Abeni

Tranentrekkers en ernstige verhalen. Lees en laat je meeslepen in de drama van anderen.
Plaats reactie
chica
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 11
Lid geworden op: 14 mar 2010 13:04

Hoofdstuk 1

Zo stil mogelijk loop ik het kleine donkere lemen hutje binnen, mijn ogen strak gericht op de magere vrouw die in het hoekje van de ruimte licht. Door de streep licht die vanuit de opening op haar gezicht valt, valt het extra op hoe bleek en uitgedroogd haar huid is.
‘Moeder’, fluister ik zachtjes. Er komt een licht gekreun vanuit het zelfgemaakte bed, maar verder blijven alle tekenen van leven weg.
Een paar dagen geleden, toen de medicijnman moeder een drankje gaf, leek alles nog zo mee te vallen. Er rolt een traan over mijn wang, die ik boos wegveeg.
‘Niet huilen’, mompel ik tegen mezelf. Huilen betekend opgeven, zei oma altijd wanneer er gevochten werd. Ik moest sterk blijven, dan zou alles goed komen.
Ik ben sterk gebleven en dat heeft geholpen, de oorlog is voorbij.
Bijgelovig als ik ben veeg ik mijn tranen weg en was het bloed van moeders gezicht. De wond is nog steeds niet opgedroogd en begint te stinken, geen goed teken weet ik. Als moeder nog meer bloed verliest, is het over. Dat vertelde de medicijnman gisteren.
‘Abeni,’ bromt vader vanuit de opening, ‘je kunt niets voor haar doen, zorg dat er eten voor mij is’. Na een laatste blik op moeder maak ik gehoorzaam het eten voor vader klaar.
Terwijl ik vader de rijst voor zet, gaan mijn gedachten terug naar moeder. Mama was altijd een sterke vrouw, ook die ochtend dat ze water ging halen, eigenlijk mijn taak, eigenlijk had ik moeten gaan. Mijn ogen schieten weer vol en opnieuw moet ik de tranen weg wegknipperen. Water halen is mijn taak, maar ik had een ontsteking aan mijn voet en moeder was gegaan.
Pas een uur nadat ze vertrokken was, toen ik me al zorgen begon te maken, kwam de buurjongen naar me toe rennen. Hijgend zei hij dat ik mee moest komen. Ik ben met hem mee gerend en zag mijn moeder liggen, vlak naast de stoffige weg.
‘Abeni! Ga opruimen’, rukt vader me met een snauw uit mijn gedachten. Ik mompel een excuus en loop met de pan naar achter, vader heeft niet veel overgelaten zie ik, als ik met pijn in mijn maag van de honger, in de pan kijk. Het is niet eens genoeg voor één persoon, laat staan voor twee hongerige meisjes.
Maar ja, ook daarover klagen heeft geen zin. Het heeft al maanden niet meer geregend en vader eet nou eenmaal als eerste, hij is de man in huis.

