Ik weet even niet goed wat ik hier nou bij moet schrijven,
zoals in het voorstellen al gezged, staat het overgrote gedeelte van dit verhaal op papier, geschreven met pen, gedeelte in een collegeblok gedeelte op losse vellen, gedeelte in een boekje. Ik ben begonnen met dit te digitaliseren. maar nieuwe gedeeltes ontstaan nog steeds op papier, omdat ik vaak inspiratie heb zonder dat daar een pc bij in de buurt is.
Proloog
Het wordt tijd dat ik het verhaal eens opschrijf aangezien mijn tijd op deze wereld ten einde loopt. De Raad kan mij elk moment terug roepen, en wat er dan met mij gebeurd is niet duidelijk, misschien een nieuwe missie, met of zonder mijn herinneringen, of het einde. Hoe dan ook het verhaal van de Drieëntwintig moet bewaard blijven. Ik heb sinds het ontstaan op ze gepast ze gestuurd en behoed. Maar de tijd gaat door en de Drieëntwintig hebben zich ontwikkeld en elk afzonderlijk zo gecompliceerd gemaakt dat mijn taak lastig is geworden, ook zijn er al minder die weten van de andere Tweeëntwintig, zodat ze nog meer uit elkaar drijven.
Ergens in een hoekje van mijn geest vind ik het niet erg dat mijn tijd bijna over is. Ik ben hier al te lang, veelste lang, nooit heb ik echt de kans gehad me te binden aan een ander, aangezien haar leven voor mij in een oogwenk voorbij is. Zelfs de levensduur van de langlevende komt niet in de buurt van mijn tijd. De gene ie zich dit realiseerde gaan mij vaak wantrouwen en zijn mij voor wat anders dan ik werkelijk ben.
Maar ik zal nu eerst een van de belangrijkste gebeurtenissen gaan beschrijven. Het ontstaan van de Drieëntwintig is niet een heel interessant verhaal en zal moeten wachten tot later.
Gegroet, Markus Folkah
zilveren Magiër van de 8e graad
dienaar van de Raad
Hoeder van de Drieëntwintig
de Drieëntwintig
-
- Puntenslijper
- Berichten: 33
- Lid geworden op: 26 sep 2013 19:33
10 keer bekeken vind ik genoeg om het volgende stukje te plaatsen
overtypen uit handgeschreven stukken is toch lastiger dan het lijkt, aangezien ik veel in de trein geschreven heb en dat daardoor niet altijd even goed leesbaar is. (misschien ook wat te doen met mijn handschrift en de hardnekkige eigenschap te schrijven met een vulpen.
1. De Lege Heuvels
Opeens stond hij daar, midden in de tent. Táki greep al naar zijn zwaard om zijn kapitein te verdedigen.
“Nee!” riep deze en stak zijn hand op om Táki tegen te houden.
“Ik heb deze boodschapper hier laten komen.”
Táki snapte er niets van. Boodschapper? Laten komen? Ze zaten in het godvergeten niemandsland ‘De Lege heuvels’.
Táki keek nog eens naar deze boodschapper, die alleen maar stil in de tent stond. Het enige wat hij zag was eigenlijk de mantel en de kap. In de slecht verlichte tent bleef het gezicht in de schaduwen verborgen en de gesloten mantel liep to op de grond. Deze boodschapper was van gemiddelde lengte en dat was dan ook het enige wat Táki er over kon zeggen.
Kapitein Eârlíng had ondertussen een rol perkament tevoorschijn gehaald en stak deze uit naar de boodschapper.
“Je weet waar heen en ik hoop je terug te zien in vier dagen.” zei kapitein Eârling.
De boodschapper pakte de rol aan, zei niks draaide zich om en vertrok even stil als deze gekomen was.
Het enige wat Táki had gezien was een handschoen wat hem dus niet veel meer inzichten gaf.
Maar Op het moment dat de gemantelde boodschapper zich omdraaide leek deze op te kijken naar Táki en deze meende een paar ogen te zien die zilver oplichtte in het licht van de lamp. Maar dat kon niet geen mens had zo’n kleur ogen. Tenzij…? Nee dat bestond niet dat waren verhalen voor kleine kinderen. Hij moest eens op houden met dagdromen, het was vast een helm die hij had zien schitteren.
Waar ging de boodschapper eigenlijk heen als deze binnen vier dagen terug was? De dichts bij zijn de stad was Lòngdûs en die was al een week gaans en wel te paard.
Naar wie stuurt u een boodschap? En dan nog wel met zo’n mysterieus figuur? Waarom niet met een koerier van het leger? Vroeg Táki aan zijn kapitein.
“Mysterieus? Interessante woord keuze” mompelde kapitein Eârling.
Táki recht aankijkend zei kapitein Eârlin: “Soms is het handiger dat niemand weet naar wie en wanneer ik een boodschap stuur.”
Táki begreep de ondertoon, hij moest er niet meer naar vragen en al helemaal niet over spreken.
“En deze boodschapper is gewoon de beste. Terug naar de zaken van alle dag Sergeant Wadîsòn”
En Táki boog zich weer over de lijsten met voorraden en de uitstaande soldij, van allebei te kort.
Táki schrok wakker en greep naar zijn mes. “Wat?!” riep hij en keek verschrikt rond. Hij moest er nog steeds aan wennen dat hij nu in een grotere tent sliep.
Hij schrok haast weer toen hij in de gaten kreeg dat hij niet alleen in de tent was maar dat er niet binnen de ingang een figuur stond. De ‘boodschapper!’ Die was hij helemaal vergeten met al die moeilijkheden de afgelopen paar dagen.
De boodschapper leek niet helemaal te weten wat te doen dus Táki stak zijn hand uit me de woorden. “Jij had antwoord?”
De boodschapper verroerde zich niet.
“Geef maar aan mij” probeerde Táki nog eens.
“Eârling?” klonk het van onder de kap van de boodschapper en Táki’s mond viel open van verbazing zo’n zacht en zingend geluid had hij nog nooit gehoord.
“Ee-â-ling?” klonk het nog eens, nu wat dringender, maar Táki had het de eerste keer ook wel verstaan.
“De kapitein is dood” zei hij plomp. “Samen met nog zesenveertig andere van mijn mannen, we hadden een partij bedorven vlees. Ik ben zijn plaatsvervanger, of althans totdat we bericht krijgen van de Kroon, maar dat kan nog wel een paar weken duren.”
De boodschapper leek nog steeds te twijfelen wat te doen en Táki wachtte af.
“De kapitein vertrouwde mij” zei hij toen, waarom precies wist hij niet, maar het leek precies te zijn wat de boodschapper wilde horen. Langzaam kwam een gehandschoende hand onder de mantel vandaan met een op gerold stuk perkament.
Táki pakte de rol aan en liep er mee naar zijn bureau waarop een lantaarn nog zachtjes brandde. Onderwijl verbrak hij het groene zegel waar geen stempel in gedrukt was en draaide de lantaarn wat omhoog. Rolde het stuk perkament uit en staarde verbaasd naar wat hij zag.
Het vel was vol geschreven met een van het fijnste handschrift wat hij ooit had gezien.
Hij had het hele Noordelijke Keizerrijk doorgereisd, sprak acht talen, kon er zes lezen en schrijven en van nog vier andere kende hij het schrift. Maar wat hij hier zag had hij nog nooit gezien, geen enkele van de tekens kwam hem bekend voor.
Vragend keek hij op naar de boodschapper, “kan jij dit lezen?”
Deze schudde alleen maar het hoofd.
