal’ de ruimte rond, alsof dit nieuws voor hem niet eens meer een verrassing was.
‘Dit,’ zei Phil uiteindelijk, ‘…hebben en hadden wij nóóit kunnen zien aankomen…’
Er brak een bijna onhoorbaar tumult los onder de aanwezigen. Blijkbaar wist iedereen opeens waarop Phil daadwerkelijk doelde, want men knoopte vrijwel onmiddellijk haastige fluistergesprekken met elkaar aan. En dat gaf de enige Nontov in aanwezigheid van al deze heksen en tovenaars voor het eerst gevoel van groot onbehagen, ook al was hij er heilig van overtuigd dat de premier hem toch echt alles had verteld.
Twijfel rees als braaksel op in zijn slokdarm, zodra Phil opnieuw het woord nam.
Had de Nederlandse minister-president hem écht alles verteld?
‘Tot mijn grote teleurstelling hebben mij nog andere berichten bereikt, die helaas, al van een even schokkende aard zijn,’ zei hij op een toon alsof er doorgaans niets anders meer dan slecht en treurig te melden viel wanneer het nieuws uit hun eigen land betrof. ‘Deze alarmerende berichten,’ voegde hij er snel nog aan toe alsof er over de ernst geen vergissing mocht bestaan, ‘…zijn nog recenter dan die we zojuist behandeld hebben en die, zoals jullie weten over de verdwijning van die gezinnen verhaalde. Veel van deze redelijk up-to-date berichten schetsen een onthutsend beeld van de dagelijkse sleur in ons eigen Rijk. Dan bedoel ik voornamelijk het Noorden, zoals u uiteraard zult verwachten, vervolgde Phil, terwijl hij de groepsleden één voor één strak aanstaarde. Het flakkerende schijnsel dat de vlammen in de open haard verspreidde, die zich helemaal in de verste uithoek van het vertrek bevond, werd weerkaatst in de heldere, diepgroene ogen van Phil.
Een enkeling draaide even zijn hoofd om en leek – net als de rest – die nu ook even een vluchtige blik op het andere uiteinde van de ruimte wierp – verwonderd te zijn over het feit dat er zich in deze ruimte al de gehele tijd een open haard met een knappend haardvuur bevond.
Want ondanks het contrast dat de sombere grijskleurige muren vormde met de geel-oranje vlam-men, was het toch niemand opgevallen, hetgeen vast iets te maken had met de ontoereikende warmte die het vuur probeerde te verspreiden.
Een windvlaag liet de dubbele deur van het vertrek even trillen in hun deuerpost.
De gaslampen aan de muur flakkerde even.
‘Laat mij,’ zei Phil met een trager en dieper stemgeluid als gewoonlijk waaruit opnieuw even alle warmte, hartelijkheid abrupt verdween, ‘…u de volgende berichten voorlezen.’
De heks met de bekende zwarte puntmuts die nog steeds links achter Phil stond, keek zonder ook maar te knipperen hoe de voorzitter haastig pagina’s begon om te slaan.
Er viel haar iets op: in plaats van dat Phil de bladzijden naar links omsloeg, zag ze hoe Phil het tegen-overgestelde deed: hij bladerde terug…
Terwijl ze zag hoe pagina na pagina de revue passeerde en werden omgeslagen, hoe recenter de berichten schenen te worden. Maar ook hoe gevarieerder. Ze had eerst alleen vluchtige glimpen opgevangen van pagina’s waar alleen maar krantenknipsels in waren opgeplakt. Even later ving ze glimpen op van eenvierde, kwart, halve en driekwart vellen wit A4-papier waarop in een ander lettertype en druk korte of zelfs zeer korte verslagen leken te zijn getypt. Weer wat pagina’s verder zag ze er eentje dat blijkbaar een hele serie telex-berichten bevatte, althans dat was wat ze nog gauw had kunnen zien voordat de pagina werd omgeslagen.
Wat in godsnaam een telexbericht was, wist ze niet. Op de pagina ernaast werden meteen weer krantenknipsels zichtbaar. Grote, kleine, witte of vergeelde. Aan de datum te zien, waarvan ze ook nog even gauw een glimp had kunnen opvangen, waren deze krantenberichten alweer heel wat jaartjes geleden.
De datum die ze het eerst had gezien was 25-08-‘39. Die erna waren o.a.: 09-05-‘40, 08-’41 en de laatste die ze nog net had gezien voordat Phil de pagina had omgeslagen was: 09-05-’45’.