Terwijl ik de pan schoonboen hoor ik mijn zusje met een paar andere meisjes net buiten ons erf touwtje springen. Mijn favoriete spelletje van vroeger, uit de tijd toen ik nog een klein meisje was. Elke dag speelde ik met mijn vriendinnetjes, tot moeder mij op een dag verbood touwtje te springen, ik moest een vrouw worden had vader tegen haar gezegd. Natuurlijk was ik boos, maar dat had geen zin gehad.
Vanaf toen besefte ik dat het leven niet eerlijk is. Ik mocht niet meer touwtje springen, niet meer met de jongens praten en moest leren me als een echte vrouw te gedragen. Altijd als ik ongehoorzaam was jammerde moeder dat Hadith, de man aan wie ik beloofd was, niet met zo’n ongehoorzame vrouw zou willen trouwen. Die zorg was trouwens voor niets geweest, Hadith moest vechten voor de rebellen en is nooit meer terug gekomen.
Verdrietig schud ik mijn hoofd, veel jongens uit het dorp waren verdwenen en weinig waren levend terug gekomen de meesten hebben we zelfs helemaal niet meer gezien en hun families hebben hun kinderen niet eens kunnen begraven. Ook mijn grote broer, Adil, moest meevechten. Toen hij na de oorlog thuisgebracht werd door mensen uit een ander dorp waren we blij geweest, we waren zo gelukkig…
Voor de derde keer deze dag voel ik de tranen in mijn ogen, deze keer laat ik ze stromen. Nu hoef ik niet sterk te blijven, voor Adil is het al te laat. Hij was zwaar gewond, de medicijnman had voor hem geen middel dat hielp en de dokter kwam pas in het dorp toen het al te laat was.
‘Abeni! Abeni, kom kijken ik kan touwtjespringen’, roept mijn zusje terwijl ze stralend naar me toe komt. Langzaam sta ik op en kijk hoe Asha met haar kleine beentjes op en neer springt. Twee van haar vriendinnetjes draaien aan het touw en Asha springt steeds net op tijd omhoog om het touw te ontwijken. Glimlachend bedenk ik me hoe trots ik was, toen ik net als zij leerde touwtjespringen.
Dan struikelt Asha en is een ander meisje aan de beurt. Ik kijk nog even naar de kinderen die in het laatste avondlicht op de open plek in het dorp aan het spelen zijn. Dan lopen Asha en ik samen terug naar huis. Kletsend over alle spelletjes die mijn kleine zusje kan, ben ik even mijn zorgen vergeten. Heel even ben ik weer gelukkig, net als toen ik zelf nog een kind, maar als we de hut binnen kruipen en ik naar moeder kijk, voel ik de zorgen weer op mijn schouders drukken.

Zacht pratend hoort Aisha haar dochters de hut binnen binnenkomen. Ze hoort de deurtjes van het oude houten kastje, dat nog gemaakt is door haar eigen opa, kraken. Ze luistert hoe Abeni de rieten matjes uitrolt, de geverfde lappen uitspreidt en haar zusje welterusten zegt. Haar hoofd bonkt van de pijn en ze rilt, hoewel ze weet dat het in de hut even heet en benauwd is als altijd. Dan voelt ze een zachte kus op haar voorhoofd.
Abeni pakt haar hand en fluistert: ‘Je wordt toch weer beter moeder?’ Abeni haar stem trilt en klinkt angstig. Aisha’s adem stokt, ze weet dat ze niet beter wordt, ze voelt zich zwak en beseft dat ze haar dochtertjes eenzaam achter zal laten. Abeni knijpt in haar hand en Aisha probeert haar ogen te openen en haar hoofd te schudden.
‘Mama, je wordt toch beter’. Ze hoort nu de paniek in haar dochters stem en er rolt een traan over haar wang. Weer schud Aisha haar hoofd en met alle kracht die ze nog heeft fluistert ze: ‘Lieve Abeni zorg goed voor je zusje. Vergeet niet dat ik van jullie houd, zorg dat je zusje mij niet zal vergeten’. Ze kijkt haar dochter aan en ziet hoe ze in snikken uitbarst. Abeni slaat haar armen om haar heen en Aisha voelt haar ogen dichtzakken.


Ik wrijf de tranen uit mijn ogen en streel zachtjes over moeders arm.
‘Ik beloof dat ik voor Asha zal zorgen, ik zal haar altijd vertellen wat een lieve moeder ze heeft’, fluister ik. Dan hoor ik moeders adem wegsterven, ik neem haar in mijn armen en, zachtjes, om mijn zusje niet te wekken, snik ik het uit.
chica
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 11
Lid geworden op: 14 mar 2010 13:04