“Waar komt dit vandaan, waar heb je de boodschap van kapitein Eârling heen gebracht?” vroeg Táki. De boodschapper leek even te twijfelen en antwoordde toen, “Mâg-àr-tá-Quïn”
“Dat kan niet, dat is een mythe”, schreeuwde Táki bijna, geheel van zijn stuk gebracht naar de boodschapper.
Táki stond nu recht voor de gemantelde figuur en nog stees bleef het gezicht in de schaduwen van de kap verborgen.
“Hoe kan het dat jij zo snel terug bent ? Mâg-àr-tá-Quïn ligt voorbij het Eindeloze water. Wie ben jij? WAT ben jij?" Vroeg Táki,
zich ondertussen realiserend dat hij al had aangenomen dat de boodschapper de waarheid sprak, en dat hij dat zonder enige bewijzen geloofde.
De kap kwam langzaam omhoog, toen de boodschapper naar Táki opkeek, en weer meende Táki een glinstering van zilver te zien.

1. De Lege Heuvels
Opeens stond hij daar, midden in de tent. Táki greep al naar zijn zwaard om zijn kapitein te verdedigen.
“Nee!” riep deze en stak zijn hand op om Táki tegen te houden.
“Ik heb deze boodschapper hier laten komen.”
Táki snapte er niets van. Boodschapper? Laten komen? Ze zaten in het godvergeten niemandsland ‘De Lege heuvels’.
Táki keek nog eens naar deze boodschapper, die alleen maar stil in de tent stond. Het enige wat hij zag was eigenlijk de mantel en de kap. In de slecht verlichte tent bleef het gezicht in de schaduwen verborgen en de gesloten mantel liep to op de grond. Deze boodschapper was van gemiddelde lengte en dat was dan ook het enige wat Táki er over kon zeggen.
Kapitein Eârlíng had ondertussen een rol perkament tevoorschijn gehaald en stak deze uit naar de boodschapper.
“Je weet waar heen en ik hoop je terug te zien in vier dagen.” zei kapitein Eârling.
De boodschapper pakte de rol aan, zei niks draaide zich om en vertrok even stil als deze gekomen was.
Het enige wat Táki had gezien was een handschoen wat hem dus niet veel meer inzichten gaf.
Maar Op het moment dat de gemantelde boodschapper zich omdraaide leek deze op te kijken naar Táki en deze meende een paar ogen te zien die zilver oplichtte in het licht van de lamp. Maar dat kon niet geen mens had zo’n kleur ogen. Tenzij…? Nee dat bestond niet dat waren verhalen voor kleine kinderen. Hij moest eens op houden met dagdromen, het was vast een helm die hij had zien schitteren.
Waar ging de boodschapper eigenlijk heen als deze binnen vier dagen terug was? De dichts bij zijn de stad was Lòngdûs en die was al een week gaans en wel te paard.
Naar wie stuurt u een boodschap? En dan nog wel met zo’n mysterieus figuur? Waarom niet met een koerier van het leger? Vroeg Táki aan zijn kapitein.
“Mysterieus? Interessante woord keuze” mompelde kapitein Eârling.
Táki recht aankijkend zei kapitein Eârlin: “Soms is het handiger dat niemand weet naar wie en wanneer ik een boodschap stuur.”
Táki begreep de ondertoon, hij moest er niet meer naar vragen en al helemaal niet over spreken.
“En deze boodschapper is gewoon de beste. Terug naar de zaken van alle dag Sergeant Wadîsòn”
En Táki boog zich weer over de lijsten met voorraden en de uitstaande soldij, van allebei te kort.
Táki schrok wakker en greep naar zijn mes. “Wat?!” riep hij en keek verschrikt rond. Hij moest er nog steeds aan wennen dat hij nu in een grotere tent sliep.
Hij schrok haast weer toen hij in de gaten kreeg dat hij niet alleen in de tent was maar dat er niet binnen de ingang een figuur stond. De ‘boodschapper!’ Die was hij helemaal vergeten met al die moeilijkheden de afgelopen paar dagen.
De boodschapper leek niet helemaal te weten wat te doen dus Táki stak zijn hand uit me de woorden. “Jij had antwoord?”
De boodschapper verroerde zich niet.
“Geef maar aan mij” probeerde Táki nog eens.
“Eârling?” klonk het van onder de kap van de boodschapper en Táki’s mond viel open van verbazing zo’n zacht en zingend geluid had hij nog nooit gehoord.
“Ee-â-ling?” klonk het nog eens, nu wat dringender, maar Táki had het de eerste keer ook wel verstaan.
“De kapitein is dood” zei hij plomp. “Samen met nog zesenveertig andere van mijn mannen, we hadden een partij bedorven vlees. Ik ben zijn plaatsvervanger, of althans totdat we bericht krijgen van de Kroon, maar dat kan nog wel een paar weken duren.”
De boodschapper leek nog steeds te twijfelen wat te doen en Táki wachtte af.
“De kapitein vertrouwde mij” zei hij toen, waarom precies wist hij niet, maar het leek precies te zijn wat de boodschapper wilde horen. Langzaam kwam een gehandschoende hand onder de mantel vandaan met een op gerold stuk perkament.
Táki pakte de rol aan en liep er mee naar zijn bureau waarop een lantaarn nog zachtjes brandde. Onderwijl verbrak hij het groene zegel waar geen stempel in gedrukt was en draaide de lantaarn wat omhoog. Rolde het stuk perkament uit en staarde verbaasd naar wat hij zag.
Het vel was vol geschreven met een van het fijnste handschrift wat hij ooit had gezien.
Hij had het hele Noordelijke Keizerrijk doorgereisd, sprak acht talen, kon er zes lezen en schrijven en van nog vier andere kende hij het schrift. Maar wat hij hier zag had hij nog nooit gezien, geen enkele van de tekens kwam hem bekend voor.
Vragend keek hij op naar de boodschapper, “kan jij dit lezen?”
Deze schudde alleen maar het hoofd.
“Waar komt dit vandaan, waar heb je de boodschap van kapitein Eârling heen gebracht?” vroeg Táki. De boodschapper leek even te twijfelen en antwoordde toen, “Mâg-àr-tá-Quïn”
“Dat kan niet, dat is een mythe”, schreeuwde Táki bijna, geheel van zijn stuk gebracht naar de boodschapper.
Táki stond nu recht voor de gemantelde figuur en nog stees bleef het gezicht in de schaduwen van de kap verborgen.
“Hoe kan het dat jij zo snel terug bent ? Mâg-àr-tá-Quïn ligt voorbij het Eindeloze water. Wie ben jij? WAT ben jij?" Vroeg Táki,
zich ondertussen realiserend dat hij al had aangenomen dat de boodschapper de waarheid sprak, en dat hij dat zonder enige bewijzen geloofde.
De kap kwam langzaam omhoog, toen de boodschapper naar Táki opkeek, en weer meende Táki een glinstering van zilver te zien.
-
- Puntenslijper
- Berichten: 33
- Lid geworden op: 26 sep 2013 19:33
een vraagje, hebben andere schrijvers ook een soort document waarin alle (belangrijke) personages staan met hun kenmerken, (uiterlijk/karakter) en water met ze gaat gebeuren, soort verhaallijn?
2. Het Oude Woud
Onbewegelijk stond ze midden op het pad, dat wat ze daar zag, had ze nog nooit gezien en ook nooit verwacht te gaan zien. Haar oom had wel gezegd dat ze vreemde dingen zou gaan zien, maar nooit zelfs niet in haar dromen had ze gedacht dat ook maar iets van de verhalen van haar moeder op waarheid beruste.