Nadat nog een heel stel pagina’s de revu hadden gepasseerd, waaronder eentje waarop de tekst te lezen stond: Verordnungsblatt Verordeningenblad 34. Ook hiervan zag ze meteen de datum: november 1940. En in de gauweigheid waarmee Phil ook de volgende serie pagina’s ristselend omsloeg, meende ze ook nog het woord “persoonsbewijs (PB)” te zien.
Ineens verminderde de intensiteit waarmee Phil door het rapport bladerde drastisch, zo merkte de heks nieuwsgierig op. Naarmate het begin van het rapport in zicht kwam en de hoeveelheid die hij nog moest omslaan nog maar een stuk of tien pagina’s betrof, stopte hij uiteindelijk. Voor hem was er een vaalgeel tabblad verschenen waarop in een zwierig handschrift te lezen stond: “Berichtgeving vanaf 13-07-‘89 tot en met heden.”
De pagina die zichtbaar werd zodra Phil het tabblad had omgeslagen, was voorzien van een tweetal krantenknipsels die respectivelijk dezelfde datum rechtsboven in de hoek hadden staan, als die op het tabblad vermeld stond. Daaronder over de gehele breedte van de pagina’s was het logo van de desbetreffende krant gedrukt: “Dagblad De Limburger” stond er te lezen.
De heks snakte naar adem en greep plots Phil’s rechterarm met zo’n kracht beet dat hij het uitgilde.
‘Wat heb jij nou?’ riep Phil geschrokken uit en wist niet hoe gauw hij zijn arm moest terugtrekken. Het probleem was alleen dat dat niet lukte omdat dat verdomde mens nog steeds in zijn arm bleef knijpen!
Iedere aanwezige keek de heks ontdaan aan. Vanaf de andere kant van het vertrek kwamen de twee heksenmeesters met de enige Nontov die het gezelschap rijk was in hun kielzog, nader op hen toegesneld.
‘D-d-d-dat is de datum van… van… d-d-de…’ hakkelde ze slechts; meer kreeg ze er gewoonweg niet uit.
Phil keek haar met toegeknepen ogen aan. ‘Ja, dat weet ik,’ zei ie’ een tikkeltje uit zijn doen. ‘Maar kalmeert u toch een beetje!’ voegde hij er vermanend aan toe, terwijl hij opgelucht ademhaalde toen hij voelde dat de vrouw ophield met knijpen.
‘Ja, dat wil ik wel,’ zei de heks opeens haastig zonder te stotteren of te hakkelen. ‘Maar het is ge-woonweg verbijsterend –’
Phil staarde haar verrast aan, terwijl ie met zijjn andere hand zijn pijnlijke arm masseerde op plaats waar de vrouw hem had geknepen; de kleur kwam weer langzaamaan terug, maar zijn huid was nu op die plaats eerder vuurrood dan blank.
‘Wat?’
‘Dat het u geluk is hem te vinden…’
Phil maakte een wegwerp gebaar met zijn handen. ‘Ach, dat?’ zei hij op een toon alsof het helemaal niets voorstelde wanneer het je was gelukt om juist die persoon te vinden die nog spoorlozer verdenen leek te zijn dan alle anderen bij elkaar. Vele van die ouders met kinderen die sinds die eerste evacuatie van honderd jaar geleden waren vertrokken naar de niet-magische mensenwereld op aandringen van de regering, werden erna bijna nooit meer teruggezien. Blijkbaar, zo redeneerde men toen, waren zij desondanks goed in staat gebleken op te gaan in die andere wereld en daarmee des te meer in de anonimiteit. Zelfs met dat Passspoort op zak. De mate waarin men uiteindelijk als magisch begaafd mens op zou kunnen gaan in de niet-magische mensenwereld van de Nontovs, werd pas echt goed duidelijk op het moment dat de historische dag was aangebroken waarop magische mensen weer in het openbaar gezien mochten worden met niet-magische mensen, de Nontovs. En dat was, zoals iedereen in Astonishia en iedere magisch persoon in de Nontovwereld maar al te goed wist, op één januari van het jaar 1900.
‘U vlijt me,’ zei Phil hartelijk lachend. ‘Maar dat heeft onze vijand Internitas toch echt aan zijn eigen stupiditeit te danken! Als zij toen der tijd niet zo snel en impulsief hadden gehandeld en hun buitenkansje op een veel tactischere wijze hadden benaderd – Tja, wellicht waren wij dan wel degene geweest die onszelf iets hadden moeten verwijten.’
‘U bezit anders krachten,’ zei de heks vol ontzag, ‘waarover Internitas nooit zal beschikken. Zelfs niet wanneer ze ons Noorden voor de komende eeuwen zullen blijven bezetten.