Hoofdstuk 2

Daar sta ik dan, in mijn mooiste jurk. De jurk die mama gemaakt had omdat ik vijftien jaar zou worden. Ik ben ook vijftien geworden, vandaag. Maar een feestdag is het niet. We staan met de hele familie of eigenlijk meer, met wat er nog van onze familie over is, bij een kuil. Een kuil gegraven in het rode zand aan de rand van ons dorpje. Als ik verdrietig in de verte staar zie ik de dreigende donkere bergen aan de horizon. Verder is de omgeving plat en kaal, de hete wind heeft vrij spel op deze droge, dorre vlakte en blaast het fijne rode stof in onze gezichten.
Vroeger liep hier een beekje en stond het vol met bomen en struiken, maar nu is de enige boom die ik zie verdord door de droogte. Alles om me heen straalt verdriet uit, alsof niet alleen de mensen, maar ook de natuur tijdens de oorlog gestorven is. Als ik opzij kijk, zie ik de bewijzen van de oorlog. Daar liggen de graven van twee ooms, een neef, twee nichtjes en mijn broer. Allemaal onschuldige slachtoffers van de oorlog, waarvan we dachten dat die voorbij was. We dachten dat de oorlog geen slachtoffers meer kon maken, maar nu, drie jaar later, is moeder op een landmijn gestapt.
Huilend kijk ik toe hoe ze moeder, in witte doeken gewikkeld, in de rode aarde laten zakken. Ze had een mooie kist verdiend, maar we hadden geen geld en geen hout om er een te maken. Nu heeft ze alleen die dunne laag van doeken die haar moet beschermen tegen de aarde.
‘Ze krijgt toch geen zand in haar ogen hè?’, klinkt ineens een helder, angstig stemmetje naast me. Twijfelend schud ik mijn hoofd en til mijn kleine zusje op.
Moeder had gelijk; ik zal er voor Asha moeten zijn. Ze is zo kwetsbaar, ze is nog zo klein.

Terwijl iedereen zit praten en eet van de gerechten die de tantes meegenomen hebben, zitten Asha en ik in een hoekje. Verdrietig staar ik om me heen. We zijn alleen op deze grote wereld, tenminste, zo voelt het voor mij. Vanaf nu ben ik ben verantwoordelijk voor alles. Verantwoordelijk voor het kleine meisje op mijn schoot. Ik zal moeten zorgen dat Asha gelukkig wordt, dat ze eten heeft en dat ze als ze straks vijf jaar wordt naar school kan gaan. Al voor moeder stierf was ik geen meisje meer, maar nu, nu moet ik echt groot zijn dat besef ik maar al te goed. Vanaf vandaag zal ik echt een vrouw moeten zijn. Koken, wassen, water halen en de oogst op de markt verkopen. Ik zal geen tijd meer hebben om met vriendinnen te kletsen bij de pomp of om na het wassen nog even bij mijn nichtje langs te lopen. Het zal moeilijk zijn om alles goed genoeg te doen, maar het zal me lukken. Het moet me lukken. Ik heb het aan moeder beloofd en die belofte wil ik nakomen. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat ik de verantwoording aankan voel ik dat mijn schouders zwaar worden bij het besef dat ik er alleen voor sta en niks meer met mijn moeder kan bespreken.
Als de zon ondergaat, zit de familie nog steeds te praten en te eten. Af en toe begint één van de tantes klagelijk te huilen en vader zit met een paar mannen onder de enige boom. Ik frons mijn voorhoofd en gluur nog eens naar vader. De mannen hebben een verhitte discussie en vader kijkt alsmaar schichtig naar de rest van het gezelschap. Het lijkt wel of ze iets bespreken dat niemand mag weten. Maar wat? Vlug zet ik Asha naast me op de grond en zeg dat ze naar de tantes moet gaan. Dan loop ik om de hut heen naar de kant waar vader zit. Zo stil mogelijk sluip ik naar ze toe en kniel naast de pannen neer. Nieuwsgierig luister ik naar de zachte, lage stemmen.
‘Ik moet wel, ik heb geen keus’. Hoor ik vader brommen. Een oom mompelt iets dat ik niet kan verstaan.
Vader schudt met een somber gezicht zijn hoofd en de Chief zegt: ‘Juwan heeft gelijk, zijn dochter is nog jong, maar hij heeft geen keus. Wie zal haar anders beschermen als hij op zijn werk is?’ De mannen knikken instemmend en zeggen dat ze vader zullen helpen. Daarna praten zachtjes, met ernstige gezichten verder en kan ik er niets meer van verstaan.
Langzaam loop ik terug en naar de andere vrouwen. Zij lijken ondertussen vergeten dat moeder net gestorven is en zijn gezellig aan het zingen. Asha zingt stilletjes mee, maar zodra ze mij ziet verschijnen er weer traantjes in haar ogen en steekt ze haar handen omhoog alsof ze nog een baby’tje is. Voorzichtig til ik haar op en loop de hut in. We rollen onze slaapmatjes uit en kruipen dicht tegen elkaar aan. Ik sluit mijn ogen en denk aan moeder, mijn lieve sterke moeder. Ze was er altijd voor Asha en mij. Altijd kon ik bij haar terecht en altijd luisterde ze aandachtig naar mijn verhalen. Mijn zusje zal opgroeien zonder moeder, maar zij verdient iemand die net zoveel van haar houdt, als moeder altijd van mij gehouden heeft.
Ik zal zorgen dat mijn zusje gelukkig is, dat ze altijd mooie kleren aanheeft en dat haar haren netjes ingevlochten zijn. Ik zal er voor zorgen dat mijn zusje verzorgd naar school gaat, zodat ze geen straatkindje lijkt, zoals dat een meisje uit mijn klas die ook haar moeder verloren had. Nooit zal Asha met een vlekkerig jurkje of slordige haren naar school hoeven. Vastbesloten val ik in slaap.