Daar voor haar op het pand stond een kat, maar niet zoals de katten uit haar dorp, nee deze was helemaal zwart, slank en had grote gele ogen die haar aanstaarde. Maar het belangrijkste verschil was toch wel de afmetingen van de kat. Deze was veel groter dan de katten die ze kende, hij was zelfs groter dan zij zelf was als hij op twee poten had gestaan. Ze wist hoe de dorpskatten met muizen om gingen en blik in de ogen van deze kat, liet haar denken dat zij nu een muis was.
“Panter, dat is jouw naam.” Ze schrok want ze had hard op gesproken en het niet in de gaten gehad. Op dat moment stopte plotseling de staart van de panter met heen en weer zwiepen en verschoof zijn blik naar iets achter haar, nog voor ze zich af kon vragen wat er gebeurde sprong hij rakelings langs haar hen, Automatisch draaide ze zich om en zag daar de panter zitten, met in zijn bek een konijn. Zijn ogen straalde nu een triomf uit en met twee sprongen was de grote kat weer in het dichte woud verdwenen.
Waarom was het ook zo heet in dit bos, veel warmer dan in haar thuisland, daar waar de mensen van het Westland het koud vonden, maar het Westland was ze al weken voorbij, en het was alleen maar warmer geworden. Haar bontmantel zat ondertussen al helemaal onder in haar tas. Ze liep rond in haar onderjurk waar ze de bouwen bij haar schouders had afgesneden, ook had ze haar jurk ingekort tot vlak boven haar knieën en liep ze rond op haar blote voeten. Als haar tante haar zo zag zou die haar zo hard slaan dat ze twee weken niet kon zitten en haar de rest van het jaar opsluiten. Maar haar tante was nu wel het laatste waar ze zich zorgen over maakte.
Daar was ze bij een splitsing aangekomen, het ene pad kon ze zowel linksaf als rechtdoor noemen, het andere ging duidelijk rechts, naar het Oosten. Ze kon voor de rest geen verschillen tussen beide paden zien.
Daarom ging ze in kleermakers zzit midden op de splitsing zitten en begon haar zoveelste schouwspreuk, maar dit keer was de uitkomst anders dan ze verwachte, alle voorgaande keren hadden de spreuken haar naar het noorden geleid. Maar nu was de boodschap anders, naar het Oosten.
Met hernieuwde hoop dat ze eindelijk eens ergens zou komen hernam ze haar zoektocht in de nieuwe richting door het Oude woud, hoewel ze niet wist of ze nog steeds in het oude wout zat, misschien hete het hier wel anders.
2. Het Oude Woud
Onbewegelijk stond ze midden op het pad, dat wat ze daar zag, had ze nog nooit gezien en ook nooit verwacht te gaan zien. Haar oom had wel gezegd dat ze vreemde dingen zou gaan zien, maar nooit zelfs niet in haar dromen had ze gedacht dat ook maar iets van de verhalen van haar moeder op waarheid beruste.
Daar voor haar op het pand stond een kat, maar niet zoals de katten uit haar dorp, nee deze was helemaal zwart, slank en had grote gele ogen die haar aanstaarde. Maar het belangrijkste verschil was toch wel de afmetingen van de kat. Deze was veel groter dan de katten die ze kende, hij was zelfs groter dan zij zelf was als hij op twee poten had gestaan. Ze wist hoe de dorpskatten met muizen om gingen en blik in de ogen van deze kat, liet haar denken dat zij nu een muis was.
“Panter, dat is jouw naam.” Ze schrok want ze had hard op gesproken en het niet in de gaten gehad. Op dat moment stopte plotseling de staart van de panter met heen en weer zwiepen en verschoof zijn blik naar iets achter haar, nog voor ze zich af kon vragen wat er gebeurde sprong hij rakelings langs haar hen, Automatisch draaide ze zich om en zag daar de panter zitten, met in zijn bek een konijn. Zijn ogen straalde nu een triomf uit en met twee sprongen was de grote kat weer in het dichte woud verdwenen.
Waarom was het ook zo heet in dit bos, veel warmer dan in haar thuisland, daar waar de mensen van het Westland het koud vonden, maar het Westland was ze al weken voorbij, en het was alleen maar warmer geworden. Haar bontmantel zat ondertussen al helemaal onder in haar tas. Ze liep rond in haar onderjurk waar ze de bouwen bij haar schouders had afgesneden, ook had ze haar jurk ingekort tot vlak boven haar knieën en liep ze rond op haar blote voeten. Als haar tante haar zo zag zou die haar zo hard slaan dat ze twee weken niet kon zitten en haar de rest van het jaar opsluiten. Maar haar tante was nu wel het laatste waar ze zich zorgen over maakte.
Daar was ze bij een splitsing aangekomen, het ene pad kon ze zowel linksaf als rechtdoor noemen, het andere ging duidelijk rechts, naar het Oosten. Ze kon voor de rest geen verschillen tussen beide paden zien.
Daarom ging ze in kleermakers zzit midden op de splitsing zitten en begon haar zoveelste schouwspreuk, maar dit keer was de uitkomst anders dan ze verwachte, alle voorgaande keren hadden de spreuken haar naar het noorden geleid. Maar nu was de boodschap anders, naar het Oosten.
Met hernieuwde hoop dat ze eindelijk eens ergens zou komen hernam ze haar zoektocht in de nieuwe richting door het Oude woud, hoewel ze niet wist of ze nog steeds in het oude wout zat, misschien hete het hier wel anders.
Over die verhaallijn. Ja, die heb ik wel. Vanuit mijn idee schrijf ik in grove lijnen het verhaal en begin dan eerst nog de personages wat beter te beschrijven. Leeftijd, relaties en namen.
Dan zet ik het plot in elkaar en begin deel voor deel te schrijven. Na verloop van tijd lees ik alles weer over en soms verschuif ik delen. Makkelijk zat op een PC Wel kopieën bewaren, altijd handig.
Het schrijven gaat wel redelijk vlug. Controleren duurt bij mij langer.
Dan zet ik het plot in elkaar en begin deel voor deel te schrijven. Na verloop van tijd lees ik alles weer over en soms verschuif ik delen. Makkelijk zat op een PC Wel kopieën bewaren, altijd handig.
Het schrijven gaat wel redelijk vlug. Controleren duurt bij mij langer.
Een zin vol woorden hoeft nog niet zinvol te zijn.
-
- Puntenslijper
- Berichten: 33
- Lid geworden op: 26 sep 2013 19:33
plot?
dat heb ik niet van dit verhaal, weet ongeveer waar het heen zal gaan, en heb her en der stukjes van gebeurtenissen in mijn hoofd die ik dan uitschrijf en 'toevoeg' aan het geheel,
zo kom ik er tijdens het digitaliseren achter dat bijvoorbeeld, hoofdstuk 6 mist, ik weet wel wat er in moet gebeuren, maar ik heb het nooit uitgeschreven.
Ik zie wel dat ik views heb op dit topic, maar zijn er mensen die het ook echt lezen? en willen weten waar dit ergens heen gaat?

zo kom ik er tijdens het digitaliseren achter dat bijvoorbeeld, hoofdstuk 6 mist, ik weet wel wat er in moet gebeuren, maar ik heb het nooit uitgeschreven.
Ik zie wel dat ik views heb op dit topic, maar zijn er mensen die het ook echt lezen? en willen weten waar dit ergens heen gaat?
a smile is the best armour for the brain.