Nadat nog een heel stel pagina’s de revu hadden gepasseerd, waaronder eentje waarop de tekst te lezen stond: Verordnungsblatt Verordeningenblad 34. Ook hiervan zag ze meteen de datum: november 1940. En in de gauweigheid waarmee Phil ook de volgende serie pagina’s ristselend omsloeg, meende ze ook nog het woord “persoonsbewijs (PB)” te zien.
Ineens verminderde de intensiteit waarmee Phil door het rapport bladerde drastisch, zo merkte de heks nieuwsgierig op. Naarmate het begin van het rapport in zicht kwam en de hoeveelheid die hij nog moest omslaan nog maar een stuk of tien pagina’s betrof, stopte hij uiteindelijk. Voor hem was er een vaalgeel tabblad verschenen waarop in een zwierig handschrift te lezen stond: “Berichtgeving vanaf 13-07-‘89 tot en met heden.”
De pagina die zichtbaar werd zodra Phil het tabblad had omgeslagen, was voorzien van een tweetal krantenknipsels die respectivelijk dezelfde datum rechtsboven in de hoek hadden staan, als die op het tabblad vermeld stond. Daaronder over de gehele breedte van de pagina’s was het logo van de desbetreffende krant gedrukt: “Dagblad De Limburger” stond er te lezen.
De heks snakte naar adem en greep plots Phil’s rechterarm met zo’n kracht beet dat hij het uitgilde.
‘Wat heb jij nou?’ riep Phil geschrokken uit en wist niet hoe gauw hij zijn arm moest terugtrekken. Het probleem was alleen dat dat niet lukte omdat dat verdomde mens nog steeds in zijn arm bleef knijpen!
Iedere aanwezige keek de heks ontdaan aan. Vanaf de andere kant van het vertrek kwamen de twee heksenmeesters met de enige Nontov die het gezelschap rijk was in hun kielzog, nader op hen toegesneld.
‘D-d-d-dat is de datum van… van… d-d-de…’ hakkelde ze slechts; meer kreeg ze er gewoonweg niet uit.
Phil keek haar met toegeknepen ogen aan. ‘Ja, dat weet ik,’ zei ie’ een tikkeltje uit zijn doen. ‘Maar kalmeert u toch een beetje!’ voegde hij er vermanend aan toe, terwijl hij opgelucht ademhaalde toen hij voelde dat de vrouw ophield met knijpen.
‘Ja, dat wil ik wel,’ zei de heks opeens haastig zonder te stotteren of te hakkelen. ‘Maar het is ge-woonweg verbijsterend –’
Phil staarde haar verrast aan, terwijl ie met zijjn andere hand zijn pijnlijke arm masseerde op plaats waar de vrouw hem had geknepen; de kleur kwam weer langzaamaan terug, maar zijn huid was nu op die plaats eerder vuurrood dan blank.
‘Wat?’
‘Dat het u geluk is hem te vinden…’
Phil maakte een wegwerp gebaar met zijn handen. ‘Ach, dat?’ zei hij op een toon alsof het helemaal niets voorstelde wanneer het je was gelukt om juist die persoon te vinden die nog spoorlozer verdenen leek te zijn dan alle anderen bij elkaar. Vele van die ouders met kinderen die sinds die eerste evacuatie van honderd jaar geleden waren vertrokken naar de niet-magische mensenwereld op aandringen van de regering, werden erna bijna nooit meer teruggezien. Blijkbaar, zo redeneerde men toen, waren zij desondanks goed in staat gebleken op te gaan in die andere wereld en daarmee des te meer in de anonimiteit. Zelfs met dat Passspoort op zak. De mate waarin men uiteindelijk als magisch begaafd mens op zou kunnen gaan in de niet-magische mensenwereld van de Nontovs, werd pas echt goed duidelijk op het moment dat de historische dag was aangebroken waarop magische mensen weer in het openbaar gezien mochten worden met niet-magische mensen, de Nontovs. En dat was, zoals iedereen in Astonishia en iedere magisch persoon in de Nontovwereld maar al te goed wist, op één januari van het jaar 1900.
‘U vlijt me,’ zei Phil hartelijk lachend. ‘Maar dat heeft onze vijand Internitas toch echt aan zijn eigen stupiditeit te danken! Als zij toen der tijd niet zo snel en impulsief hadden gehandeld en hun buitenkansje op een veel tactischere wijze hadden benaderd – Tja, wellicht waren wij dan wel degene geweest die onszelf iets hadden moeten verwijten.’
