De Dwikaja

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Dit is al een heel erg oud verhaal en heb het proberen wat te verbeteren, maar als er nog wat fouten in staan laat maar weten :)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Dit verhaal gaat over deze wereld, toen er nog andere volkeren hier woonden en die er niet zo uit zagen als wij. Ze noemde zichzelf de dwikaja, het was een volkje apart. Ze waren heel klein en veel ouder dan wij, ook hadden ze geen gewone oren maar puntige oren. Ze spreken nog een oude taal van de tijd dat iedereen het zelfde sprak. De Dwikaja waren een zeer vredig volkje en ze waren altijd lief voor elkaar. Natuurlijk plaagden ze wel, maar zij kenden geen oorlog of haat, dat was onbekend voor hen. Waarschijnlijk omdat niemand van hun bestaan afwist. Tot dat er één van hen naar onze landen ging. Een zekere Nopnik ging op reis.


Nopnik was toen al honderdvijftig jaar oud. Hij zat in de zelfde fase als wij rond de vijftien jaar zitten: de puberteid. Hij was het beu om iedere keer in de zelfde steden te zijn en wilde eens rond trekken, maar nog nooit had iemand dat gedaan. Dus maakte hij een plan om toch te mogen vertrekken. Tijdens de natuurlessen vertelde Nopnik het aan zijn twee beste vrienden.
“Ben je dat echt van plan?” Vroeg Kimon vol ongeloof. Nopnik keek hem vastberaden aan.
“Ik ben al hondervijftig jaar. Dus ik mag zeker wel kiezen wat ik wil.”
“Ja, maar wie gaat er dan mee?” Vroeg zijn andere vriend Dwajk, die ook vol ongeloof naar Nopnik keek.
“Niemand.” Kimon en Dwajk keken elkaar even aan en glimlachten toen naar Nopnik.
“Wij gaan mee.”
“Jullie?! Dat meen je niet. Kimon, Jij weet net zo goed als wij dat jij bang bent om je bekende plaatsen te verlaten en je hebt bijna altijd heimwee.”
“Klopt, maar ik heb nog nooit de kans gekregen om het te overwinnen.” Daar had Kimon een punt.
“En jij Dwajk. Wil jij ook mee?” Dwajk knikte zo hard dat zijn nek er van zeer deed.
“Natuurlijk, een beetje avontuur kan toch geen kwaad. Nu geen gemaar meer, wij gaan mee.” Nopnik dacht goed na en moest wel toegeven dat met zijn vrienden het veel leuker zou worden.
“Goed dan.”
“Yeey!" riep Kimon en stak zijn armen in de lucht van blijheid, waar Nopnik en Dwajk om moesten lachen.
"Wanneer gaan we eigenlijk?”
“Ik moet nog voor voorraden zorgen. En als jullie mee willen moeten jullie wel een slee en een paar hazen te pakken zien te krijgen.” Nopnik keek van Dwajk naar Kimon, die alles druk aan het opschrijven was.
“Dat lukt wel en we zullen elk ook eten mee nemen.”
“Oké. Binnen drie dagen vertrekken we.”
De rinkel ging en ze gingen weer verder met de les over de natuur. Natuurlijk konden geen van de drie zijn gedachte bij de les houden. Net als de drie volgende dagen, maar dan was het eindelijk zo ver.

Ze hadden af gesproken om die ochtend net als altijd te doen: zegen dat ze ’s avonds terug kwamen en naar de les gaan. Alleen deze keer gingen ze de andere kant op. Richting de grens van hun land. En daar achter begon het avontuur.
“Heeft iedereen alles?” Nopnik pakte een lijstje.
“Voorraden?”
“Ja.”
“Slee met hazen?”
“Ja.”
“Kledij?”
“Ja.”
“Oké. Dan kunnen we vertrekken. Ik weet niet wanneer we terug komen maar dat zullen we dan wel zien.” En daar vertrokken ze op de slee. Het was het begin van de winter.

Dagen gingen voorbij en de drie hadden nog niks anders gezien dan sneeuw en bergen. En soms hier en daar een bosje. Verder niks. Kimon begon sterk te twijfelen of er nog andere wezens op de aarde woonden. Hij had altijd gedacht dat de aarde plat was, net als de meeste Dwikaja. En dat vertelde hij die avond ook aan de anderen.
“Ik blijf er bij dat straks de grond stopt en dat we naar beneden storten.” vertelde hij en keek wat angstig rond. Dwajk keek naar Nopnik en grinnikte.
“Doe niet zo kinderachtig. Dat was een verhaal dat men vertelde aan de kinderen om hen bang te maken.”
“Nou, toch zijn er ook groten die het geloven.”
“Dat komt omdat hun hersens nooit zijn volgroeid. Dat gebeurt wel vaker.”
“Daar heeft Nopnik wel gelijk mee, Kimon. Mijn grootmoeder is ook zo en gelooft ook alles wat je haar zegt. Wie weet ben jij ook zo." Kimon zuchte en keek wat triest.
"Dat is niet slecht bedoeld Kimon, maar dat is nu eenmaal het leven.” voegde Dwajk er dus snel aan toe.
“Ja, misschien heb je wel gelijk. Moeder heeft het ook al tegen me gezegd. Maar ik vind het niet erg hoor.” Kimon lachte flauwtjes. Dan geeuwde Nopnik luid en legde zich neer op het zelf gemaakte slaapplaatsje van mos en bladeren.
“Kom, we zullen nu maar gaan slapen. Want morgen moeten we weer verder gaan.” Om de beurt hielden ze de wacht.