-
- Puntenslijper
- Berichten: 33
- Lid geworden op: 26 sep 2013 19:33
3. Korea
“Jongen!”riep Edward naar zijn enige bediende. “Ja meneer” kwam het antwoord al gauw.
-“We gaan op reis”.
“Waarheen meneer?”
-“Cardiff”, en de jongen keek hem radeloos aan.
“Waar ligt dat?”
-“Wales” antwoordde Edward er zuchtend achteraan. Toen hij zag dat zijn bediende nog steeds niet wist wat hij bedoelde riep hij maar “Europa”. Nu snapte de jongen het en zijn pientere hersenen kwamen weer in werking. “Ik zal het reisbureau bellen meneer.”en hij was weer weg.
Zuchtend keek Edward weer uit het raam, waarschijnlijk was de jongen nog nooit buiten Chuncheon geweest, en nu nam hij hem mee naar Wales, zo’n ander land dan Korea. Maar hij had juist de bevestiging gekregen dat het was begonnen. Hij voelde het al een paar dagen, maar de boodschapper was vannacht gearriveerd.
Nogmaals keek hij naar het bericht, in een taal die hij al zestig jaar niet meer had gezien, maar toch nog zonder moeite kon lezen. Een bericht van zijn grootvader, zijn broer Eârling, die op de zesde wereld verbleef, was overleden. Hoe dat kon was Edward een raadsel zijn familie ging niet zomaar dood. Dat was dan ook de reden dat zijn grootvader hem naar huis sommeerde, terug naar Mâg-àr-tá-Quïn.
De windgeest die het bericht was komen brengen, had hem niet mee terug kunnen nemen, haar windwolf was daar niet sterk genoeg voor. Dus om van wereld naar wereld te reizen moest hij nu eerst naar Wales.
66 views, dat is toch 25 meer na mijn vorige post, waarschijnlijk wordt dit gelezen dus.
In het volgende stuk gebeurd meer
“Jongen!”riep Edward naar zijn enige bediende. “Ja meneer” kwam het antwoord al gauw.
-“We gaan op reis”.
“Waarheen meneer?”
-“Cardiff”, en de jongen keek hem radeloos aan.
“Waar ligt dat?”
-“Wales” antwoordde Edward er zuchtend achteraan. Toen hij zag dat zijn bediende nog steeds niet wist wat hij bedoelde riep hij maar “Europa”. Nu snapte de jongen het en zijn pientere hersenen kwamen weer in werking. “Ik zal het reisbureau bellen meneer.”en hij was weer weg.
Zuchtend keek Edward weer uit het raam, waarschijnlijk was de jongen nog nooit buiten Chuncheon geweest, en nu nam hij hem mee naar Wales, zo’n ander land dan Korea. Maar hij had juist de bevestiging gekregen dat het was begonnen. Hij voelde het al een paar dagen, maar de boodschapper was vannacht gearriveerd.
Nogmaals keek hij naar het bericht, in een taal die hij al zestig jaar niet meer had gezien, maar toch nog zonder moeite kon lezen. Een bericht van zijn grootvader, zijn broer Eârling, die op de zesde wereld verbleef, was overleden. Hoe dat kon was Edward een raadsel zijn familie ging niet zomaar dood. Dat was dan ook de reden dat zijn grootvader hem naar huis sommeerde, terug naar Mâg-àr-tá-Quïn.
De windgeest die het bericht was komen brengen, had hem niet mee terug kunnen nemen, haar windwolf was daar niet sterk genoeg voor. Dus om van wereld naar wereld te reizen moest hij nu eerst naar Wales.
66 views, dat is toch 25 meer na mijn vorige post, waarschijnlijk wordt dit gelezen dus.
In het volgende stuk gebeurd meer

-
- Puntenslijper
- Berichten: 33
- Lid geworden op: 26 sep 2013 19:33
Dat is leuk om te lezen Roosje.
4.
Aan de rand van het kamp meende de nachtwakers een ijzige wind op te voelen steken. “er zit kou in die wind” Mompelde de één,
- “Nee joh, gewoon een vroeg herfst windje” reageerde zijn collega. Maar even later begon het te sneeuwen en stonden ze allebei verbaasd naar boven te kijken.
Toen Táki wakker werd, had hij het koud en voelde zijn spieren stijf. Wat hem niet geheel verbaasde toen hij merkte dat hij op de grond lag.
“Verdomme uit m’n bed gerold” mompelde hij in zich zelf terwijl hij opstond.
Op het moment dat hij zijn tentflap open sloeg vloekte hij wederom, de winter was begonnen, en veel vroeger dan hij verwacht had. Dat zou een hoop moeilijkheden geven. Ze waren het zomerkamp, totaal niet uitgerust voor winterse omstandigheden. De aflossing met de winteruitrusting verwachte hij nog niet voor ongeveer vier weken!
Zijn manschappen, in de linnen tenten, zouden het absoluut niet warm hebben mocht het weer zo winters blijven, waar het wel op leek, te beoordelen aan de temperatuur en de straffe noordoosten wind.
Táki dook zijn tent weer in en schoot zijn jas aan, waar hij de vorige dag net de rangtekens voor plaatsvervangend kapitein op had genaaid. Stapte in zijn laarzen, die hij nodig eens moest in vetten, vooral nu het sneeuwde. Alvorens meteen weer naar buiten te gaan, op zoek naar zijn korporaal.
De laatste vond hij bij het grote vuur van de kok, slurpend aan een mok thee.
“Goede morgen Kapitein, mooi weertje vandaag hè?”reageerde de korporaal met een scheve grijns toen hij Táki zag aankomen.
-“Jazeker” antwoordde Táki net zo sarcastisch terwijl hij voor zichzelf ook een beker thee inschonk.
-“Hoeveel tenten hebben we leeg staan sinds vorige week?” doelend op de sterfgevallen vanwege de voedselvergiftiging.
“één derde ongeveer Kapitein” antwoordde de korporaal met een nare klank.
-“en hoeveel mannen hebben we nu per tent?” vroeg Táki door, omdat hij zo snel niet kon bedenken hoeveel tenten ze eigenlijk hadden.
“vier a vijf, hoezo? Gaan we dan eindelijk weg?” vroeg de korporaal hoopvol.
-“Nee, we moeten wachten op de aflossing. Maar ik wil dat je de mannen herverdeeld over de tenten. Zes personen per tent. Daarna alle lege tenten afbreken en de daken over de andere tenten heen zetten, zodat je een dubbel dak krijgt.”
“Erover?” vroeg de korporaal verbaasd.
-“Ja erover, dan blijft het binnen warmer en droger. Dan hebben we een grotere kans om deze vroege winter te overleven.” Verduidelijkte Táki zijn wensen aan de korporaal, waarvan hij wist dat die het nooit tot sergeant zou schoppen.
“vandaag?”presteerde de korporaal ook nog te vragen.
-“Nu!” riep Táki terwijl hij alweer onderweg terug was naar zijn tent, nadenkend over hoe hij het in hemels naam nog vier weken uit ging houden. Tekort aan eten, tekort aan hout, tekort te doen, en nu ook nog sneeuw en vrieskou. In ieder geval loste dat het nijpende tekort aan water op bedacht Táki cynisch. Er was dan ook echt helemaal niets in deze streek, geen wild, geen bomen, geen gras, geen rivieren laat staan een beek, alleen heuvels van grind en rots met heel af en toe een struikje. Wat moesten ze eigenlijk hier? Welke gevaren schuilde er aan deze grens van het Keizerrijk?