‘U bezit anders krachten,’ zei de heks vol ontzag, ‘waarover Internitas nooit zal beschikken. Zelfs niet wanneer ze ons Noorden voor de komende eeuwen zullen blijven bezetten.
Phil schudde, die van top tot eeen het gevoel had in vuur en vlam te staan, zijn hoofd.
‘U intrepeteert in dit verband de ‘krachten’ verkeerd, waarover u zojuist sprak. Maar dat neem ik u niet kwalijk,’ voegde hij eraan toe zodra hij zag hoe ze hem nú aankeek.
De vrouw trilde even en tegelijkerijd trok er een spiertje bij haar kaak. Langzaam werden haar ogen groot… groot van angst, realiseerde Phil zich.
Toen viel ze met een daverende dreun op de betonnen grond en begon met angstaanjagende gierende snikken in huilen uit te barten. En ze krijste…
Ze krijste zo verschrikkelijk! Het was een kreet die Phil, noch enige andere aanwezigen ooit had gehoord. Het leek wel alsof de vrouw van binnenuit werd verscheurd door een psygische pijn… Alsof ze in het diepst van haar ziel geraakt was en de wanhoop in haar ogen O, mijn god, dacht Phil vol verbijstering. Dit was haast te ondraaglijk om naar te kijken… Het lijkt wel of ze alle hoop aan het verliezen is!
Vanbinnen wist ook hij heel goed waar ze zo ontzettend bang voor was: ze was moeder en moeders zijn zoals altijd bezorgd en bang dat –
‘MIJN KINDEREN!’ bulderde ze opeens. Algauw overtrefde het gebrul zelfs de meest overtreffende trap van luid. Het luide gebulder, ging over in een gierende, snikkende krijs van niets dan pure angst.
Phil slikte, knielde haastig bij de vrouw neer die nu languit op de koude, betonnen grond neerzeeg. ‘Mijn kinderen… Oh, mijn arme kinderen!’ Hevig trillend als een rietje lag ze hulpeloos op de grond. Ze staarde met grote hemelsblauwe angstogen naar Phil die voorzichtig een poging waagde en hoopte maar dat deze vrouw een trootstende arm van hem zou accepteren.
Toen zijn gerimpelde hand haar vochtige wang raakte, rook hij zout.
Haar tranen, dacht hij verbitterd en streelde haar zachtjes over haar hoofd en door haar haren. De zwarte puntmuts die ze had gedragen, lag nu iets verder van haar verwijderd op de grond.
‘Welke… welke krachten bedoelt u, voorzitter?’ fluisterde ze uiteindelijk heel zacht.
‘Denk aan onze meest recente tovenaarsconflict: haatdragers voelen geen liefde, kennen geen liefde en weten dus niet wat het is. Diegene die wel liefde voelen, weten ook wát het is. En ik weet dat u het nu voelt, mevrouw.’
‘Ja… ja…ja!’ kermde de vrouw schel. ‘Ik voel het! Oh, die pijn die verschrikkelijke pijn!’
Phil hield haar vast, terwijl de vrouw haar hoofd in zijn schoot legde. ‘Kalmeert u maar, mevrouw. ‘Het is goed… Ssst…’ Hij streelde haar weer en merkte dat haar gierende ademteugen langzaam aan verdwenen. Even later begon ze te hikken en kwam ze langzaam overeind.
Plotseling trad de Nontov met een meer dan geschokte uitdrukking op zijn gezicht naar voren. ‘Dit,’ zei hij ademloos en overduidelijk helemaal ondersteboven door het gebeuren van zonet. ‘…is groter dan ik en de minister-president nu vermoeden, nietwaar mijnheer de voorzitter?’
Hij keek Phil recht in het gezicht aan.
Die kon dit alleen maar beamen door hees te antwoorden: ‘Het is ons zelfs boven de pet gegroeid, meneer de woordvoerder. Zie dit gigantische probleem maar als een lugubere erfenis waarvan iedereen in Astonishia een deel krijgt… of ie’ er nu om gevraagd heeft of niet. En nu blijkt wel,’ voegde hij er gespannend aan toe met een blik op de nog na snotterende vrouw. ‘…hoe onvangerijk het is geworden… Dus vrees ik dat de Nontovwereld misschien niet langer – ’
De woordvoer slikte moeizaam. Tegelijkertijd verdweeen de kleur uit zijn gezicht, zodat het nu meer weg had van bedorven rijstepap. ‘U bedoelt dat de niet-magische mensenwereld nu óók van dit immense probleem deel uitmaakt?’ vroeg hij meer dan angstig.
Phil knikte en er blonken nu voor het eerst ook tranen in zijn ogen.