In het land van de Dwikaja zaten er drie Dwikaja vrouwen elk achter het raam van hen huisje naar buiten te kijken om te zien of hun jongens nog niet terug waren.
Laatst gewijzigd door lisbeth op 10 jun 2013 18:11, 2 keer totaal gewijzigd.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
Blieje
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1444
Lid geworden op: 02 apr 2013 22:57

Waar oh waar gaat de reis heen? ;) Hier zijn wel een paar foutjes die ik ontdekt heb:

Natuurlijk plaagde ze wel, maar zij kende geen oorlog of haat, dat was onbekend voor hen. = plaagden, kenden
Waarschijnlijk omdat niemand van hen bestaan afwist. = hun
pubertijd. = puberteit
Kimon en Dwajk keken elkaar even aan en glimlachte toen naar Nopnik. = glimlachten
Het was begin de winter. = het begin van de winter
of er nog andere wezens op de aarde woonde. = woonden
omdat hen hersens nooit zijn vol groeit. = hun, volgroeid
geloofd ook alles = gelooft

Groetjes Blieje :D
Het laatste contact is altijd het zwaarste.
Christian Damen
Toetsenbord
Toetsenbord
Berichten: 2110
Lid geworden op: 19 jun 2012 01:37

Even snel naar gekeken, ik vind de dialogen eerlijk gezegd wat kaaltjes: je zet alleen maar neer wat er gezegd wordt, niet hóe het gezegd wordt. Ik zou het mooier vinden als je er bewegingen en lichaamsexpressies bij zou zetten.

“Niemand.” Kimon en Dwajk keken elkaar even aan en glimlachte toen naar Nopnik.

Is daar een goed voorbeeld van, je zet hier lichaamsexpressie neer, waardoor het direct een stuk interessanter/mooier word om te lezen.

Het is een klein iets, maar ik denk dat in het algeheel je verhaal er voller van wordt, en zo mensen meer zal aanspreken, meer in het verhaal en de gebeurtenissen zelf trekken :)
Suppose you toss a coin enough times
Suppose one day, it lands on its edge
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Even snel naar gekeken, ik vind de dialogen eerlijk gezegd wat kaaltjes: je zet alleen maar neer wat er gezegd wordt, niet hóe het gezegd wordt. Ik zou het mooier vinden als je er bewegingen en lichaamsexpressies bij zou zetten.
bedankt, zal het eens goed door nemen voor ik nog wat post. Het is een verhaal dat ik geschreven heb voor ik ooit tips enzo gekregen had op deze site of een ander, vandaar dat er heel wat aangepast moet worden denk ik.
Hier zijn wel een paar foutjes die ik ontdekt heb:
Zal ze meteen aanpassen :)
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Maanden gingen voorbij en ze vonden maar niets, maar toch bleven ze verder zoeken.
In het dorp hadden de mannen het opgegeven om te zoeken naar de drie jongens. Ze hadden sinds de eerste dag steeds zoektochten gehouden en waren steeds verder van het dorp gaan zoeken, maar na een paar weken hadden ze nog steeds niets gevonden. De jongens werden als vermist opgegeven.
“Waar zijn ze tocht.” Jammerde de moeder van Kimon, “Mijn zoon is nog nooit zo verweg geweest, hij bleef altijd bij iets wat hij kende.”
“Onze Dwajk weet dat hij niet buiten de grens mag en toch is hij nergens te vinden. Wie weet is hij dood.” Snikte de moeder van Dwajk en er rolden tranen over haar wangen. De vaders van Dwajk en Kimon keken alle twee boos naar de ouders van Nopnik.
“Het is allemaal de schuld van jullie zoon. Hij heeft altijd van die wilde ideeën.”
“Steek nu niet al de schuld op onze zoon.” bromde Nopniks vader. “Die Dwajk van jullie is ook niet de braafste.” Zo kibbelde ze verder, tot dat Nopniks moeder het beu was.
“Zo is het wel genoeg! We kunnen er nu niets meer aan veranderen dat ze weg zijn, maar wat we wel kunnen doen is hopen dat ze terug komen. We zijn toch vrienden van elkaar? Waarom steunen we elkaar dan niet gewoon?” Iedereen was meteen stil en knikte. Ze konden beter elkaar steunen in plaats van te kibbelen. Meteen boden ze elkaar hun excuses aan en vertrokken naar hun eigen huis. De rust keerde weer terug in het dorpje.

Ondertussen waren de drie aan gekomen op een plaats waar ze versteld van stonden.
“Wat denk je dat dit heeft gemaakt?” En hij wees naar een groot uitgehouden beeld in een rots. Het was bijna even groot als een boom en dat was erg groot voor een dwikaja.
“Ik weet het niet. Jij, Nopnik?”
“Nee. Maar dat betekend wel dat er hier iets woont of geweest is. Kom mee.”
En daar gingen ze weer. Gelukkig zaten er ook wielen onder hen sleeën. Want het was al weer lente. Tegen de avond kwamen ze bij een soort stad. Maar alles was even groot als een boom of zelfs nog groter.
“Wow! Ik wist niet dat er wezens bestonden die zo groot waren.” Riep Kimon uit.
“Ik ook niet.” Riepen Nopnik en Dwajk tegelijk. Een poos bleven ze met open monden en grote ogen voor zich staren.
“Zeg Nopnik, gaan we hier ons slaapplaats opzetten of gaan we daar eens gaan kijken?” vroeg Dwajk na een poos aan Nopnik, die naar de slee stapte en de voedsel zak bestudeerde.
“We zullen gaan kijken of er wat eten is. Want we hebben er geen meer.”
Zo gezegd zo gedaan, ze sprongen op de slee en daalde de heuvel af richting de stad. Wat later toen ze door de straten reden zagen de gebouwen er nog groter uit. Ze keken hun ogen uit en
“Ze lijken wel op de bomen. Die zijn ook zo groot. Maar wie woont er nu in zulke huizen?”
“Ik weet het niet. We zullen hier in deze struiken over nachten en dan zien we morgen wel.” De volgende morgen worden ze wakker van een hels kabaal.
“Wat is dat?” Ze kijken door de struiken en zien iets voorbij rijden.
“Het ziet er uit als een van onze slee’s alleen is hij dicht, veel groter en maakt hij heel veel lawaai.” Opeens gaf Dwajk een gil.
“Wat is er Dwajk?” Vroeg Nopnik en keek dan naar waar de vinger van Dwajk naar wees en zag een reus lopen.
“Ik had grote wezens verwacht maar dit! Ze zijn enorm!” Dwajk kon alleen maar knikken. Zijn hartje klopte als een zot.
“Kom. We gaan op zoek naar eten.” Ze stapte op hen slee’s en gingen de straat op. Al rap merkte ze dat die ene reus niet de enige was. Het krioelde er gewoon van. Overal waar je keek liepen, zaten en stonden ze. Al snel konden de drie vrienden een onderscheid maken tussen de mannen en de vrouwen.