--
Weet iemand een andere variant voor de uitdrukking 'in hemels naam'? Ik vind het niet echt iets wat dit karakter zou zeggen, vooral niet met de achtergrond waar hij vandaan komt, waar jullie nog eigenlijk niets van weten bedenk ik me nu.
4.
Aan de rand van het kamp meende de nachtwakers een ijzige wind op te voelen steken. “er zit kou in die wind” Mompelde de één,
- “Nee joh, gewoon een vroeg herfst windje” reageerde zijn collega. Maar even later begon het te sneeuwen en stonden ze allebei verbaasd naar boven te kijken.
Toen Táki wakker werd, had hij het koud en voelde zijn spieren stijf. Wat hem niet geheel verbaasde toen hij merkte dat hij op de grond lag.
“Verdomme uit m’n bed gerold” mompelde hij in zich zelf terwijl hij opstond.
Op het moment dat hij zijn tentflap open sloeg vloekte hij wederom, de winter was begonnen, en veel vroeger dan hij verwacht had. Dat zou een hoop moeilijkheden geven. Ze waren het zomerkamp, totaal niet uitgerust voor winterse omstandigheden. De aflossing met de winteruitrusting verwachte hij nog niet voor ongeveer vier weken!
Zijn manschappen, in de linnen tenten, zouden het absoluut niet warm hebben mocht het weer zo winters blijven, waar het wel op leek, te beoordelen aan de temperatuur en de straffe noordoosten wind.
Táki dook zijn tent weer in en schoot zijn jas aan, waar hij de vorige dag net de rangtekens voor plaatsvervangend kapitein op had genaaid. Stapte in zijn laarzen, die hij nodig eens moest in vetten, vooral nu het sneeuwde. Alvorens meteen weer naar buiten te gaan, op zoek naar zijn korporaal.
De laatste vond hij bij het grote vuur van de kok, slurpend aan een mok thee.
“Goede morgen Kapitein, mooi weertje vandaag hè?”reageerde de korporaal met een scheve grijns toen hij Táki zag aankomen.
-“Jazeker” antwoordde Táki net zo sarcastisch terwijl hij voor zichzelf ook een beker thee inschonk.
-“Hoeveel tenten hebben we leeg staan sinds vorige week?” doelend op de sterfgevallen vanwege de voedselvergiftiging.
“één derde ongeveer Kapitein” antwoordde de korporaal met een nare klank.
-“en hoeveel mannen hebben we nu per tent?” vroeg Táki door, omdat hij zo snel niet kon bedenken hoeveel tenten ze eigenlijk hadden.
“vier a vijf, hoezo? Gaan we dan eindelijk weg?” vroeg de korporaal hoopvol.
-“Nee, we moeten wachten op de aflossing. Maar ik wil dat je de mannen herverdeeld over de tenten. Zes personen per tent. Daarna alle lege tenten afbreken en de daken over de andere tenten heen zetten, zodat je een dubbel dak krijgt.”
“Erover?” vroeg de korporaal verbaasd.
-“Ja erover, dan blijft het binnen warmer en droger. Dan hebben we een grotere kans om deze vroege winter te overleven.” Verduidelijkte Táki zijn wensen aan de korporaal, waarvan hij wist dat die het nooit tot sergeant zou schoppen.
“vandaag?”presteerde de korporaal ook nog te vragen.
-“Nu!” riep Táki terwijl hij alweer onderweg terug was naar zijn tent, nadenkend over hoe hij het in hemels naam nog vier weken uit ging houden. Tekort aan eten, tekort aan hout, tekort te doen, en nu ook nog sneeuw en vrieskou. In ieder geval loste dat het nijpende tekort aan water op bedacht Táki cynisch. Er was dan ook echt helemaal niets in deze streek, geen wild, geen bomen, geen gras, geen rivieren laat staan een beek, alleen heuvels van grind en rots met heel af en toe een struikje. Wat moesten ze eigenlijk hier? Welke gevaren schuilde er aan deze grens van het Keizerrijk?
--
Weet iemand een andere variant voor de uitdrukking 'in hemels naam'? Ik vind het niet echt iets wat dit karakter zou zeggen, vooral niet met de achtergrond waar hij vandaan komt, waar jullie nog eigenlijk niets van weten bedenk ik me nu.
-
- Puntenslijper
- Berichten: 33
- Lid geworden op: 26 sep 2013 19:33
5. Cardiff
Na een lange reis met de noodzakelijke overstappen en het niet zo noodzakelijke en vooral vervelende lange wachten op de verscheidene vliegvelden was Edward blij dat hij in Cardiff was aangekomen. Na te hebben ingecheckt bij het hotel was het eigenlijk tijd om te dineren maar Edward voelde zich opgejaagd nu hij eindelijk weer op reis was, onderweg terug om precies te zijn, wou hij eigenlijk gauw door, en daarvoor moest hij eerst een kaart ophalen, nee niet een kaart, dé kaart. Dus was hij nu onderweg naar de boekwinkel, zo’n soort boekwinkel dat het gewone winkelende publiek niet eens zag.
Edward die even stil stond op de drempel om te wennen aan de plotselinge schemering binnen, vroeg zich dan ook af of er de afgelopen zestig jaar ook maar één boek verkocht was. Er leek helemaal niets te zijn veranderd. Aangezien er niemand in de winkel was tikte Edward op het belletje dat op de toon stond te wachten. “Ik kom er aan” klonk een vriendelijke meisjes stem van achter een paar overvolle boekenkasten achter de toon vandaan. Een hoogblond meisje van een jaar of achttien gekleed in een simpel strak zwart T-shirt, een korte spijkerrok en knalroze panty. Haar haar droeg ze in een hoge paardenstaart en ze lachte een mooie rij tanden bloot terwijl ze vroeg hoe ze Edward kon helpen.
-“Ik zocht eigenlijk de heer Johannes Alexander” antwoordde Edward. Het meisje keek plots bedroefd “Mijn grootvader is drie weken geleden overleden”. Van dat antwoord schrok Edward, hij wist dat mensen dood gingen als ze oud werden, maar hij had nooit verwacht dat zijn oude vriend Johannes al uit het leven was gestapt.
-“Oh uh gecondoleerd” wist Edward uit te stamelen.
“Dank u, ik ben Julia en heb de winkel overgenomen, is er iets specifieks wat u zoekt?”
Edward besloot het maar te proberen want zelf zou hij het zeker nooit vinden tussen de duizenden boeken en geschriften in de winkel.
-“Ik heb uw grootvader lang geleden iets in bewaring gegeven en dat wou ik eigenlijk ophalen. Het gaat om een koker ongeveer een voet lang en een duim dik.” Julia keek bedenkelijk,
“Hoe lang geleden is het dat u die koker hier achterliet? Dan weet ik ongeveer waar ik moet zoeken.”
-“Vandaag op de dag af zestig jaar terug, en de koker is rood” antwoordde Edward.
“Dan denk ik dat ik wel een idee heb waar ik ongeveer moet gaan zoeken, Ik werk hier al zes jaar maar vind nog steeds elke dag nieuwe dingen. Gaat u daar maar even zitten.” Zei Julia terwijl ze naar een stoel gebAarde.
Edward nam dankbaar de uitnodiging aan en Julia verdween weer achter een kast.
“Wou u wat drinken?” riep ze van achter, en Edward die niet onbeleefd wou zijn en zich realiseerde dat het wel even ging duren riep terug dat hij een glaasje water wilde.