Ik doe mijn ogen open en zie hoe de eerste zonnestralen de hut in vallen. Voorzichtig duw ik de arm van Asha weg en kruip naar buiten. Uit het hok achter ons huis haal ik hout een beetje rijst. Dan maak ik een klein vuurtje en zet de rijst erop.
Mijn gedachten gaan terug naar de vorige dag, naar moeder die nu onder de grond ligt. Zou ze inderdaad zand in haar ogen krijgen? Ach, dat merkt ze niet meer. Moeder kan geen pijn meer krijgen. Ze is nu veilig in de hemel, bij God. Ze zal God vragen over Asha en mij te waken. Maar hoe zou God ons kunnen helpen? Hij kan ons geen een nieuwe mama geven. Hij kan alleen het leven zoals het nu is makkelijker maken. Misschien kan hij de regen hierheen sturen, zodat we eten hebben en geen honger meer hoeven lijden. Of hij stuurt mensen uit een ver land, die de mijnen weghalen zoals ze ook aan de andere kant van de bergen hebben gedaan, misschien kan hij zelfs de gevechten, waar we sinds kort weer berichten over horen laten stoppen. Hoe hij ons gaat helpen weet ik niet, wel weet ik zeker dat moeder om hulp zal vragen en dat God Asha en mij helpen wil.
Ik pak de lepel op en terwijl ik in de pan roer bid ik God voor hulp: ‘Wilt u voor moeder zorgen, wilt u haar in uw hemel binnenlaten? En kunt u dan zorgen voor Asha, vader en voor mij? Ik weet dat ik voor Asha moet zorgen, maar dat kan ik niet alleen God. Ik heb u nodig, ik ben nog niet zo groot, maar ik zal zorgen dat Asha gelukkig wordt. Ik weet niet wat vader van plan is, maar wilt u hem helpen?’.
Dan haal ik de pan van het vuur en wek mijn vader en zusje om te gaan ontbijten.

‘We moeten praten’, zegt vader als hij zijn eerste hap opheeft. Ik knik en stuur Asha naar haar vriendinnetjes die al aan het spelen zijn.
Vader schraapt zijn keel en begint: ‘Ik heb gepraat met de mannen uit het dorp, Abeni. Ik heb geen keus, ik moet aan je toekomst denken, aan jouw veiligheid, en nu je moeder er niet meer is...’ Zijn stem sterft weg. Angstig kijk ik vader aan. Ik heb geen idee waar hij het over heeft. Mijn toekomst, mijn veiligheid. Waar gaat dit over? Ik ben toch veilig, hier in het dorp, bij vader en de rest van de familie. Ik mis mama, ik mis haar heel erg, maar ik ben groot. Ik red me wel. Vader moet denken om Asha, niet om mij.
‘We hebben iemand gevonden,’ gaat vader verder. ‘de Chief zal alles zo snel mogelijk regelen, want een meisje van jouw leeftijd, alleen thuis is gevaarlijk Abeni. Dat risico kan ik niet nemen.’
Ik word steeds banger, wat is vader van plan. Wie heeft hij gevonden. Natuurlijk weet ik dat meisjes niet alleen thuis kunnen blijven, maar wij wonen midden in het dorp. Als vader overdag aan het werk is, kunnen de buren op mij letten. ‘Ik zal voorzichtig zijn!’, roep ik. ‘Echt vader, maakt u zich geen zorgen, ik zal me goed gedragen en niet ongehoorzaam zijn’, probeer ik angstvallig.
Vader haalt gelaten zijn schouders op. ‘Ik weet het Abeni, daar gaat het niet om, je bent niet sterk genoeg om jezelf te verdedigen. Je zult moeten trouwen voordat het mis kan gaan’.
Dan staat hij op en mompelt dat hij aan het werk gaat.