Ze stopte na een poosje voor een raam waar ze dingen achter zagen lagen die er wel lekker uit zagen. Ze reden naar binnen toen er een van die reuzen naar binnen stapte. Ze lette goed op hoe de reuzen het deden en ze zagen dat ze het eten ruilde voor papier en ronde schijfjes die je niet kon eten.
“Heeft er iemand papier of iets rond?” Ze keken hun zakken na, maar al wat Kimon bovenhaalde was een hoopje stenen.
“Ik heb alleen wat glimrots bij me.”
“Die zullen ook wel goed zijn.” Nopnik pakte ze legde er een paar op de toon bank en begon samen met zijn vrienden de slee vol te laden. Ze reden weer naar buiten toen er weer iemand naar binnen ging en toen ze buiten liepen hoorde ze een vreugde kreet. De man van de winkel kwam naar buiten gerend en begon te dansen met een vrouw.
“We zijn rijk vrouw! We zijn rijk!” Iedereen vroeg wat er was en de man vertelde dat hij even uit de winkel was gegaan en toen hij terug kwam waren er stuken van zijn eten weg.
“Ik dacht eerst dat het muizen waren geweest, maar toen zag ik opeens deze op mijn toonbank liggen.” En hij opende zijn handen waar een hoopje diamanten in lagen te glinsteren.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Leuk verhaal! Heel anders dan de andere die ik van je gelezen heb. Deze voelt meer als een lieflijk sprookje aan, dat vind ik erg leuk.

Ben benieuwd waar het heen gaat. Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

ja, dit heb ik al een lange tijd geleden geschreven. Toen vond ik zulke verhalen nog leuk om te schrijven :)
Zal proberen wat vaker te posten, heb een druke tijd gehad.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

De drie vrienden zagen een hele hoop reuzen met dingen aan komen die bliksemflitsen maakte. Hen hazen schrokken zo dat ze er van door gingen met al het eten en lieten de jongens achter. Rap sprongen ze de struiken in.
“Wat nu? We hebben niks meer.”
“Ik weet het niet! Ik weet het niet.” jammerde Nopnik en dat was genoeg voor kimon.
“Jij ook met je idee om weg te gaan! Moeder had gelijk! Ga nooit verder dan de grens. Daar achter is er niks goed! En nu zijn we hier en ze had gelijk! Ik vertrek nu en keer terug naar huis.” Kimon stapte uit de struiken en was verdwenen. Nopnik keek wat triest naar Dwajk.
“En jij, Dwajk? Vind je ook dat ik niet goed bij mijn hoofd ben?”
“Nee. Kimon is net als wat we zeiden. Zijn hersens groeien niet mee. Ik weet niet wat er met hem gaat gebeuren maar we moeten hem nu gaan zoeken.” En daar gingen de twee hen vriend zoeken tussen al de grote dingen. Ze zochten dag in dag uit. Op één van de dagen waren ze aan het zoeken en kwamen op een plaats waar allemaal kleine reusjes waren. Tot nu toe had niemand hen gezien, maar tot hun schrik merkte één van reuzjes hen op en een paar tellen later rende ze achter de twee Dwikaja aan. Toen Dwajk struikelde was het te laat voor Nopnik om hem te helpen, want een reuzen hand pakt Dwajk vast en stapte met hem weg. Nu de kleine reusjes zijn vriend hadden, hadden ze geen oog meer voor Nopnik. Die stond hulpeloos toe te kijken hoe zijn vriend mee genomen werd. En onder tussen begon zijn vriend te roepen.

“Nopnik! Help me!” Meteen begon Nopnik te rennen en probeerde de reuze kinderen in te halen.
“Ik wil wel maar ik kan niks doen! Ze zijn veel te groot!”
“Alstublieft Nopnik! Help!” het meisje was nu al te ver om nog met elkaar te spreken. Daar stond Nopnik alleen, in een stad vol met reuzen en zonder zijn vrienden. Een hele tijd bleef Nopnik staan tot dat hij een schaduw over zich zag. Hij keek op en tot zijn schrik zag hij dat het een reuzen kind was. Meteen zette hij het lopen, maar het reuzen meisje was sneller en pakte hem op en hield hem in haar gesloten hand. Nopnik begon te bijten en te schoppen, maar dat hielp allemaal niet. Uiteindelijk gaf hij het op en zette zich neer.