Toen Julia terug kwam met een glas viel het Edward op dat ze geen schoenen droeg maar op haar kousen rond liep.
Op het moment dat Edward het glas aanpakte raakte zijn vingers de hare en op dat moment schoot er en schok door hem heen waardoor het glas luid kletteren op de vloer aan scherven viel.
Julia en Edward keken elkaar geschrokken aan.
“Wat was dat” stamelde Julia.
-“Waarschijnlijk statische elektriciteit” mompelde Edward terwijl hij over zijn nog tintelende knokkels wreef, maar ondertussen werkten zijn hersenen op volle toeren, want de schok kon heel veel betekenen, en het was zeker geen statische elektriciteit. Ook bedacht hij, dat hij Julia’s ogen goud had zien oplichten tijdens de schok. Dat kon maar één ding betekenen Julia was niet zomaar een mens, maar een heks, en dat was heel bijzonder want de magie was op deze wereld heel zeldzaam en was haast niet mee inheems. Allemaal vanwege het simpele feit dat mensen er niet meer in geloofden.
“Ik haal wel even een dweil” zei Julia en met twee stappen was ze weg, terwijl Edward verder nadacht over de gouden kleur die hij meende gezien te hebben, dat kon een paar dingen betekenen. Maar om daar achter te komen had hij meer tijd nodig, zijn Grootvader zou nog even moeten wachten.
Julia kwam terug met een dweil en maakte met een paar snelle maar doelgerichte vegen de houten vloer schoon. Edward moest zich inhouden om haar nogmaals aan te raken, om te kijken of hij het goed had gezien in die voorgaande halve seconde.
“Ik zal nog even door zoeken naar de koker, maar ik gok dat het nog even gaat duren voor ik die vind, kunt u morgen anders terug komen? “vroeg Julia terwijl ze met de dweil verdween.
-“Ja hoor, dat is goed, ik verblijf in het hotel tegenover het stadhuis als je me nodig hebt.” Julia knikte dat ze wist waar het was en na een ‘tot ziens’ en ‘tot morgen’ verliet Edward de boekwinkel.
Edward hing lui in zijn stoel een beetje zappend over die paar kanalen die het hotel op de tv’s had geïnstalleerd. Hij vond het toch wel jammer dat zijn bediende ziek was geworden en in Korea had moeten achterblijven. Dit lichaam, wat overigens wel gewoon zijn eigen lichaam was, was erg verouderd, zoals normaal was op Aarde. Edward zou er niet dood aangaan. Maar hij zou blij zijn als hij weer thuis was, en zijn lichaam weer ‘normaal’ jong en vitaal zou zijn. Hij dacht nog steeds na over het meisje uit de boekwinkel, Julia. Gouden ogen, ze was zeker een heks, dat stond zo goed als vast na de schok.
Die schok kon alleen maar gebeuren als twee ‘magische’ wezens elkaar aanraakten en ze op een verschillend kracht veld opereerden.
Goud dat had meestal verband met de zon, de zon stond voor de tijd, maar alle tijd heksen die Edward kende of van gehoord had waren mannen. De zon kon ook voor warmte staan, Maar een vuur heks in een boekwinkel vol brandbare papieren kon nooit zolang goed gegaan zijn. De zon stond ook voor leven, en dat was volgens Edward veel aannemelijker, dat paste ook bij haar ‘normale’ blauwe ogen, de verbinding met water, want zonder water was er ook geen leven mogelijk.
Edward schrok wakker en realiseerde zich dat hij in de stoel voor de tv in slaap gevallen was. Het duurde nog even voordat hij door had waarvan hij wakker geworden was, er werd op de deur geklopt.
Edward wierp een blik op zijn horloge en zag dat het al tegen tweeën liep. Wie klopte er nou om zo’n tijd op de deur? Tot Edward's verbazing stond Julia voor de deur. Nog steeds het zelfde gekleed, met een lange jas tot op haar knieën die openhing. In haar ene hand een paar pumps, die ze dus alweer uit had, en in de andere een tas.
“Ik heb ‘m gevonden”zei ze voordat Edward ook maar gedacht had aan een begroeting.
Julia stapte langs Edward heen de hotelkamer in, gooide haar hakken in een hoek, haar jas op het bed en begon in haar tas te rommelen.
-“Je had echt niet midden in de nacht hoeven komen hoor, ik had best tot morgen kunnen wachten.” zei Edward.
“Nee, dat kon niet, want ik wil weten wat dit is.” Antwoordde Julia.
Op dat moment vond ze wat ze zocht, en snapte Edward waarom ze midden in de nacht naar zijn kamer was gekomen. De koker reageerde namelijk op haar net zoals met de toevallige aanraking in de boekwinkel. Haar ogen gloeide goudachtig op en de koker begon een rood pulserend licht te verspreiden.
-“Oh,” zei Edward, en hij had nu gelijk zijn bevestiging. Ze was een heks, een heks met de mogelijkheid te beschikken over levens.
“Wat is dit? En waarom gaat het licht geven als ik het aanraak? En ga me nou niet vertellen dat het statische elektriciteit is.” Zei Julia terwijl ze de koker voorhield aan Edward.
-“ik neem aan dat je er in gekeken hebt?”zei Edward en Julia knikte. “en wat zag je?”
“Niks, er zit een leeg vel in.” Antwoordde Julia.
-“Mooi dan ben je dus geen familie, want alleen mijn bloed en kan de tekens zichtbaar maken.” Zei Edward enigszins opgelucht.
-“Het is de kaart der Werelden” Julia keek Edward onbegrijpelijk aan, maar vroeg niets.
-“kijk maar” zei Edward terwijl hij de koker open schroefde, hij haalde er een opgerold stuk perkament uit, rolde het voorzichtig af, vouwde het open en legde het op tafel. Onder zijn aanraking veegde hij de vouwen en kreukels glad alsof ze er nooit geweest waren.
Edward tikte twee keer met zijn vinger midden op het vel, vanuit de plek die hij aangeraakt had begonnen er lijnen te verschijnen, deze tekenden landen, rivieren, bergen en zeeën.
Langzaam ontstond de kaart van Europa, maar voordat de kaart uitgetekend was, tikte Edward op de Britse eilanden, en alle inkt vervaagde, waarna de kaart opnieuw begon maar nu ingezoomd op de Britse eilanden, veel gedetailleerder. Nu verscheen er ook kleur, de zeeën werden blauw en, de bossen groen. Maar de hele afbeelding leek nooit helemaal stil te staan, alsof het water stroomde en de bomen heen en weer wiegden op de wind.
Er begonnen nu ook allerlei andere tekens te verschijnen, en Julia stond er moet openmond naar te kijken.
-“Dit” zei Edward al wijzend naar een rood pulserend puntje.
-“Ben ik, als ik nog meer in zou zoomen, zal er ook een goud kleurig puntje zichtbaar worden. Dat ben jij.”
“waarom…” begon Julia. Maar Edward, bracht haar met een handgebaar het zwijgen toe.
-“Dat komt zo, deze kaart geeft alle magische dingen weer, heksen, tovenaren, elven, draken, enzovoorts, maar ook poorten naar andere werelden en tijden.” Vertelde Edward,
-“Kijk maar hier heb je Stonehenge, dat is een poort naar het verleden, maar een onbetrouwbare.”
Julia boog zich naar de plek die Edward aanwees en zag inderdaad een miniatuur tekening van de bekende stenen.
