Veel plezier met lezen! Ik hou van uitgebreide feedback, ik ben er verslaafd aan, dus als je eens een rotbui heb mag je mijn verhaal wel uit gaan pluizen om af te blazen. Graag zelfs. <3
- 1. -
Het is niet zo dat ik ben opgegroeid als een verwend kreng, dat alles maar krijgt wat haar hartje begeert. Nee, integendeel; ik kan me niet herinneren dat mijn ouders me iets hebben geschonken zonder dat ik er lang en met veel zorgvuldigheid om heb moeten bedelen.
Het voordeel daarvan is, dat ik nooit de kans heb gehad om arrogant te doen over mijn nieuwe aankopen, want tegen de tijd dat ik het voor elkaar kreeg dat mijn ouders hun bodemloze portemonnee eindelijk voor me openden, was het gewenste item al niet meer ‘in’. Ik kreeg en krijg nog steeds alleen de dingen die zij echt nuttig vinden.
Achteraf ben ik mijn ouders daar erg dankbaar voor, want toen ik eenmaal beschikking kreeg over het geld dat mijn ouders door de jaren heen voor me apart hebben gezet – en dat is een enorm bedrag – had ik geleerd mijn geld niet meteen roekeloos te verspillen. En dat is geen overbodige luxe, omdat ik vaak genoeg zie, dat andere meisjes en jongens van mijn leeftijd, die zich ook in onze kringen ophouden, hun geld onbedachtzaam over de balk smijten. Blijkbaar hebben zij niet in de gaten dat rijkdom niet onuitputtelijk is. Dat is er bij mij thuis wel ingestampt...
‘Thuis’ is officieel Engeland. Even buiten Londen bezitten mijn ouders een vreselijk groot landgoed met een behoorlijk landhuis en uitgestrekte velden. Ik ben er zeker van dat we op het hele terrein, dat ook nog een groot stallenblok heeft en wat traingelegenheden voor de paarden biedt, wel tien grote weeshuizen kunnen neerzetten.
Maar we zijn daar bijna nooit, mijn ouders en ik. Mijn vader komt uit een legendarisch geslacht van succesvolle zakenmensen. Zijn naam is Matthew Oliver en je hoeft die naam in de zakenwereldtop alleen maar te laten vallen en ze behandelen je als een god – wat denk ik wel uitlegt dat mijn vader een behoorlijk item is. Ook de naam van mijn moeder heeft veel bekendheid. Rosamunde Oliver – Hansse, een Zwitserse van origine.
Toen zij op haar negentiende door haar Zwitserse, hoogstaande ouders naar de Universiteit van Oxford werd gestuurd, om voor accountant of iets dergelijks te studeren, ontmoette ze natuurlijk mijn vader, die daar voor hetzelfde doel was. En hoewel ze elkaar nauwelijks konden volgen door hun verschil in taal, werd al wel snel duidelijk dat ze zoiets als aan elkaar voorbestemd waren. Ze trouwden binnen drie jaar en al snel voegde ik me bij de familie.
Vier jaar was ik, toen mijn ouders me van het ene land naar het andere begonnen te slepen. Toen de leerplicht eenmaal voor me in ging, reisde er gewoon een privé-lerares met ons mee. En omdat ik niet beter wist, vond ik het allemaal goed.
Ik heb in mijn zeventien jaar meer hotels aan de binnenkant gezien dan goed voor me kan zijn. Er is geen land op de wereld, waarvan ik kan zeggen: “Daar wil ik echt een keer naartoe!” of: “Daar ben ik nog nooit geweest.”
Toch gaat er niets boven onze villa hier in Engeland. Ik vind het onverhuld jammer dat we hier eigenlijk alleen in de wintermaanden komen, van ongeveer begin november tot eind februari. Want het gevoel dat mij overspoelt zodra onze chauffeur de limousine het terrein op draait, zou ik nog voor geen vijftien werelden willen missen. Het gezicht als de auto de draai om de hoek maakt en de villa in zicht komt, geeft me een exclusief gevoel van thuiskomen.
Net als nu.
Het is nu begin november en avond, dus de villa is al in het donker gehuld. De lichten zijn binnen ontstoken en geven de villa een uitnodigende, bijna sprookjesachtige indruk. De lantaarns langs de ellenlange oprijlaan werpen flauw licht in de auto en de regen slaat tegen de ruiten.
Een glimlach verschijnt op mijn gezicht: wat dat betreft had ik geen Engelser welkom kunnen krijgen, want het regent volgens de chauffeur al meer dan een week onophoudelijk. Dat is een van de eerste dingen die hij mij vertelde, trouwens, zodra ik Londen Airport had verlaten. Een groot verschil met Zuid-Afrika, waar de zomer aan het beginnen is en van waaruit mijn vlucht is vertrokken.
Een beweging achterin trekt mijn aandacht. Oh ja... ook dat nog. Mijn ouders hebben na een nietszeggend akkefietje mijn oude bodyguard ontslagen. (Ja, ik loop in het openbaar constant rond met een bodyguard op mijn hielen.) Ze zouden de beste man hebben betrapt op diefstal of zoiets, maar stiekem weet ik dat het mijn eigen schuld was. Eigenlijk was het een beetje de bedoeling. Maar goed, zulke dingen gebeuren nu eenmaal als ik erbij ben. En mijn ouders zijn daar inmiddels aan gewend geraakt. Mijn bodyguards niet, tenminste degenen die ik tot nu toe heb gehad.
En nu zit er dus een reus van een meter negentig – minstens – schuin achter mij. Als ik achter me kijk, zie ik alleen het wit van zijn glimmende ogen en het glanzen van zijn kale, dikke hoofd. Hij is nu echt wat je noemt een stereotype bodyguard: groot, stevig, ontzagwekkend en als toefje op het ijs is hij ook nog eens donker – zo donker dat ik hem nauwelijks kan zien zitten op de achterbank.
Hij houdt mij nauwlettend in de gaten, alsof hij door heeft dat het ‘gevaar’ niet van buitenaf komt, maar van binnenuit – en wel uit mij.
De chauffeur stopt voor de hoofdingang en de bodyguard, die ik tot ‘Reus’ heb omgedoopt omdat hij een naam heeft die ik maar niet kan onthouden, stapt uit met een paraplu in de aanslag.