‘Ja,’ zei hij. ‘En dat komt alleen maar (zo vermoeden wij zelf) door de Wet Integriteits en Persoonsbescherming die zo goedbedoeld was ingevoerd in 1941.’ Phil zichtte even indrukwekkend als meelijwekkend.
De anonieme woordvoerder zei niets, maar had bij die ‘goede bedoelingen’ zo zijn bedenkingen en meende dat hij zojuist een motief en zelfs een patroon in dit alles had herkend. Hij hoopte vurig – terwijl hij intussen nog steeds zweeg – dat de kinderen van deze vrouw veilig waren, waar ze zich nu ook mochten bevinden. En als er meerdere kinderen waren die eenzelfde onbekende lot te wachten stond, net als die kinderen van de voor hem onbekende vrouw, kon hij alleen maar hopen dat dit onvoorstelbare leed niet nog meer gezinnen zou treffen.
Onwillekeurig wierp hij nog eens een blik op de heks die nu iets verderop zachtjes, en nog altijd nasnikkend en snotterend met een gesmoord stemmetje een gesprek voerde met Phil. Vervolgens staarde hij ook even naar de geschokte gezichten van alle aanwezigen waar letterlijk de bezorgdheid vanaf droop.
Op dat exacte moment realiseerde hij zich opeens dat die ijdele hoop wellicht niet meer was dan vaag aftreksel van een hersenschim.
‘U intrepeteert in dit verband de ‘krachten’ verkeerd, waarover u zojuist sprak. Maar dat neem ik u niet kwalijk,’ voegde hij eraan toe zodra hij zag hoe ze hem nú aankeek.
De vrouw trilde even en tegelijkerijd trok er een spiertje bij haar kaak. Langzaam werden haar ogen groot… groot van angst, realiseerde Phil zich.
Toen viel ze met een daverende dreun op de betonnen grond en begon met angstaanjagende gierende snikken in huilen uit te barten. En ze krijste…
Ze krijste zo verschrikkelijk! Het was een kreet die Phil, noch enige andere aanwezigen ooit had gehoord. Het leek wel alsof de vrouw van binnenuit werd verscheurd door een psygische pijn… Alsof ze in het diepst van haar ziel geraakt was en de wanhoop in haar ogen O, mijn god, dacht Phil vol verbijstering. Dit was haast te ondraaglijk om naar te kijken… Het lijkt wel of ze alle hoop aan het verliezen is!
Vanbinnen wist ook hij heel goed waar ze zo ontzettend bang voor was: ze was moeder en moeders zijn zoals altijd bezorgd en bang dat –
‘MIJN KINDEREN!’ bulderde ze opeens. Algauw overtrefde het gebrul zelfs de meest overtreffende trap van luid. Het luide gebulder, ging over in een gierende, snikkende krijs van niets dan pure angst.
Phil slikte, knielde haastig bij de vrouw neer die nu languit op de koude, betonnen grond neerzeeg. ‘Mijn kinderen… Oh, mijn arme kinderen!’ Hevig trillend als een rietje lag ze hulpeloos op de grond. Ze staarde met grote hemelsblauwe angstogen naar Phil die voorzichtig een poging waagde en hoopte maar dat deze vrouw een trootstende arm van hem zou accepteren.
Toen zijn gerimpelde hand haar vochtige wang raakte, rook hij zout.
Haar tranen, dacht hij verbitterd en streelde haar zachtjes over haar hoofd en door haar haren. De zwarte puntmuts die ze had gedragen, lag nu iets verder van haar verwijderd op de grond.
‘Welke… welke krachten bedoelt u, voorzitter?’ fluisterde ze uiteindelijk heel zacht.
‘Denk aan onze meest recente tovenaarsconflict: haatdragers voelen geen liefde, kennen geen liefde en weten dus niet wat het is. Diegene die wel liefde voelen, weten ook wát het is. En ik weet dat u het nu voelt, mevrouw.’
‘Ja… ja…ja!’ kermde de vrouw schel. ‘Ik voel het! Oh, die pijn die verschrikkelijke pijn!’
Phil hield haar vast, terwijl de vrouw haar hoofd in zijn schoot legde. ‘Kalmeert u maar, mevrouw. ‘Het is goed… Ssst…’ Hij streelde haar weer en merkte dat haar gierende ademteugen langzaam aan verdwenen. Even later begon ze te hikken en kwam ze langzaam overeind.
Plotseling trad de Nontov met een meer dan geschokte uitdrukking op zijn gezicht naar voren. ‘Dit,’ zei hij ademloos en overduidelijk helemaal ondersteboven door het gebeuren van zonet. ‘…is groter dan ik en de minister-president nu vermoeden, nietwaar mijnheer de voorzitter?’
