I miss you
Dankje Blieje
Intussen zit ik hier niet langer alleen te wachten. June's twee zussen, mama en papa zijn er ook. Ze hebben al aangeboden dat ik naar huis mag. Het is al zeven uur 's avonds, maar dat kan me echt niet schelen. Ook dat ik nog helemaal niet gegeten heb en mijn maag verlangt naar iets om te eten. Toch ga ik hier niet weg voor ik weet wat er met June is en dat ze in orde is. Al drie uren lang geen nieuws en ik word er gek van. Ik zie Nick, de papa van June, zuchten. Astrid, June's oudste zus, zit voorover gebogen met haar ellenbogen steunend op haar knieën en haar hoofd in haar handen. Louise, de jongste zus, zit er maar wat bij. En Evy ijsbeert, net als mij daarnet, door de gang. Op dat moment komt er eindelijk een verpleger.
'Familie van June?', vraagt hij met die serieuze blik die enkel dokters kunnen geven.
We springen allemaal recht.
'Ja', zeggen ik en Louise tegelijk.
'Kom maar mee', zegt hij. Hij gaat ons voor naar de kamer waar June ligt. Net voor we de kamer binnen stappen, houdt hij ons tegen.
'Onderzoeken wijzen uit dat ze kanker heeft. Leukemie', zegt hij.
Mijn ogen, en niet alleen mijn ogen gaan wijder open. Ook die van de ouders van June.
'Het valt toch wel te genezen?', vraagt Evy dezelfde vraag die iedereen wil weten. De dokter trekt een ik - hoop - van - wel - maar - ik - ben - niet - helemaal - zeker' gezicht.
'Het is al een tijdje aan de gang, moest ze er sneller bij geweest zijn had ze zoveel meer kans gehad. Maar we doen zeker en vast ons best. Ze is nog niet verloren, er zijn slaagkansen dat ze er vanaf geraakt.' De dokter knikt even en wordt even later opgebiept door zijn telefoon. Samen gaan we de kamer binnen.
Ze zet zich meteen recht op het bed vanaf ze ons ziet.
'Alexia? Mam? Wat is er aan de hand?', vraagt ze. Een bezorgde frons verschijnt op haar gezicht. We kijken elkaar allemaal aan.
'Je hebt leukemie', gooi ik eruit.
'Wat?', vraagt ze ongelovig. 'Dat kan helemaal niet.'
'Heb je nooit gemerkt dat je je anders voelde?', vraagt Nick voorzichtig.
'Het is al een tijdje', zegt Astrid.
'Nee', antwoordt ze. 'Behalve dan...'
'Wat?', vraagt Nick snel en met grote ogen. Maar ik begrijp al wat ze wil gaan zeggen.
'De blauwe plekken zomaar ineens', zeg ik. Mijn stem sterft weg.
'De dokters kunnen er vast iets aan doen', zegt ze positief.
'Ja, inderdaad. Je zal dit overwinnen, daar ben ik zeker van', zeg ik. Het klinkt alsof ik ook mezelf aan het overtuigen ben.

Intussen zit ik hier niet langer alleen te wachten. June's twee zussen, mama en papa zijn er ook. Ze hebben al aangeboden dat ik naar huis mag. Het is al zeven uur 's avonds, maar dat kan me echt niet schelen. Ook dat ik nog helemaal niet gegeten heb en mijn maag verlangt naar iets om te eten. Toch ga ik hier niet weg voor ik weet wat er met June is en dat ze in orde is. Al drie uren lang geen nieuws en ik word er gek van. Ik zie Nick, de papa van June, zuchten. Astrid, June's oudste zus, zit voorover gebogen met haar ellenbogen steunend op haar knieën en haar hoofd in haar handen. Louise, de jongste zus, zit er maar wat bij. En Evy ijsbeert, net als mij daarnet, door de gang. Op dat moment komt er eindelijk een verpleger.
'Familie van June?', vraagt hij met die serieuze blik die enkel dokters kunnen geven.
We springen allemaal recht.
'Ja', zeggen ik en Louise tegelijk.
'Kom maar mee', zegt hij. Hij gaat ons voor naar de kamer waar June ligt. Net voor we de kamer binnen stappen, houdt hij ons tegen.
'Onderzoeken wijzen uit dat ze kanker heeft. Leukemie', zegt hij.
Mijn ogen, en niet alleen mijn ogen gaan wijder open. Ook die van de ouders van June.
'Het valt toch wel te genezen?', vraagt Evy dezelfde vraag die iedereen wil weten. De dokter trekt een ik - hoop - van - wel - maar - ik - ben - niet - helemaal - zeker' gezicht.