Hoe lang hij daar zat wist hij niet maar opeens hoorde hij een deur open en dicht gaan en hoorde hij stemmen. Een mannen stem die donderde als de donder, een vrouwen stem, drie jongens stemmen en de stem van het meisjesreus. Dan hoorde hij voetstappen die een trap op gingen en weer een deur. Er werd van alles verschoven en na een poosje liet de hand hem los. Hij stond op een grote tafel die tegen een muur stond van een grote kamer.
Die moet zeker van het reuzen meisje zijn dacht Nopnik. Het reuzen meisje zetten een stoel neer en ging zitten.
“Och wat dom van me.” Zei ze. “Jij moet ook een stoel hebben. Wacht even, mijn broertje zal er we eentje hebben.”
Toen ze weg was keek Nopnik rond. Rechts van hem stond er een reuzen groot bed, voor hem een prachtig houten boekenkast en links van hem was er een enorm raam. Verder hingen er allemaal posters met groepen jongens en met dieren die Nopnik nog nooit gezien had.

De kamer leek sprekend op die van zijn zus, alleen was deze veel groter en rommeliger. Nopnik vroeg zich net af hoe oud dat reuzen meisje zou zijn wanneer de deur open ging en het meisje weer binnen kwam.
“Hier ben ik weer.” Nopnik keek verbaasd toen ze een stoeltje neer zette en een tafeltje die zijn grote hadden.
“Ja, mijn broertje speelt met popjes, maar die stoelen en tafels waren te klein dus ben ik naar zolder gegaan om mijn oud speelgoed te zoeken. En daar zaten deze bij.” Onder tussen ging ze zitten. Nopnik ging, na wat aarzelen, ook zitten. De stoel was harder dan bij hem thuis maar ze was wel groot genoeg.
“Moet je eten?” vroeg ze. Al van af het begin verstond niks Nopnik van haar rare taal, het was zijn taal maar met veel woorden die hij niet kende.
“Kan je niet praten?” Nopnik keek op een manier dat het leek of die vraag hem verveelde.
“Ik zal je mijn naam zeggen. Ik ben Lola. En jij?” Dat had hij wel verstaan, maar Nopnik had geen zin om te praten dus haalde hij zijn schouders op. Al wat hij wilde was slapen, dus legde hij zijn armen op de tafel en liet zijn hoofd er op rusten. Lola zuchte en ging weer recht staan.
“Ik zal eerst maar wat eten halen.” Toen ze terug kwam met eten lag Nopnik te slapen. Lola legde het eten op het tafeltje, pakte een zakdoek van haar en legde het over Nopnik en ging zelf ook slapen.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Lola werd wakker door een stem die haar riep.
“Lola!Lola!” Ze opende met moeite haar linker oog en keek recht in de helder blauwe ogen van Nopnik.
“Je bent al wakker! En je kunt praten!”
“Ja, ja. Het is al goed.” Zei Nopnik geërgerd. Lola kijkt hem verbaasd aan.
“Wat voor een taal spreek jij eigenlijk? Het lijkt op die van ons, maar ook weer niet. Oh, en wil je nu je naam eens vertellen?” Nopnik keek haar vragend aan, want hij had niets verstaan van wat Lola net zei. Lola dacht even na en had dan een idee. Ze had die dag toch niets te doen dus had ze genoeg tijd om zijn taal te leren en al snel ontdekten ze dat hun talen best wel op elkaar leken. Na heel de dag te oefenen verstonden ze elkaar tegen de avond min of meer.

“Wat is jou naam?” vroeg Lola traag en duidelijk, waar na Nopnik breed glimlacht want hij was opgelucht dat hij eindelijk Lola verstond.
“Nopnik.” Lola klapte in haar handen van blijdschap.
“Yeey, het lukt. Oké volgende vraag.” Ze dacht even na.
“Hoe oud ben je?” vroeg ze na een poosje
“Ik ben honderdvijftig.” Lola keek hem verbaasd aan. Had ze nu echt honderdvijftig verstaan?
“Honderdvijftig jaar?” en Lola zette voor zekerheid nog eens honderdvijftig streepjes op een blad en toonde het aan Nopnik die dan knikte. Op een ander blad zette Lola vijftien streepjes en wijst van het blad naar zich zelf.
“Ik ben er nog maar net vijftien. Dan ben jij wel erg oud.”
Oud, dat verstond Nopnik en schudde zijn hoofd.
“Nou, nee hoor. Ik moet nog les krijgen tussen de verschillende soorten glimstenen en zo. Als je honderdtachtig bent mag je mee met de mannen de mijnen in. En elke glimsteen die je vind mag je houden.”
“Wacht, wacht. Niet zo snel. Ik versta nog niet eens de helft van wat je zegt." Nopnik zei het nog eens, maar dan trager. Lola had het nog steeds niet verstaan, maar ging over naar een ander onderwerp. Jammer genoeg ging dat ook niet goed en na een poosje zuchtte Lola.
"Dit lukt niet echt. We moeten een manier vinden om met elkaar te praten.” Lola dacht diep na en opeens wist ze iets. Ze stond recht en zocht in een paar lades. Nopnik bekeek haar aandachtig.
Ze doet alles het zelfde als wij maar dan in het groot. Raar dat we niks van hen bestaan wisten dacht Nopnik.
Lola ging weer zitten met een recorder in haar hand. Nopnik keek nieuwsgierig.
“Daar mee kan je geluiden mee op nemen. Ik zal het voor doen.” Nopnik zag haar op een knopje duwen en hoorde haar haar naam zeggen. Ze liet het knopje los en duwde op een ander knopje. Opeens klonk haar stem door de kamer maar Nopnik zag haar mond niet bewegen. Met grote ogen staarde Nopnik van de recorder naar Lola.
“Hoe doe je dat?” dat had Lola min of meer verstaan.
“Dat noemen we opnemen. En ik laat jou iets zeggen.” Lola dacht weer na. wat laat je nou iemand zeggen?
“Jij bent erg oud niet waar?”
“Nee, nee. Ik ben nog maar een tiener. Dat heb ik je al gezegd, ik zit nog op school. Pas als ik honderdtachtig ben mag ik gaan werken.’
“Bedankt.” Nopnik keek verbaasd. Bedankt voor wat?