-“Ik heb de kaart nodig,” vervolgde Edward zijn verhaal. -“omdat ik opzoek ben naar hem, en zo te zien slaapt hij nog steeds onder Snowdonia.”
Julia keek nogmaals naar de plek die Edward aanwees, en zag nu een tekeningetje van een rood figuurtje wat zich had opgerold, maar toen herkende ze er de rode draak van Wales in.
“U bedoeld te zeggen dat Y Ddraig Goch bestaat?” vroeg Julia verbaast.
-“Jazeker” antwoordde Edward, “en hij is zover ik weet één van de laatste draken die mij naar huis kan brengen. Draken kunnen namelijk tussen werelden reizen, en het belangrijkste ze kunnen reizigers meenemen.
Normaal zou ik een poort kunnen nemen maar de Aarde heeft geen poort naar een andere wereld, dus is dit de enige manier. “
“Stel dat ik jouw geloof, wat heeft het dan met mij te maken?” vroeg Julia na een korte stilte.
-“Jij bent een heks. Een heks die haar krachten trekt van de zon en de levens energie kan beïnvloeden.”
Edward keek Julia aan terwijl hij dit zei, en tot zijn verbazing reageerde ze haast opgelucht.
-“Je gelooft me?”vroeg Edward enigszins twijfelachtig.
“Ja, het verklaart een hoop.” En Julia vertelde dat ze in het verleden vaker die schok had gevoeld, net als toen ze Edward aanraakte. Uitgebloeide planten fleurden dan weer op, uitgeputte vogeltjes vlogen weer kwiek weg. Maar ze had het nog nooit gevoeld bij een aanraking met een ander persoon. Ze had ook geprobeerd hetzelfde te bereiken toen haar opa gestorven was. Maar toen wou er niets gebeuren.
-“Dat komt”legde Edward uit.
-“Omdat je die planten en vogels uit jouw levensenergie kon voeden, en deze nog niet helemaal dood waren, planten en vogeltjes hebben ook vele malen minder energie nodig dan een mens, dat zou al jouw krachten gekost hebben. En de magische en natuurkundige wetten op deze wereld staan weer tot leven wekken niet toe. Alles wat hier leeft wordt oud en zal ooit sterven.”
-----
Eigenlijk ben ik niet heel tevreden met hoe snel sommige feiten boven tafel komen.
Na een lange reis met de noodzakelijke overstappen en het niet zo noodzakelijke en vooral vervelende lange wachten op de verscheidene vliegvelden was Edward blij dat hij in Cardiff was aangekomen. Na te hebben ingecheckt bij het hotel was het eigenlijk tijd om te dineren maar Edward voelde zich opgejaagd nu hij eindelijk weer op reis was, onderweg terug om precies te zijn, wou hij eigenlijk gauw door, en daarvoor moest hij eerst een kaart ophalen, nee niet een kaart, dé kaart. Dus was hij nu onderweg naar de boekwinkel, zo’n soort boekwinkel dat het gewone winkelende publiek niet eens zag.
Edward die even stil stond op de drempel om te wennen aan de plotselinge schemering binnen, vroeg zich dan ook af of er de afgelopen zestig jaar ook maar één boek verkocht was. Er leek helemaal niets te zijn veranderd. Aangezien er niemand in de winkel was tikte Edward op het belletje dat op de toon stond te wachten. “Ik kom er aan” klonk een vriendelijke meisjes stem van achter een paar overvolle boekenkasten achter de toon vandaan. Een hoogblond meisje van een jaar of achttien gekleed in een simpel strak zwart T-shirt, een korte spijkerrok en knalroze panty. Haar haar droeg ze in een hoge paardenstaart en ze lachte een mooie rij tanden bloot terwijl ze vroeg hoe ze Edward kon helpen.
-“Ik zocht eigenlijk de heer Johannes Alexander” antwoordde Edward. Het meisje keek plots bedroefd “Mijn grootvader is drie weken geleden overleden”. Van dat antwoord schrok Edward, hij wist dat mensen dood gingen als ze oud werden, maar hij had nooit verwacht dat zijn oude vriend Johannes al uit het leven was gestapt.
-“Oh uh gecondoleerd” wist Edward uit te stamelen.
“Dank u, ik ben Julia en heb de winkel overgenomen, is er iets specifieks wat u zoekt?”
Edward besloot het maar te proberen want zelf zou hij het zeker nooit vinden tussen de duizenden boeken en geschriften in de winkel.
-“Ik heb uw grootvader lang geleden iets in bewaring gegeven en dat wou ik eigenlijk ophalen. Het gaat om een koker ongeveer een voet lang en een duim dik.” Julia keek bedenkelijk,
“Hoe lang geleden is het dat u die koker hier achterliet? Dan weet ik ongeveer waar ik moet zoeken.”
-“Vandaag op de dag af zestig jaar terug, en de koker is rood” antwoordde Edward.
“Dan denk ik dat ik wel een idee heb waar ik ongeveer moet gaan zoeken, Ik werk hier al zes jaar maar vind nog steeds elke dag nieuwe dingen. Gaat u daar maar even zitten.” Zei Julia terwijl ze naar een stoel gebAarde.
Edward nam dankbaar de uitnodiging aan en Julia verdween weer achter een kast.
“Wou u wat drinken?” riep ze van achter, en Edward die niet onbeleefd wou zijn en zich realiseerde dat het wel even ging duren riep terug dat hij een glaasje water wilde.
Toen Julia terug kwam met een glas viel het Edward op dat ze geen schoenen droeg maar op haar kousen rond liep.
Op het moment dat Edward het glas aanpakte raakte zijn vingers de hare en op dat moment schoot er en schok door hem heen waardoor het glas luid kletteren op de vloer aan scherven viel.
Julia en Edward keken elkaar geschrokken aan.
“Wat was dat” stamelde Julia.
-“Waarschijnlijk statische elektriciteit” mompelde Edward terwijl hij over zijn nog tintelende knokkels wreef, maar ondertussen werkten zijn hersenen op volle toeren, want de schok kon heel veel betekenen, en het was zeker geen statische elektriciteit. Ook bedacht hij, dat hij Julia’s ogen goud had zien oplichten tijdens de schok. Dat kon maar één ding betekenen Julia was niet zomaar een mens, maar een heks, en dat was heel bijzonder want de magie was op deze wereld heel zeldzaam en was haast niet mee inheems. Allemaal vanwege het simpele feit dat mensen er niet meer in geloofden.
“Ik haal wel even een dweil” zei Julia en met twee stappen was ze weg, terwijl Edward verder nadacht over de gouden kleur die hij meende gezien te hebben, dat kon een paar dingen betekenen. Maar om daar achter te komen had hij meer tijd nodig, zijn Grootvader zou nog even moeten wachten.
Julia kwam terug met een dweil en maakte met een paar snelle maar doelgerichte vegen de houten vloer schoon. Edward moest zich inhouden om haar nogmaals aan te raken, om te kijken of hij het goed had gezien in die voorgaande halve seconde.
“Ik zal nog even door zoeken naar de koker, maar ik gok dat het nog even gaat duren voor ik die vind, kunt u morgen anders terug komen? “vroeg Julia terwijl ze met de dweil verdween.
-“Ja hoor, dat is goed, ik verblijf in het hotel tegenover het stadhuis als je me nodig hebt.” Julia knikte dat ze wist waar het was en na een ‘tot ziens’ en ‘tot morgen’ verliet Edward de boekwinkel.