Hij keek Phil recht in het gezicht aan.
Die kon dit alleen maar beamen door hees te antwoorden: ‘Het is ons zelfs boven de pet gegroeid, meneer de woordvoerder. Zie dit gigantische probleem maar als een lugubere erfenis waarvan iedereen in Astonishia een deel krijgt… of ie’ er nu om gevraagd heeft of niet. En nu blijkt wel,’ voegde hij er gespannend aan toe met een blik op de nog na snotterende vrouw. ‘…hoe onvangerijk het is geworden… Dus vrees ik dat de Nontovwereld misschien niet langer – ’
De woordvoer slikte moeizaam. Tegelijkertijd verdweeen de kleur uit zijn gezicht, zodat het nu meer weg had van bedorven rijstepap. ‘U bedoelt dat de niet-magische mensenwereld nu óók van dit immense probleem deel uitmaakt?’ vroeg hij meer dan angstig.
Phil knikte en er blonken nu voor het eerst ook tranen in zijn ogen.
‘Ja,’ zei hij. ‘En dat komt alleen maar (zo vermoeden wij zelf) door de Wet Integriteits en Persoonsbescherming die zo goedbedoeld was ingevoerd in 1941.’ Phil zichtte even indrukwekkend als meelijwekkend.
De anonieme woordvoerder zei niets, maar had bij die ‘goede bedoelingen’ zo zijn bedenkingen en meende dat hij zojuist een motief en zelfs een patroon in dit alles had herkend. Hij hoopte vurig – terwijl hij intussen nog steeds zweeg – dat de kinderen van deze vrouw veilig waren, waar ze zich nu ook mochten bevinden. En als er meerdere kinderen waren die eenzelfde onbekende lot te wachten stond, net als die kinderen van de voor hem onbekende vrouw, kon hij alleen maar hopen dat dit onvoorstelbare leed niet nog meer gezinnen zou treffen.
Onwillekeurig wierp hij nog eens een blik op de heks die nu iets verderop zachtjes, en nog altijd nasnikkend en snotterend met een gesmoord stemmetje een gesprek voerde met Phil. Vervolgens staarde hij ook even naar de geschokte gezichten van alle aanwezigen waar letterlijk de bezorgdheid vanaf droop.
Op dat exacte moment realiseerde hij zich opeens dat die ijdele hoop wellicht niet meer was dan vaag aftreksel van een hersenschim.
Hoofdstuk 2
ANTHONY ANASTASIUS & ROMBRECHT RIGOUREUS
Maandagavond 26 augustus 2013
De rode avondzon zakte langzaam tot voorbij de horizon die nu deels oranje, maar voor het overgrote merendeel felrood gekleurd was. Staalgrijze wolken trokken als grijze mistflarden aan haar voorbij, terwijl de inktblauwe hemel verderop, net iets buiten de stad zich al overduidelijk manifesteerde. De deels inktblauwe, zeegroene en zwartgekleurde deken van de onherroepelijke nacht was bezig aan diens eigen opmars die nu gestaag voortschreed. Ze sloot de stad die zich beneden in de diepte uitstrekte als een goudgele gespikkelde bron van licht en duisternis, steeds verder in. Het leek wel alsof de nacht zichzelf zag als een duistere vijand.
De rode gloed van de laatste zonnestralen bescheen de grijze daken en werd steeds intensiever weerkaatst op het glanzende oppervlak van de zonnepanelen die vele van die daken sierde, terwijl de avondzon steeds verder zakte.
De laatste week van een uitzonderlijk warme en prachtige zomervakantie was ingegaan en hoewel die zijn einde naderde, leek er niemand in de wijde omgeving van het stadje Valster te zijn die daar enige notie van had.
Het was de warmste dag tot dusver.
Hij was zelfs zo warm geweest dat “De mussen vallen van het dak”niet genoeg kon benadrukken hoe warm het vandaag, maar ook gedurende de zomervakantie werkelijk was geweest. Het was zó enorm heet geweest, dat bijna alle mensen naar het zwembad waren gegaan om tenminste iets van verkoeling te kunnen vinden.
