^^ Oeps, had ik niet eens door

Bedankt in elk geval!
__________________________________________________________________________________
Hoofdstuk 1
De felle zon scheen op mijn gezicht en liet mijn huid gloeien. Geïrriteerd hief ik een hand op om mezelf van het licht te beschermen. Ik had een hekel aan zon. Ik was er te bleek voor en het minste beetje zonlicht liet me al veranderen in een kreeft. Een rode huid stond vreselijk tegen mijn felrode haar. Net toen ik mijn ogen opende om een beetje schaduw te zoeken, merkte ik dat de zon verdween. Verwonderd liet ik mijn hand zakken en keek om me heen.
Ik lag op een grond van zacht mos en hier en daar wat twijgjes. Om me heen stonden dennenbomen, die bovendien heerlijk roken, en overal zag ik struiken. De zon was verdwenen achter de wolken en hier en daar kwamen er nog een klein straaltje dun licht doorheen. Verward nam ik de omgeving in me op. Ik woonde in de stad, hoe kwam ik in een bos terecht?
Mijn gedachten werkten op volle snelheid. Ik probeerde terug te denken aan gisteravond, wat er gebeurd kon zijn dat me hier had laten belanden. Maar ik stuitte alleen maar op herinneringen van ijzige kou en duisternis.
Ik krabbelde overeind en klopte wat aarde van mijn kleren af. Nu pas merkte ik de rood, zwart geblokte blouse en de zwarte skinny jeans die ik droeg. Dit waren mijn kleren helemaal niet. Mam had het nooit goed gevonden als ik zoiets aanhad. Ze was meer van de rokjes met bloemen motief en lieve pastelkleurtjes. En aangezien zij mijn kleding betaalde, ik ook. Hoe was ik hier dan aangekomen? Opeens dacht ik aan mijn mobiel. Ik zocht door de zakken van de broek maar die waren leeg. Ook op de grond kon ik nergens mijn iPhone vinden. Shit. Mam zou me vermoorden als ze merkte dat ik dat ding kwijt was. Ze hield altijd ellenlange preken over hoe belangrijk het was om je spullen goed in het oog te houden omdat ze nu eenmaal geld kosten, blablabla. Net zoals ze kon flippen als ik een minuut te laat thuis kwam. Ik huiverde toen ik me bedacht hoe erg ze wel niet tekeer zou gaan als ze merkte dat ik een hele nacht niet thuis was gekomen. Eerst zou ze me bellen en minstens tien voicemails inspreken. De eerste paar zouden vol staan met dreigementen over hoelang ik wel geen huisarrest zou krijgen als ik niet binnen vijf minuten voor de deur stond. Maar nadat de tijd verstreek zou ze ongerust raken, me blijven bellen en smsen en uiteindelijk de politie inschakelen. Die uiteindelijk niets zou doen, omdat er wel meer tieners een nachtje tussenuit gaan. Niets bijzonders.
Ik vroeg me af hoe ik dit allemaal kon weten, van mijn moeder. Eigenlijk was ik een modeltiener. Altijd mijn huiswerk af, bijna nooit te laat thuis. Ik dronk geen alcohol, deed niet aan drugs en had geen vriendje of vriendinnetje. Eigenlijk was ik ontzettend saai. Dus als ik zo saai was, hoe was ik dan hier beland? Voorzichtig begon ik te lopen, zonder enige richting. Misschien vond ik ergens een huisje en mocht ik gebruik maken van de telefoon. Misschien zou er zometeen een vriendelijke wandelaar voorbij komen die me de weg kon wijzen. Op dat moment besefte ik me dat er iets niet klopte. Buiten het feit dat ik hier wakker was geworden, zonder telefoon en vreemde kleren, was er nog iets vreemds. Ik woonde in het centrum van New York. Hoe kon ik in één nacht buiten de stad zijn gekomen om midden in een bos in slaap te vallen?