'Het is al een tijdje aan de gang, moest ze er sneller bij geweest zijn had ze zoveel meer kans gehad. Maar we doen zeker en vast ons best. Ze is nog niet verloren, er zijn slaagkansen dat ze er vanaf geraakt.' De dokter knikt even en wordt even later opgebiept door zijn telefoon. Samen gaan we de kamer binnen.
Ze zet zich meteen recht op het bed vanaf ze ons ziet.
'Alexia? Mam? Wat is er aan de hand?', vraagt ze. Een bezorgde frons verschijnt op haar gezicht. We kijken elkaar allemaal aan.
'Je hebt leukemie', gooi ik eruit.
'Wat?', vraagt ze ongelovig. 'Dat kan helemaal niet.'
'Heb je nooit gemerkt dat je je anders voelde?', vraagt Nick voorzichtig.
'Het is al een tijdje', zegt Astrid.
'Nee', antwoordt ze. 'Behalve dan...'
'Wat?', vraagt Nick snel en met grote ogen. Maar ik begrijp al wat ze wil gaan zeggen.
'De blauwe plekken zomaar ineens', zeg ik. Mijn stem sterft weg.
'De dokters kunnen er vast iets aan doen', zegt ze positief.
'Ja, inderdaad. Je zal dit overwinnen, daar ben ik zeker van', zeg ik. Het klinkt alsof ik ook mezelf aan het overtuigen ben.
Laatst gewijzigd door lynn op 26 sep 2013 17:44, 1 keer totaal gewijzigd.
De volgende dag na school, fiets ik onmiddellijk naar het ziekenhuis. Ik heb al vele vragen moeten ontwijken over June. Ik wou ze niet te veel waarheid vertellen. Het enige wat ik zei was dat ze een beetje ziek is. Ziek als in een verkoudheid, griep,... Het is stil in de klas zonder haar en ik hoop dat ze snel terug is.
Wanneer ik in het ziekenhuis ben, overvalt de ziekenhuisgeur me opnieuw. Onmiddellijk ga ik naar kamer 203. Op deze verdieping is June niet alleen. Verschillende kinderen jonger, veel jonger, dan ons kom ik tegemoet. Het is vreselijk om te zien en ik krijg er een naar gevoel bij dat een kindje van vijf helemaal geen haren meer over heeft van de chemo waarschijnlijk die hij heeft moeten ondergaan. Ik lach vriendelijk naar het jongetje.
'Hallo!', zegt hij vrolijk. 'Wie kom je bezoeken?'
'Hallo', antwoord ik opgewekt terug. 'June.'
'Oh ja, kamer 203. Is ze je zus?', vraagt hij nieuwsgierig. Ik moet erom lachen.
'Beste vriendin', zeg ik.
'Mijn naam is Kobe. En jij?'
'Alexia', glimlach ik. Hij gaat me voor, de kamer van June in.
'Je hebt bezoek, pannenkoek!', roept hij met de vrolijkheid van een vijfjarige. Ik schat toch dat hij ongeveer zo oud is. Ik hoor June lachen.
'Dankjewel, Kobe', zegt ze.
'Hé', zeg ik begroetend.
'Hé', antwoordt ze terug. Kobe rent terug de gang in. June kijkt me dromerig aan.
'De dokters zeggen dat er een kans is dat ik genees.' Het klinkt alsof ze de moed al een beetje heeft opgegeven.
'Maar ik moet er ook rekening mee houden dat ik het misschien...' Ze stopt haar zin en ik begrijp wat ze wil gaan zeggen. Met grote ogen kijk ik haar aan en ga bij haar op bed gaan zitten.
'Nee!', roep ik. 'June, je mag niet opgeven. Er is geen misschien, want jij gaat genezen.'
Ik kijk haar aan. 'Dat weet ik gewoon', voeg ik er iets minder zeker aan toe.
Paniek kon je horen in mijn stem en tranen lopen over mijn wangen bij het idee dat June misschien dood zal gaan. ‘Alexia', zegt ze. Ze probeert er een woord tussen te krijgen maar krijgt daar de kans niet voor. Ik wil dit niet horen, ik wil niet horen wat ze gaat zeggen. ‘Je moet er…’ Ik leg haastig mijn handen op mijn oren en sluit mijn ogen. De rest wat ze zegt hoor ik niet meer. ‘Nee, ik wil dit niet horen!’, roep ik. Ik open mijn ogen en zie dat June probeert ervoor te zorgen dat ik hoor wat ze zegt. Als ik dat niet doe trekt ze mijn handen van mijn oren en hoor dat ze roept: ‘Jij moet er ook rekening mee houden!’