Edward hing lui in zijn stoel een beetje zappend over die paar kanalen die het hotel op de tv’s had geïnstalleerd. Hij vond het toch wel jammer dat zijn bediende ziek was geworden en in Korea had moeten achterblijven. Dit lichaam, wat overigens wel gewoon zijn eigen lichaam was, was erg verouderd, zoals normaal was op Aarde. Edward zou er niet dood aangaan. Maar hij zou blij zijn als hij weer thuis was, en zijn lichaam weer ‘normaal’ jong en vitaal zou zijn. Hij dacht nog steeds na over het meisje uit de boekwinkel, Julia. Gouden ogen, ze was zeker een heks, dat stond zo goed als vast na de schok.
Die schok kon alleen maar gebeuren als twee ‘magische’ wezens elkaar aanraakten en ze op een verschillend kracht veld opereerden.
Goud dat had meestal verband met de zon, de zon stond voor de tijd, maar alle tijd heksen die Edward kende of van gehoord had waren mannen. De zon kon ook voor warmte staan, Maar een vuur heks in een boekwinkel vol brandbare papieren kon nooit zolang goed gegaan zijn. De zon stond ook voor leven, en dat was volgens Edward veel aannemelijker, dat paste ook bij haar ‘normale’ blauwe ogen, de verbinding met water, want zonder water was er ook geen leven mogelijk.
Edward schrok wakker en realiseerde zich dat hij in de stoel voor de tv in slaap gevallen was. Het duurde nog even voordat hij door had waarvan hij wakker geworden was, er werd op de deur geklopt.
Edward wierp een blik op zijn horloge en zag dat het al tegen tweeën liep. Wie klopte er nou om zo’n tijd op de deur? Tot Edward's verbazing stond Julia voor de deur. Nog steeds het zelfde gekleed, met een lange jas tot op haar knieën die openhing. In haar ene hand een paar pumps, die ze dus alweer uit had, en in de andere een tas.
“Ik heb ‘m gevonden”zei ze voordat Edward ook maar gedacht had aan een begroeting.
Julia stapte langs Edward heen de hotelkamer in, gooide haar hakken in een hoek, haar jas op het bed en begon in haar tas te rommelen.
-“Je had echt niet midden in de nacht hoeven komen hoor, ik had best tot morgen kunnen wachten.” zei Edward.
“Nee, dat kon niet, want ik wil weten wat dit is.” Antwoordde Julia.
Op dat moment vond ze wat ze zocht, en snapte Edward waarom ze midden in de nacht naar zijn kamer was gekomen. De koker reageerde namelijk op haar net zoals met de toevallige aanraking in de boekwinkel. Haar ogen gloeide goudachtig op en de koker begon een rood pulserend licht te verspreiden.
-“Oh,” zei Edward, en hij had nu gelijk zijn bevestiging. Ze was een heks, een heks met de mogelijkheid te beschikken over levens.
“Wat is dit? En waarom gaat het licht geven als ik het aanraak? En ga me nou niet vertellen dat het statische elektriciteit is.” Zei Julia terwijl ze de koker voorhield aan Edward.
-“ik neem aan dat je er in gekeken hebt?”zei Edward en Julia knikte. “en wat zag je?”
“Niks, er zit een leeg vel in.” Antwoordde Julia.
-“Mooi dan ben je dus geen familie, want alleen mijn bloed en kan de tekens zichtbaar maken.” Zei Edward enigszins opgelucht.
-“Het is de kaart der Werelden” Julia keek Edward onbegrijpelijk aan, maar vroeg niets.
-“kijk maar” zei Edward terwijl hij de koker open schroefde, hij haalde er een opgerold stuk perkament uit, rolde het voorzichtig af, vouwde het open en legde het op tafel. Onder zijn aanraking veegde hij de vouwen en kreukels glad alsof ze er nooit geweest waren.
Edward tikte twee keer met zijn vinger midden op het vel, vanuit de plek die hij aangeraakt had begonnen er lijnen te verschijnen, deze tekenden landen, rivieren, bergen en zeeën.
Langzaam ontstond de kaart van Europa, maar voordat de kaart uitgetekend was, tikte Edward op de Britse eilanden, en alle inkt vervaagde, waarna de kaart opnieuw begon maar nu ingezoomd op de Britse eilanden, veel gedetailleerder. Nu verscheen er ook kleur, de zeeën werden blauw en, de bossen groen. Maar de hele afbeelding leek nooit helemaal stil te staan, alsof het water stroomde en de bomen heen en weer wiegden op de wind.
Er begonnen nu ook allerlei andere tekens te verschijnen, en Julia stond er moet openmond naar te kijken.
-“Dit” zei Edward al wijzend naar een rood pulserend puntje.
-“Ben ik, als ik nog meer in zou zoomen, zal er ook een goud kleurig puntje zichtbaar worden. Dat ben jij.”
“waarom…” begon Julia. Maar Edward, bracht haar met een handgebaar het zwijgen toe.
-“Dat komt zo, deze kaart geeft alle magische dingen weer, heksen, tovenaren, elven, draken, enzovoorts, maar ook poorten naar andere werelden en tijden.” Vertelde Edward,
-“Kijk maar hier heb je Stonehenge, dat is een poort naar het verleden, maar een onbetrouwbare.”
Julia boog zich naar de plek die Edward aanwees en zag inderdaad een miniatuur tekening van de bekende stenen.
-“Ik heb de kaart nodig,” vervolgde Edward zijn verhaal. -“omdat ik opzoek ben naar hem, en zo te zien slaapt hij nog steeds onder Snowdonia.”
Julia keek nogmaals naar de plek die Edward aanwees, en zag nu een tekeningetje van een rood figuurtje wat zich had opgerold, maar toen herkende ze er de rode draak van Wales in.
“U bedoeld te zeggen dat Y Ddraig Goch bestaat?” vroeg Julia verbaast.
-“Jazeker” antwoordde Edward, “en hij is zover ik weet één van de laatste draken die mij naar huis kan brengen. Draken kunnen namelijk tussen werelden reizen, en het belangrijkste ze kunnen reizigers meenemen.
Normaal zou ik een poort kunnen nemen maar de Aarde heeft geen poort naar een andere wereld, dus is dit de enige manier. “
“Stel dat ik jouw geloof, wat heeft het dan met mij te maken?” vroeg Julia na een korte stilte.
-“Jij bent een heks. Een heks die haar krachten trekt van de zon en de levens energie kan beïnvloeden.”
Edward keek Julia aan terwijl hij dit zei, en tot zijn verbazing reageerde ze haast opgelucht.
-“Je gelooft me?”vroeg Edward enigszins twijfelachtig.
“Ja, het verklaart een hoop.” En Julia vertelde dat ze in het verleden vaker die schok had gevoeld, net als toen ze Edward aanraakte. Uitgebloeide planten fleurden dan weer op, uitgeputte vogeltjes vlogen weer kwiek weg. Maar ze had het nog nooit gevoeld bij een aanraking met een ander persoon. Ze had ook geprobeerd hetzelfde te bereiken toen haar opa gestorven was. Maar toen wou er niets gebeuren.
-“Dat komt”legde Edward uit.
-“Omdat je die planten en vogels uit jouw levensenergie kon voeden, en deze nog niet helemaal dood waren, planten en vogeltjes hebben ook vele malen minder energie nodig dan een mens, dat zou al jouw krachten gekost hebben. En de magische en natuurkundige wetten op deze wereld staan weer tot leven wekken niet toe. Alles wat hier leeft wordt oud en zal ooit sterven.”
-----
Eigenlijk ben ik niet heel tevreden met hoe snel sommige feiten boven tafel komen.