Verdoofd blijf ik zitten en ongelovig staar ik in de verte. Trouwen, denk ik. Waarom. Ik ben er nog niet aan toe, ik wil het niet! Boos geef ik een schop tegen de pan die rinkelend wegrolt. Dan beginnen de tranen over mijn wangen te stromen.
‘Ik wil niet, ik wil het niet’, huil ik zachtjes, al snel voel ik twee kleine armpjes om mijn nek en trek ik mijn zusje in mijn armen. Samen zitten we huilend voor ons huisje tot ik mijn tranen wegveeg en met een waterige glimlach naar mijn zusje kijk. ‘Laten we maar water gaan halen’, zeg ik tegen haar.

Issay kijkt zenuwachtig om zicht heen. Zijn tante schenkt iedereen koffie in en deelt zoete koekjes uit, oom is druk in gesprek met de andere mannen. Zijn familie lijkt gespannen, ze hopen natuurlijk op een goede deal. Ze willen geen geld uitgeven aan zijn bruidsschat en zelf heeft Issay geen geld. Hij voelt zich weer net zo eenzaam als de dag dat hij thuis kwam en te horen kreeg dat zijn familie was omgekomen bij een plundering. Verwoed knippert hij met zijn ogen: 'Jongens huilen niet', mompelt hij, kwaad op zichzelf.
Tante kijkt hem aan met een waarschuwende blik; ‘Kom mij eens helpen Issay’, zegt ze met een verontschuldigende blik naar de gasten. Issay sloft achter zijn tante aan naar de hoek van het erf.
‘Verpest het niet voor ons,’, sist ze woedend. ‘wij willen graag dat je met dat meisje trouwt, ze eisen geen bruidsschat omdat het meisje voor haar zusje moet zorgen en dat komt ons heel goed uit’. Ze kijkt hem aan met een blik vol walging. Issay slaat zijn ogen neer en mompelt dat hij beter zijn best zal doen.
Hij weet dat hij ongewenst is, dat heeft zijn tante hem vanaf het begin duidelijk gemaakt. Maar zo gemeen is ze niet eerder geweest. Waarschijnlijk is het maar beter om te trouwen, dan kan hij hier weg. Weg bij de blikken van zijn tante en de pesterijen van zijn neefjes en nichtjes die door hun moeder aanbeden worden.

Met dubbele gevoelens loopt hij terug naar de gasten. Hij glimlacht naar de vader van het meisje en gaat weer zitten.
Issay zal blij zijn als hij weg kan uit het huis van zijn oom en tante. Daar heeft hij naar verlangd sinds de dag dat hij hier twee jaar geleden aankwam. Maar hij had naar de stad willen gaan, naar de middelbare school en daarna studeren. Zijn neven mogen wel studeren en zelfs zijn nichtjes volgen de middelbare school, maar hij moest werken en is al jaren niet meer naar school geweest.
Als Issay opkijkt, wenkt de vader hem. Hij gaat naast hem zitten en kijkt hem zo vriendelijk mogelijk aan. Terwijl zijn tante hem goed in de gaten houdt, praat Issay met de man.


Ik ben benieuwd wat jullie van mijn verhaal vinden!!!
chanell
Potlood
Potlood
Berichten: 50
Lid geworden op: 01 okt 2013 22:35

Goed geschreven!
Verdrietig en spannend tegelijk :super
Plaats reactie

Terug naar “Het Dramatheater”