Er hing op dit ogenblik een slaperige stilte over Valster en omgeving; er was dan ook geen kip op straat te bekennen. De mensen die in de Spoorstraat woonden, probeerde met openstaande ramen een zuchtje koele wind te vangen. Maar die pogingen waren vrijwel meteen al zeker gedoemd te mislukken omdat het net was alsof de koele lucht was uitgestorven! Men ving alleen nog maar een droge, warme lucht op die het in hun huizen, zelfs met de ramen wagenwijd open, nog warmer maakte. De prachtig aangeklede voortuintjes met een klein gazon in het midden, zagen er allemaal even verzorgd en onderhouden uit in deze straat. Maar door de aanhoudende hitte was in veel gevallen het gazon van bijna iedere tuin in het midden bruin en verbrand. Alleen in een enkel geval was er een sproeier aanwezig en wanneer dat het geval was, zag je duidelijk wat het effect was van water tijdens deze intense, aanhoudende hittegolf die nu al minstens vijf weken non-stop aanhield.
Desondanks was er toch één persoon buiten; een jongen van twaalf. Hij leunde ietwat onderuitge-zakt met zijn rug tegen de stam van een oude boom aan, die in de uiterste rechter hoek van een lang geleden gebruikt schoolplein stond, midden op het enige beetje gazon dat er was. De oude school werd sinds een tijdje gebruikt als tijdelijke opvang voor mensen met een verstandelijke handicap, totdat hun nieuwe, in aanbouwzijde complex klaar zou zijn.
Hij was vrij lang en mager, had pikzwart haar dat bovenop zijn hoofd wat langer was, achter kort was opgeschoren zodat het net aanvoelde als een borstel wanneer je er met je hand overheen streek. En als laatste was er nog zijn kuif die meestal rechtop bleef staan (als zijn haar niet te lang geroeid was tenminste.) Zijn gezicht was lang en smal en zijn wangen waren een beetje ingevallen, zodat zijn jukbeenderen een beetje meer opvielen. Hij was brildragend en achter die bril met een bruin montuur, twinkelde twee donkerbruin gekleurde ogen.
Hij droeg een t-shirt en een lange, lichte grijsblauwe spijkerbroek. Een lange broek droeg hij overi-gens altijd, want zijn lichaam werd veelal gesierd door hier en daar een litteken waarvan hij niet wilde dat iedereen die zomaar kon zien. Niet dat hij zich ervoor schaamde, ofzo. Integendeel: hij koesterde die littekens. Ze hoorde bij hem. Bij hem, bij de jongen die al op zeer jonge leeftijd zoveel had meegemaakt en zijn naam was Anthony Anastasius.
ANTHONY ANASTASIUS & ROMBRECHT RIGOUREUS
Maandagavond 26 augustus 2013
De rode avondzon zakte langzaam tot voorbij de horizon die nu deels oranje, maar voor het overgrote merendeel felrood gekleurd was. Staalgrijze wolken trokken als grijze mistflarden aan haar voorbij, terwijl de inktblauwe hemel verderop, net iets buiten de stad zich al overduidelijk manifesteerde. De deels inktblauwe, zeegroene en zwartgekleurde deken van de onherroepelijke nacht was bezig aan diens eigen opmars die nu gestaag voortschreed. Ze sloot de stad die zich beneden in de diepte uitstrekte als een goudgele gespikkelde bron van licht en duisternis, steeds verder in. Het leek wel alsof de nacht zichzelf zag als een duistere vijand.
De rode gloed van de laatste zonnestralen bescheen de grijze daken en werd steeds intensiever weerkaatst op het glanzende oppervlak van de zonnepanelen die vele van die daken sierde, terwijl de avondzon steeds verder zakte.
De laatste week van een uitzonderlijk warme en prachtige zomervakantie was ingegaan en hoewel die zijn einde naderde, leek er niemand in de wijde omgeving van het stadje Valster te zijn die daar enige notie van had.
Het was de warmste dag tot dusver.
Hij was zelfs zo warm geweest dat “De mussen vallen van het dak”niet genoeg kon benadrukken hoe warm het vandaag, maar ook gedurende de zomervakantie werkelijk was geweest. Het was zó enorm heet geweest, dat bijna alle mensen naar het zwembad waren gegaan om tenminste iets van verkoeling te kunnen vinden.
Er hing op dit ogenblik een slaperige stilte over Valster en omgeving; er was dan ook geen kip op straat te bekennen. De mensen die in de Spoorstraat woonden, probeerde met openstaande ramen een zuchtje koele wind te vangen. Maar die pogingen waren vrijwel meteen al zeker gedoemd te mislukken omdat het net was alsof de koele lucht was uitgestorven! Men ving alleen nog maar een droge, warme lucht op die het in hun huizen, zelfs met de ramen wagenwijd open, nog warmer maakte. De prachtig aangeklede voortuintjes met een klein gazon in het midden, zagen er allemaal even verzorgd en onderhouden uit in deze straat. Maar door de aanhoudende hitte was in veel gevallen het gazon van bijna iedere tuin in het midden bruin en verbrand. Alleen in een enkel geval was er een sproeier aanwezig en wanneer dat het geval was, zag je duidelijk wat het effect was van water tijdens deze intense, aanhoudende hittegolf die nu al minstens vijf weken non-stop aanhield.