De volgende drie dagen waren lang voor Lola. Ze moest die dagen naar school en nam de recorder mee om na school in verschillende bibliotheken opzoek te gaan naar boeken over verschillende talen, maar nergens vond ze de taal die Nopnik sprak. Op de derde dag was ze voor de zoveelste keer aan het luisteren naar de recorder.
Waarom vind ik niks? Ze had al in zo veel boeken gezocht maar nergens kon ze iets vinden dat er op leek.
“Volgens mij is dat een oude taal. Zo oud dat het bij de dodentalen hoort.” Lola draaide zich geschrokken om. Een zeer oude man stond achter haar en had blijkbaar alles verstaan.
“Verstaat u die taal?” vroeg ze verrast en de oude man knikte.
“Ja. Ik ben namelijk gespecialiseerd in oude talen.”
“Is het echt een mensen taal?” De man knikte glimlachend.
“Vroeger spraken al de mensen zo. Iedereen had de zelfde taal, maar dat bleef niet eeuwig duren.” Hij zette zich naast Lola neer op een stoel.
“Het is vreemd om die taal van uit een recorder te horen.” Lola was erg aan het twijfelen.
Zou het een slim idee zijn om het hem te vertellen? Hij kent er veel van dacht ze.
Uiteindelijk nam ze haar besluit.
“Kunt u een geheim bewaren?”
“Ja hoor.” Zei de man en keek haar vriendelijk aan.
“Nou, die stem die ik op genomen heb is geen stem van een mens.”
“Ah nee? Van wie dan?”
“Ik weet niet wat een soort wezen hij is, want ik kan hem niet verstaan. Vandaar dat ik op zoek ben welke taal hij spreekt.”
De man keek Lola doordringend aan.
Hij geloofd me niet schoot door Lola’s hoofd.
“Neem hem morgen maar eens mee naar hier. Dan zal ik eens kijken of ik je kan helpen.” Zei de man tot haar opluchting. Lola nam afscheid van de man en vertrok weer naar huis.

Die nacht kon ze niet in slaap vallen. Ze keek van uit haar bed naar Nopnik die lekker lag te slapen.
Wat voor een wezen was hij eigenlijk? Waar kwam hij vandaan? Is hij hier alleen of zijn er nog mee? En zo ja, waar zijn die anderen dan? Al die vragen spookten door haar hoofd. Pas tegen de ochtend viel ze in slaap en om zes uur ging haar wekker al weer af. Ze stond op en kleedde zich rap aan, maakte Nopnik zo goed mogelijk duidelijk waar zij met hem naar toe ging en vertrok naar school. Daar keek Nopnik zijn ogen uit.
Wat een groot gebouw! Lola had iets over een school gezegd. Zou dit de reuzen school zijn? Maar waarom is het hier dan dicht? Nopnik vond het maar raar dat ze binnen les kregen. De uren kropen voorbij. Lola keek steeds maar weer op de klok.
Wanneer gaat die bel nu?
De laatste twee uurtjes waren Nederlands. Nopnik vond het zeer interessant en lette zeer goed op. Eindelijk ging dan de bel.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Lola groette haar klasgenootjes en vertrok richting de bibliotheek. Daar wachtte ze op de man van gisteren en ja hoor, daar kwam hij al aan.
“Goeie dag meneer.”
“Ah, je bent het dus niet vergeten.”
“Nee hoor.” De man keek rond zich.
“Maar dat wezen wel.”lachte hij.
“Oh, hij is hier.” Zei Lola vlug en stapt naar haar boekentas.
“Waar dan?”
“Wacht even.” Lola opende haar boekentas en haalde Nopnik er uit. De ogen van de man werden steeds groter en vol ongeloof staarde hij naar Nopnik.
“Wat is dat?”
“Nou dat is dat wezen waar ik over had. Hij spreekt die oude taal.”
Nopnik had even verbaasd naar de man gekeken als de man naar hem, maar al rap veranderde die verbaasde blik in een stoere blik.
“Wees gerust, ik ben hier om te helpen. Noem me maar meneer Fluim.’ zei hij vriendelijk en tot Nopniks verbazing had die reus zijn taal gesproken.
“Ik ben Nopnik. Hoe komt het dat jij mijn taal spreekt en Lola niet?” vroeg hij wat overrompeld. Meneer Fluim richtte zich naar Lola.
“Wat deze jonge man spreekt is dus wel degelijk de eerste taal van de mens, maar hoe dat kan weet ik niet.”
“Kunt u mij die taal leren?” vroeg Lola opgewonden.
“Natuurlijk en Nopnik kan ik onze taal leren.”
“Als hij dat wil.”
“Ik vraag het even.” Hij schraapte zijn keel.
“Nopnik? Ik heb een voorstel. Ik zal Lola jou taal leren en dan zal ik jou onze taal leren. Vind je dat goed?” Nopnik was nog een beetje overrompeld, maar hij knikte ja. Ze gingen er al meteen mee beginnen.


Dagen werden weken en weken werden maanden. Nopnik kon nu vlekkeloos Lola’s taal spreken en Lola die van Nopnik. Iedere dag bracht Lola Nopnik mee naar school en daarna naar meneer Fluim. Lola wist nu ook wat voor een wezen Nopnik was: een Dwikaja. Hij vertelde over alles. Hoe ze leefde, waar ze leefde, wat hij allemaal gedaan had en zo verder.