‘Jij moet er ook rekening mee houden’, herhaalt ze. Ditmaal stil en heel rustig. Ik veeg mijn tranen weg en voel dat mijn hele gezicht nat is van mijn tranen. Ook zij huilt. ‘Niet huilen’, zegt ze terwijl tranen ook over haar wangen rollen. ‘Als jij huilt moet ik ook huilen.’ Ze neemt me in haar armen en laat niet los.
‘Ik wil niet dat je dood gaat, je mag niet dood gaan’, fluister ik.
‘Ik hoop ook van niet’, fluistert ze terug.
‘Je bent mijn beste vriendin’, zeg ik.
'Meer als zusjes', antwoordt ze.
'Voor het leven!' Er volgt minutenlang een zwijgende stilte.
Wanneer ik in het ziekenhuis ben, overvalt de ziekenhuisgeur me opnieuw. Onmiddellijk ga ik naar kamer 203. Op deze verdieping is June niet alleen. Verschillende kinderen jonger, veel jonger, dan ons kom ik tegemoet. Het is vreselijk om te zien en ik krijg er een naar gevoel bij dat een kindje van vijf helemaal geen haren meer over heeft van de chemo waarschijnlijk die hij heeft moeten ondergaan. Ik lach vriendelijk naar het jongetje.
'Hallo!', zegt hij vrolijk. 'Wie kom je bezoeken?'
'Hallo', antwoord ik opgewekt terug. 'June.'
'Oh ja, kamer 203. Is ze je zus?', vraagt hij nieuwsgierig. Ik moet erom lachen.
'Beste vriendin', zeg ik.
'Mijn naam is Kobe. En jij?'
'Alexia', glimlach ik. Hij gaat me voor, de kamer van June in.
'Je hebt bezoek, pannenkoek!', roept hij met de vrolijkheid van een vijfjarige. Ik schat toch dat hij ongeveer zo oud is. Ik hoor June lachen.
'Dankjewel, Kobe', zegt ze.
'Hé', zeg ik begroetend.
'Hé', antwoordt ze terug. Kobe rent terug de gang in. June kijkt me dromerig aan.
'De dokters zeggen dat er een kans is dat ik genees.' Het klinkt alsof ze de moed al een beetje heeft opgegeven.
'Maar ik moet er ook rekening mee houden dat ik het misschien...' Ze stopt haar zin en ik begrijp wat ze wil gaan zeggen. Met grote ogen kijk ik haar aan en ga bij haar op bed gaan zitten.
'Nee!', roep ik. 'June, je mag niet opgeven. Er is geen misschien, want jij gaat genezen.'
Ik kijk haar aan. 'Dat weet ik gewoon', voeg ik er iets minder zeker aan toe.
Paniek kon je horen in mijn stem en tranen lopen over mijn wangen bij het idee dat June misschien dood zal gaan. ‘Alexia', zegt ze. Ze probeert er een woord tussen te krijgen maar krijgt daar de kans niet voor. Ik wil dit niet horen, ik wil niet horen wat ze gaat zeggen. ‘Je moet er…’ Ik leg haastig mijn handen op mijn oren en sluit mijn ogen. De rest wat ze zegt hoor ik niet meer. ‘Nee, ik wil dit niet horen!’, roep ik. Ik open mijn ogen en zie dat June probeert ervoor te zorgen dat ik hoor wat ze zegt. Als ik dat niet doe trekt ze mijn handen van mijn oren en hoor dat ze roept: ‘Jij moet er ook rekening mee houden!’
‘Jij moet er ook rekening mee houden’, herhaalt ze. Ditmaal stil en heel rustig. Ik veeg mijn tranen weg en voel dat mijn hele gezicht nat is van mijn tranen. Ook zij huilt. ‘Niet huilen’, zegt ze terwijl tranen ook over haar wangen rollen. ‘Als jij huilt moet ik ook huilen.’ Ze neemt me in haar armen en laat niet los.
‘Ik wil niet dat je dood gaat, je mag niet dood gaan’, fluister ik.
‘Ik hoop ook van niet’, fluistert ze terug.
‘Je bent mijn beste vriendin’, zeg ik.
'Meer als zusjes', antwoordt ze.
'Voor het leven!' Er volgt minutenlang een zwijgende stilte.
Laatst gewijzigd door lynn op 26 sep 2013 17:52, 1 keer totaal gewijzigd.