Desondanks was er toch één persoon buiten; een jongen van twaalf. Hij leunde ietwat onderuitge-zakt met zijn rug tegen de stam van een oude boom aan, die in de uiterste rechter hoek van een lang geleden gebruikt schoolplein stond, midden op het enige beetje gazon dat er was. De oude school werd sinds een tijdje gebruikt als tijdelijke opvang voor mensen met een verstandelijke handicap, totdat hun nieuwe, in aanbouwzijde complex klaar zou zijn.
Hij was vrij lang en mager, had pikzwart haar dat bovenop zijn hoofd wat langer was, achter kort was opgeschoren zodat het net aanvoelde als een borstel wanneer je er met je hand overheen streek. En als laatste was er nog zijn kuif die meestal rechtop bleef staan (als zijn haar niet te lang geroeid was tenminste.) Zijn gezicht was lang en smal en zijn wangen waren een beetje ingevallen, zodat zijn jukbeenderen een beetje meer opvielen. Hij was brildragend en achter die bril met een bruin montuur, twinkelde twee donkerbruin gekleurde ogen.
Hij droeg een t-shirt en een lange, lichte grijsblauwe spijkerbroek. Een lange broek droeg hij overi-gens altijd, want zijn lichaam werd veelal gesierd door hier en daar een litteken waarvan hij niet wilde dat iedereen die zomaar kon zien. Niet dat hij zich ervoor schaamde, ofzo. Integendeel: hij koesterde die littekens. Ze hoorde bij hem. Bij hem, bij de jongen die al op zeer jonge leeftijd zoveel had meegemaakt en zijn naam was Anthony Anastasius.
Veel plezier met het lezen! Hopelijk wordt het verhaal nog spannender en blijft de vaart erin... Ook hoop ik dat ik bij jullie als lezers met dit eerste gedeelte van Het Judascomplot een gevoel van nieuwsgierigheid heb weten op te wekken. En daarnaast duim ik ervoor dat het jullie nu een beetje duidelijk is, in wat voor soort situatie de hoofdpersonen die hun entree maken in Hoofdstuk 2, zich zullen (gaan) bevinden.
Voor mijn hoofdpersonen de tovenaar Anthony Anastasius van 12 en de gehandicapte, niet-magische (Nontov) Rombrecht Rigoureus van zestien, ontvouwt zich het drama heel geleidelijk. Net als voor jullie, de lezers.
Waar zijn de mensen die bij de meeting aanwezig waren eigenlijk zo gruwelijk bang voor? En waarom barstte die vrouw in tranen uit vanwege haar kinderen? Waar is zij bang voor? Of zijn de angsten die worden uitgestaan, de bezorgdheid die door iedereen wordt gedeeld of de spanning die wordt gevoeld, één en dezelfde?
Lees het in het volgende deel van hoofdstuk 2.
Groetjes, Rob
Voor mijn hoofdpersonen de tovenaar Anthony Anastasius van 12 en de gehandicapte, niet-magische (Nontov) Rombrecht Rigoureus van zestien, ontvouwt zich het drama heel geleidelijk. Net als voor jullie, de lezers.
Waar zijn de mensen die bij de meeting aanwezig waren eigenlijk zo gruwelijk bang voor? En waarom barstte die vrouw in tranen uit vanwege haar kinderen? Waar is zij bang voor? Of zijn de angsten die worden uitgestaan, de bezorgdheid die door iedereen wordt gedeeld of de spanning die wordt gevoeld, één en dezelfde?
Lees het in het volgende deel van hoofdstuk 2.
Groetjes, Rob
Ik lees meestal dramatische of romantische verhalen, ja, echt weer een vrouw, haha!
En ik heb zelf al een aantal verhalen geschreven, dus kun je daar ook uithalen wat voor soort genres ik lees en dus schrijf.
Bedankt in ieder geval dat je iedereen de tijd geeft om het verhaal te lezen en dat je ook de tijd wilt nemen om mij er van alles over uit te leggen!
Groetjes Blieje


Bedankt in ieder geval dat je iedereen de tijd geeft om het verhaal te lezen en dat je ook de tijd wilt nemen om mij er van alles over uit te leggen!

Groetjes Blieje

Het laatste contact is altijd het zwaarste.