Vandaag durfde Lola eindelijk haar vraag te stellen.
“Was je hier alleen toen ik je vond?” Nopnik kreeg weer die droeve blik die hij ook heeft als hij over zijn land sprak.
“Nee. Ik was hier met twee vrienden. De ene is weg gelopen en wij gingen hem gaan zoeken. Toen werd de ander mee genomen door een mensen kind en jij vond me een paar minuten later.”
“Waarom heb je dat niet eerder verteld?” vroeg Lola geschrokken. “Als ik dat eerder had geweten hadden we hen al lang kunnen zoeken.” Nopnik knikte en keek beschaamd naar de grond.
“Ik weet het, maar ik probeerde er niet aan te denken. Als ik er aan terug denk voel ik me zo schuldig.”
“Waarom?”
“Ik was van plan naar hier te reizen en heb ze niet tegen gehouden toen ze met me mee wilden gaan.”
“Maar het zijn je vrienden. Ze wilden je bij staan en het was hen eigen verantwoordelijkheid toen ze mee gingen. Je zei toch dat jullie al honderdvijftig jaar oud waren? Dus dan zijn jullie oud en wijs genoeg.”
“Maar in jullie rekening is dat vijftien jaar.” Lola keek hem verrast aan.
“Echt waar? Zijn jullie even oud als ik? Maar dan hadden jullie beter thuis gebleven.” Nopnik zuchtte diep.
“Ja, dat wist ik noch niet.”
“Maar we gaan zeker en vast op zoek naar jou vrienden. Waar heb je ze het laatste gezien?”
“Wel, Kimon hebben we het laatste bij die bakker gezien en Dwajk is mee genomen door een kind.”
“We gaan eerst op zoek naar Dwajk.” Ze vertrokken meteen.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Leuk vervolg! Door je eerdere, wat duistere verhalen, dacht ik heel even dat meneer Fluim iets slechts in petto had, maar dat was gelukkig niet het geval ^_^

Ben benieuwd hoe het verder gaat en of ze Dwajk zullen vinden :)
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

zal snel weer sturen, net terug van vakantie en kamp (waar geen internet was)
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Na een paar dagen hadden ze Dwajk nog steeds niet gevonden, maar herinnert Nopnik zich dat het kind een tas droeg net als de kinderen op Lola's school. Dus ging Lola meteen naar school. Gelukkig was de kleuterjuf nog aanwezig.
“Mevrouw Inge?”
“Oh Lola, wat fijn om je nog eens te zien. Wat kan ik voor je doen?”
“Wel, ik ben hier al een paar weken geleden een poppetje kwijt geraakt. Hebt u hier toevallig niet mijn popje?”
“Kom eens binnen kijken.” De klas zag er nog het zelfde uit als toen Lola er had gezeten, behalve die kleine kooi op de lessenaar van de juf.
“Wat zit er in die kooi?”
“Eén van de kinderen heeft het mee gebracht. Ik weet niet wat het is,maar het spreekt, ook al is het een rare taal.”
“Mag ik het eens zien?”
“Natuurlijk.” Lola stapte naar de kooi toe. Ze keek er in en zag een even groot mannetje als Nopnik.
“Mevrouw?”
"Ja Lola?"
"Dat is mijn popje." Verrast keek de juf Lola aan.
"Echt waar?"
"Ja. Ik heb het gekregen van een professor." Even leek de juf haar niet te geloven, dus gaf Lola haar een brief die meneer Fluim had geschreven en nadat de juf die gelezen had kreeg Lola, na een lichte twijfeling, de kooi mee. Buiten tilde Lola meteen het deksel op en pakte de verschrikt kijkende Dwajk. Wanneer hij Lola's gezicht zag begon hij meteen te roepen en tieren.
“Stil! Ik breng je naar Nopnik.”
“Nopnik? Is die hier nog?” zei Dwajk blij, maar dan viel zijn frank en keek hij Lola verrast aan.
“Jij kan mijn taal spreken?” Lola knikte en gooide de kooi in een vuilbak op de speel koer.
“Ik zal het onderweg uitleggen, want we moeten door gaan voor de juf van gedachten verandert.” Toen ze in de bibliotheek weer bij elkaar waren gingen ze, na dat Nopnik en Dwajk elkaar een dikke knuffel gegeven hadden, bespreken waar Kimon kon zijn.
“Het laatste hebben we hem bij die bakker gezien.”
“Heet dat een bakker?” Nopnik zuchtte en draaide met zijn ogen.
“Ja Dwajk, dat heet een bakker.” Om de have klap vroeg Dwajk verbaasd of dat echt zo heette of dat het echt zo was.
“Dus we zullen eerst eens naar die bakker gaan. Maar ik snap niet waarom een bakker een Dwikaja nodig heeft.”
“Voor onze mijnen.” Antwoorden Nopnik. Hij had gezien in één van Lola's boeken dat hun glimrotsen heel veel waard waren voor de reuzen.
“Wat moeten die met onze mijnen?” vroeg Dwajk niet begrijpend.
“Wij hadden het eten betaald met onze glimstenen en ze waren er erg blij mee.”
“Glimstenen?”
“Als ik het goed heb noemen jullie dat diamanten.” Geschrokken keken meneer Fluim en Lola elkaar aan.
“Dit gaat moeilijker worden.”
“Maak je geen zorgen, ik heb een idee.” Zei meneer Fluim en glimlachte. Ze stonden recht en haastte zich naar de bakker.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Yay! Eén Dwikaja is gered, op naar de andere :D