Piekerend liep ik verder. De takjes knapten onder mijn laarzen en af en toe hoorde ik een vogel zingen. Nu ik hier toch ronddwaalde kon ik er net zo goed van genieten. Thuis, op mijn kamer, droomde ik urenlang over bossen en watervallen. Over de avonturen die ik er zou kunnen beleven, ver weg uit de drukke stad. Voor ik in slaap viel hoorde ik de geluiden van Times Square. Het geloei van de taxi’s, auto alarmen die opeens afgingen en de felle neonlichten van reclame borden die door mijn gordijnen glipten. Ik haatte het. Soms, als ik er echt genoeg van had, deed ik mijn oortelefoontjes in en luisterde naar bos geluiden. Dan sloot ik mijn ogen en bedacht me dat ik er echt rond liep. Hoe ik een boomhut zou bouwen en elke dag op eten zou jagen met een pijl en boog. Hoe mijn leven eindelijk iets zinvoller zou zijn dan... dit.
Na een tijdje lopen hoorde ik plotseling gekraak van takken aan mijn rechterkant. Ik stond stil en keek behoed om me heen. Misschien was het een hert of een wolf maar het had net zo goed een wandelaar kunnen zijn. Voorzichtig sloop ik naar een dikkere boom om me achter te verschuilen. De takjes knapten amper onder mijn voeten terwijl ik me klein maakte en voorzichtig boven de struiken uitkeek. Het gekraak werd luider, de oorzaak ervan kwam duidelijk mijn kant op. Ik hoorde nu duidelijk voetstappen en spiekte onder het blad van een varen door om de persoon die erbij hoorde te kunnen zien. Tot mijn verbazing was het een jonge vrouw. Heel even hing mijn mond open omdat ze het vreemdste wezen was dat ik tot nu toe had gezien, en ik woonde dan nog wel in New York. Ze had bruin, golvend haar dat tot haar onderrug reikte. Ze droeg een lange, witte jurk met daarover een mosgroene mantel. Haar oren hadden puntjes, alsof ze een elf was. Ze had zo weg kunnen lopen uit Lord Of The Rings, als ze dat gewilt had. De blik op haar gezicht was vriendelijk dus ik besloot het erop te wagen. Voorzicht kwam ik overeind uit de struiken en sprong achter de boom vandaan. De vrouw keek op, niet verbaasd of geschrokken, maar alsof ze al die tijd al had geweten dat ik er zat.
‘Sorry,’ zei ik, ‘Ik wil u niet lastig vallen maar kunt u me misschien vertellen hoe ik terug in New York kom?’ De vrouw stond stil en hield haar hoofd schuin. Even was ik bang dat ze me niet begreep.
‘Of hoe ik bij een telefoon kan komen. Dat zou ook al geweldig zijn,’ probeerde ik. De vrouw schudde haar hoofd.
‘New York is hier heel ver vandaan,’ zei ze bijna twijfelend. Haar stem klonk zacht en vriendelijk, bijna alsof ze zachtjes zong.
‘Heeft u dan misschien een mobiel die ik even mag lenen?’ vroeg ik, ‘Ik zal heel snel zijn maar ik ben verdwaald, als u me begrijpt.’ De vrouw keek raar aan, alsof ik gek was. Een beetje zoals de toeristen kijken als er op Times Square een oude man in een onderbroek over straat rent, maar ik was er bij mij van overtuigd dat dat niet het geval was.
‘Hoelang ben je hier al?’ vroeg ze.
‘Geen idee. Ik werd hier wakker,’ antwoordde ik. De vrouw knikte alsof ze het begreep maar zweeg. Ze begon een beetje op mijn zenuwen te werken. Het enige wat ik wou, was naar huis. Ik had nog een proefwerk waar ik voor moest leren en nog twee boeken die ik voor Engels moest lezen.
‘Kunt u me nu vertellen waar ik ben? Ik moet zo snel mogelijk thuis zien te komen,’ zei ik scherp.
‘Je kunt nu niet naar huis,’ zei de vrouw met een glimlach. Dat liet ik even op me inwerken. Hoezo zou ik niet naar huis kunnen? Als ik maar lang genoeg rechtdoor zou lopen zou ik toch wel ergens uitkomen? De vrouw zag hoe raar ik haar aankeek en deed haar mond open.
‘Je kunt nu niet naar huis omdat je dood bent.’