
Een windvlaag streelde haar gezicht, liet haar haren wapperen. Ze rilde maar nam het gevoel voor lief. Het deed haar beseffen dat ze leefde. Ze sloeg haar ogen naar de hemel, waar geen ster aan te zien was. Er was een storm op komst en in een storm houden zelfs de mooiste, felste sterren zich schuil. Een glimlach speelde rondom haar lippen. Ze was geboren tijdens een vreselijke storm. De geluiden van donder en bliksem waren waarschijnlijk de eerste die ze gehoord had en van kleins af aan had ze ze gekoesterd. Er was iets bijzonders aan een storm, bijna iets magisch. Haar moeder vertelde haar vroeger dat ze niet bang hoefde te zijn voor onweer, dat de wolken gewoon een beetje ruzie maakten. Maar ze was niet bang en ze geloofde haar moeder niet. Wolken maakten geen ruzie. Alleen mensen deden dat. Ze was op dat moment nog maar een peuter maar begreep dat mensen alles kapot maakten wat goed was.
Het begon heviger te waaien. De wind blies haar haren nu alle kanten op. De sigaret tussen haar vingers doofde door de kou en ze zag het vuur uitgaan. Ze stond op van haar stoel en liep een stukje de tuin in. Vanaf hier kon ze de rest van haar straat zien. Nieuwe huizen waar geen licht achter de ramen scheen. De mensen sliepen of verscholen zich achter hun gordijnen, veilig in bed. Kropen waarschijnlijk onder de dekens en trokken kussens over hun oren. Kleine kinderen zouden bij hun ouders in bed kruipen, waar ze hetzelfde verhaal te horen zouden krijgen als zij al die jaren geleden had gehoord. Ze begreep het niet. Waarom zou je je verschuilen voor iets wat zo mooi was?
De eerste regendruppels vielen op aarde. Ze spatten op lichaam en het gras rondom haar schoenen. Opgewonden trok ze de versleten Nikes uit en smeet ze weg. Het gras was nat en voelde kleverig aan onder haar voeten maar het kon haar niets schelen. Ze hield van dit gevoel, de aanraking met de aarde. De regen kwam nu snel op haar neer, terwijl de wind bulderde en bomen bijna omver trok. Ze legde haar hoofd in haar nek en lachte bijna hysterisch. Ze hief haar handen naar de hemel op, alsof ze wilde zeggen: ‘Kom maar, kom bij me.’ Meteen zag ze een fel licht, gevolgd door een donderslag die de grond deed trillen. Ze lachte niet meer, maar kraaide zelfs. Voor een omstander had het gemeen geklonken, maar het kon haar niet schelen. De donder was muziek, de flitsen de lichteffecten en ze verloor zichzelf in het concert dat de natuur voor haar speelde. De aarde was een cirkel en zij was het middelpunt.
Ze danste door de tuin. Haar voeten deden modder op haar witte jurk spatten maar ze merkte het niet eens. Het was lang geleden dat ze zo gelukkig was geweest en ze wilde er geen seconde van missen. De storm die al wekenlang in haar woedde, kwam eindelijk naar buiten. Ze zwierde in het rond, haar armen sierlijk om haar lichaam en haar voeten volgden haar geest. Haar lichtblonde haar was donker gekleurd door de regen en de slierten plakten aan haar schedel maar ze gaf er niets om. Om haar heen schoten de lichtflitsen door de lucht, alsof ze tikkertje speelden. Ze draaide om de as van haar lichaam en het leek alsof ze langzaam opsteeg. Haar hart bonsde luid in haar borst, haar maag kriebelde van opwinding. Ze was één met de storm. De donder schreeuwde haar woede en de flitsen produceerde haar onmacht. Haar bewegingen werden groter, haar sierlijkheid verdween en met elk stap op het gras, spatte de modder nog hoger op.
Ze begon te schreeuwen.
Een nieuwe lichtflits schoot door de lucht en verlichtte haar voor een paar seconden. De witte, katoenen jurk was bruin van de modder. Er zat aarde op haar slanke benen. Langs haar gezicht, vertrokken van onmacht en verdriet, dropen straaltjes water. Regen vermengd met tranen. Op haar polsen staken witte littekens af, horizontaal onder elkaar. Het enige fysieke bewijs van de storm die in haar woedde.
Ze haatte haar littekens en koesterde ze tegelijkertijd. Het was het bewijs dat ze sterker was dan de donder en bliksem in haar. Het was ook het bewijs dat ze had gefaald om het te stoppen.
Nog één keer hief ze haar handen naar de hemel. Smekend, wanhopig.
‘Neem me astublieft mee...’
Ze voelde hoe iets haar lichaam binnendrong en zich razendsnel verspreidde. Hete golven van elektriciteit die een weg zochten naar haar hart. Het verlamde haar. Ze stond nog met haar armen in de lucht toen er een glimlach op haar lippen verscheen.
Een dankbare glimlach, terwijl de bliksem voor altijd haar hart stil legde.