Ik vind het nog steeds een leuk verhaal, ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Even later staan Lola en meneer Fluim in de winkel.
"En wat mag het zijn?" vroeg de bakkers vrouw.
"We zouden graag uw man spreken."
"Mijn man is momenteel bezig in de kelder."
"Dan gaan we wel even naar hem toe." zei meneer Fluim vriendelijk en wou al naar achter stappen.
"Wacht! U kunt niet zomaar naar de kelder gaan! Mijn man wil niet gestoord worden"
"Oh, heeft hij soms een dwergje te verstoppen?" De blik op het gezicht van de vrouw zei al genoeg dus gingen ze meteen naar het achterstuk van de winkel.
"Waar is die kelder nu?" vroeg meneer Fluim aan Lola.
"Ik denk daar." Ze wees naar een luik in de grond. Toen ze het open hadden hoorde ze een mannen stem roepen.
"Jij gaat nu eens stoppen met die onzin en vertel me waar je die diamanten vandaan hebt!" Lola wou er meteen op af gaan, maar meneer Fluim hield haar tegen.
"Dus je wilt het niet vertellen? Nou dan weet je wat je krijgt.’ De bakker pakte een stuk touw en wilde Kimon er mee slaan, maar meneer Fluim greep snel de hand van de bakker vast.
"Tegen zo een kleintje kun je wel hé?" De bakker draaide zich verbaasd om.
"Wie bent u? En wat doet u hier in mijn kelder?"
"Ik kom dat dwergje halen."
"Waarom? Ik heb hem gevonden."
"Ja, maar ik heb hem gemaakt." Lola, die nog altijd verscholen zat, keek even verbaasd als de bakker.
"Hoe bedoelt u 'gemaakt'?"
"Ik ben professor en ben momenteel bezig met het maken van kleine robotjes. En deze was weg gelopen. Mijn robotjes hebben een eigen wil. Dus ze kunnen doen wat ze willen. En luisteren niet altijd naar mij." De bakker bekeek meneer Fluim van kop tot teen en lachte.
"Bewijs het opa." Meneer Fluim pakte een kaartje uit zijn zak en gaf het aan hem.
"Hier, mijn bewijs." Vol bewondering keek de bakker van het kaartje naar meneer Fluim.
"Wow, u bent dan wel erg goed."
"Ik heb er ook jaren aangewerkt." De bakker geeft het kaartje terug en pakt Kimon van de tafel.
"U krijgt hem terug, hoopelijk is hij niet stuk" lola haaste zich uit haar schuil plaats en nam Kimon aan. De bakker keek nog eens goed naar Kimon en lachtte weer.
"Hij lijkt wel erg op de wezens waar mijn grotvader altijd over vertelde. Hoe heette ze ook al weer? O ja, de Dwikaja. Ze hadden diamantenmijnen, daarom dat ik hem gevangen genomen had."
"Bent u niet wat te oud om in die verhalen te geloven?" vroeg Lola glimlachend en ook de bakker moest lachen om zijn kinderachtig gedrag.

Wanneer ze wat later terug in de winkel kwamen stond het daar opeens vol met journalisten en politie’s. De bakkers vrouw was overstuur geraakt en had gewoon de politie en het nieuwsblas gebeld.
"Daar zijn ze!" riep ze wanneer ze hen zag.
"Ze wilden me beroven." Jammerde ze tegen een agent en haaste zich naar haar man.
"Rustig maar vrouw, deze professor kwam alleen maar zijn robot halen."
"Robot? Wat voor een robot, schat?"
"Nou je weet wel, dat klein dwergje dat ik gevonden had. Het is een robot." Natuurlijk moesten ze allemaal Kimon zien en werden er allemaal foto's getrokken.

Eindelijk mochten ze weg uit de bakker. Lola hoopte dat er niet zoveel over in de krant ging staan en dat ze haar met rust lieten, maar de volgende dag stond het al in de krant. De ouders van Lola geloofde er niks van.
"Hoe kan hij jou gezien hebben met een oude man? Jij was naar de bibliotheek. En nergens anders." bromde haar vader en legde de krant meteen weg. Jammer genoeg bleef het niet enkel bij dat bericht. Blijkbaar was meneer Fluim een vrij bekende professor die geweldige dingen uitvond en dingen bouwde, tot hij op een dag verdween en jaren had de wereld niets van hem gehoord tot nu.
Het stond iedere dag weer in de krant en iedere dag stonden er journalisten voor Lola’s deur.

Nopnik, Dwajk en Kimon voelde zich schuldig.
"Als wij nu thuis waren gebleven, waren we hier niet geraakt en zat Lola niet in de knoei."
"Wat een woorden dat je allemaal hier leert, Nopnik. ‘in de knoei’ dat zij je vroeger nooit." lachtte Dwajk.
"Weet ik, maar daar had ik het nu niet over. Lola zit in de problemen door ons."
"Ja, en ze is zo lief." Zuchtte Kimon dromerig. Nopnik en Dwajk keken hem verbaasd aan.
"Zeg Kimon, je gaat ons toch niet vertellen dat je verliefd bent op Lola?"
"Toch wel. Ze is lief, vriendelijk, ze verstaat onze taal en ze is mooi. Wat zou een Dwikaja man nog meer willen?"
"Misschien iemand die even klein is als hij?" Al die tijd had Lola er bij gezeten, maar ze verstond er niks van. Want de jongens spraken een soort dialect van de Dwikaja en die verstond ze niet en dat vond ze wel jammer want ze hoorde verschillende keren haar naam.
"Zeg jongens, waar hebben jullie het over?" had ze al tien keer gevraagd maar iedere keer zeiden ze dat het niets belangrijks was. Tegen de avond waren de drie Jongens nog aan het praten. Aan de toon van hen stemmen hoorde Lola dat ze in een discussie zaten. Ze stond riep dus hun namen en wachtte tot ze alle drie naar haar keken.
"Sorry dat ik jullie gesprek onder breek, maar het is avond en ik moet morgen weer naar school."
"Oké Lola, we zijn volgens mij ook alle drie moe." Ze wenste elkaar een goede nachtrust en kropen hun bed in.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Leuk vervolg weer! Gelukkig zijn ze nu allemaal gered :) Hopelijk kunnen ze ook veilig thuiskomen.