De volgende dag wordt ik wakker en even vraag ik me af waar ik ben. Ik kijk om me heen en zie naast me (ik heb geslapen in de zetel) dat June ligt te slapen in haar bed. Oh ja, juist ik ben in het ziekenhuis bij June. Normaal mag dat eigenlijk niet, blijven slapen en moet je naar huis om dan de volgende dag terug te komen. Maar ik heb de artsen weten te overtuigen. Ik kijk naar June, ze ligt rustig te slapen en ik zie zachtjes haar borstkas op en neer gaan. Ik besluit een brief te schrijven en hoop dat hij klaar is tegen dat ze opstaat. Als hij dan klaar is, kan ik eten gaan zoeken want ik heb ontzettende honger eerlijk gezegd. Gisterenavond stond June erop dat ik iets at en moèst ik van haar bord mee-eten. Ik ga aan de tafel zitten en neem de cursusblok en pen die er liggen (June en ik hebben gisteren tekenspelletjes gespeeld) en begin maar wat te tekenen. Het kan me helemaal niet schelen dat ik al twee uren geleden op school moest zijn. Mijn broers zullen het wel begrijpen en me indekken.
'Hé, heb jij geen school?', hoor ik June's ochtendstem.
'Slaapkopje', antwoord ik enkel en kleur mijn zelfgetekend draakje verder in.
June lacht.
'Dan noem je mij een slaapkopje? De verplegers kwamen bijna elk uur langs om alles te controleren.'
Dat was ik vergeten te vermelden. June heeft een kabeltje dat in haar arm zit met vloeistof dat er moet voor zorgen dat ze terug geneest.
'Ssst', zeg ik glimlachend alsof het een geheim is.
'Hé, heb jij geen school?', hoor ik June's ochtendstem.
'Slaapkopje', antwoord ik enkel en kleur mijn zelfgetekend draakje verder in.
June lacht.
'Dan noem je mij een slaapkopje? De verplegers kwamen bijna elk uur langs om alles te controleren.'
Dat was ik vergeten te vermelden. June heeft een kabeltje dat in haar arm zit met vloeistof dat er moet voor zorgen dat ze terug geneest.
'Ssst', zeg ik glimlachend alsof het een geheim is.
'Mag ik je iets vertellen?', vraagt June voorzichtig. Iets in haar stem zegt me dat het vertrouwelijk is en ze bang is om het te vertellen.
'Natuurlijk', zeg ik. Ik draai me naar haar toe, zet me omgekeerd op de stoel en leun met mijn gezicht op mijn ellenbogen die op de leuning van de stoel rusten.
'Ik heb gelogen', zegt ze.
Ik kan zien dat ze het moeilijk heeft om niet te gaan huilen.
'Ik wist het wel al veel eerder dat mijn leukemie terug was. De blauwe plekken bevestigden het alleen maar. Mijn bloedneus was het eerste teken.'
'Waarom zei je niks?' vraag ik stil.
'Ik wil geen chemo.' Haar stem schiet omhoog. Plots begrijp ik haar. Wat ik niet begrijp is dat ze nooit iets tegen mij vertelde. Tegen haar beste vriendin.
Ik kan zien dat ze iemand nodig heeft. Ik stel me recht en ga naar haar toe.
Wanneer ik bij haar ben, barst ze in huilen uit.
'Iedereen zegt maar dat ik me sterk houd, maar ik ben helemaal niet sterk, Loor', zegt ze huilend.
Voor de eerste keer in mijn leven weet ik niet wat ik moet zeggen. Anders heb ik altijd voor alles en overal een oplossing voor, maar deze keer niet. Deze keer kan ik enkel naar haar luisteren en er zijn voor haar.
'Natuurlijk', zeg ik. Ik draai me naar haar toe, zet me omgekeerd op de stoel en leun met mijn gezicht op mijn ellenbogen die op de leuning van de stoel rusten.
'Ik heb gelogen', zegt ze.
Ik kan zien dat ze het moeilijk heeft om niet te gaan huilen.
'Ik wist het wel al veel eerder dat mijn leukemie terug was. De blauwe plekken bevestigden het alleen maar. Mijn bloedneus was het eerste teken.'
'Waarom zei je niks?' vraag ik stil.
'Ik wil geen chemo.' Haar stem schiet omhoog. Plots begrijp ik haar. Wat ik niet begrijp is dat ze nooit iets tegen mij vertelde. Tegen haar beste vriendin.
Ik kan zien dat ze iemand nodig heeft. Ik stel me recht en ga naar haar toe.
Wanneer ik bij haar ben, barst ze in huilen uit.
'Iedereen zegt maar dat ik me sterk houd, maar ik ben helemaal niet sterk, Loor', zegt ze huilend.
Voor de eerste keer in mijn leven weet ik niet wat ik moet zeggen. Anders heb ik altijd voor alles en overal een oplossing voor, maar deze keer niet. Deze keer kan ik enkel naar haar luisteren en er zijn voor haar.