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

Het verhaal van de robotjes was al over de hele wereld verspreid geraakt en ook bij een kleine kermis. De directeur las de krant zo als altijd op zijn gemak, maar toen hij Lola’s artikel las sprong hij recht en viel zijn stoel met veel lawaai op de grond.
"Dat is het!" bulderde hij opgewonden met zijn zware stem.
"Pablo! Richard!" Meteen kwamen zijn twee helpers naar hem toe.
"Wat is er baas?"
"Onze kermis trekt geen klanten meer sinds dat die Frank zijn pret park hier in de beurt gebouwd heeft. Zo als jullie weten zijn al onze dreigingen en listen niet gelukt." Pablo en Richard knikten.
"Al snap ik niet waarom baas. Ik zou heel erg bang zijn van u als ik die dreigingen zou krijgen." rilde Pablo en Richard knikte wild met zijn hoofd. De Directeur keek hen even aan en hield dan de krant voor het gezicht van de twee.
"Zo als ik net zei, werkte ze niet. Ze blijven onze klanten afpakken en wij verdienen. Eigenlijk zouden we moeten sluiten,maar!" Riep de directeur, "ik heb hier de oplossing." Hij tikte met zijn vinger op de foto van Lola met Nopnik,Dwajk en Kimon.
"Die robotjes moet ik hebben en dat meisje ook."
"Waarom dat meisje ook?"
"Ja, zij is toch geen robot?"
"Zij weet hoe die dingen werken, idioot."
"Oh."
"Dus haal ze naar hier, nu meteen." De directeur zet zijn stoel weer recht en gaat er verder zijn krant lezen. Na een poosje ziet hij dat de twee er nog steeds staan.
"Wat staan jullie hier nu nog te staan?"
"Wat moeten we nu eigenlijk doen baas?" De directeur draait met zijn ogen en kijkt de twee dan boos aan.
"Ontvoer ze! Is dat zo moeilijk?"
"Natuurlijk! Wat bent u slim baas." riep Pablo en Richard knikt.
"Vertrek dan!" Brulde de directeur en de twee haastte zich de woonwagen uit. Niet veel later vertrokken ze in een wagen, die langs alle kanten rammelde en kraakte, richting de stad waar Lola woonde.

Na een dag, want ze hadden de kaart op de kop gehouden, waren de twee mannen eindelijk bij Lola’s huis gekomen. Ze bleven wachten tot het nacht was en klommen door het raam, waarbij Pablo een beeldje van Lola's bureau op de grond duwde. Nopnik werd er wakker van en keek versuft rond.
"Lola?" de twee mannen verstijfd van angst, maar toen ze zagen dat het maar een klein wezentje was liepen ze op Nopnik af en hielden hem een doek voor met chloroform. Nopnik sputterde tegen maar viel al snel terug in slaap en Zo gingen de twee verder met hun werk. Ze hielden het doekje voor ieders neus,staken de drie Dwikaja daarna in een zakje en tilde Lola uit haar bed. Ze Probeerde Lola door het raam te krijgen, maar nadat Pablo er half uit donderde besloten ze toch door de voordeur te gaan.
"Zeg, wat gaan de ouders zeggen?" Richardo haalde zijn schouders op. Dan zag hij een stappel notitie blaadjes.
"Wacht." Hij pakte een pen en schreef in blokletters 'mama en papa van Lola, wees niet ongerust. dit is enkel een ontvoering'
"En nu weg wezen."
Pablo legde Lola op de achter bank van de wagen en zo vertrokken ze naar de kleine kermis. Het duurde weer een hele dag om terug te rijden, want deze keer las Pablo de kaart en die zag het oosten als het zuiden. Uiteindelijk kwamen ze toe in het kamp en brachten ze Lola naar een leegstaande woonwagen.

Toen Lola wakker werd keek ze verbaasd rond.
"Wa...waar ben ik?" Ze wilde recht staan, maar tot haar verbazing zat ze vast gebonden.
De Dwikaja! dacht ze opeens en begon rond zich te kijken.
"Nopnik! Ben je daar?"
"Rustig maar Lola, ik ben hier." Hoorde ze een stem achter haar. Ze keek om en zag daar alle drie de Dwikaja vast zitten aan een ketting.
"Waar zijn we?"
"Weet ik niet."
"In ieder geval niet in jou kamer." merkte Kimon op.
"Nee! Dat meen je niet Kimon. Dat hadden we echt nog niet door hoor." Reageerde Dwajk vol sarcasme.
"Het is al goed, ik zeg niets meer." Lola hoorde hoe gekwetst Kimon klonk en wilde net mopperen tegen Dwajk wanneer de deur open gaat.

"Ah, onze gasten zijn wakker." Lola zag een kleine en dikke man in de deur opening staan.
"Hebt je goed geslapen? Ik hoop dat je nergens last van hebt. Die twee stomme apen hadden in plaats van een paar druppels de halve fles op dat doekje gegoten." Hij schudde zuchtend zijn hoofd.
"Wel, kan mij niets schelen. Ik wil weten waar ik ben."
"Goed dat je het vraagt. Deze plaats is een geweldige kermis 'Lachen is leuk'. Wel, dat was toch de naam. Ik denk dat ik de naam ga veranderen in 'de mini mensjes'." Het duurt even voor het tot Lola door drong wat de directeur daar mee bedoelde.
"Wat! U wilt hen als attractie gebruiken? U bent geschift."
"Haha! Dat weet ik, maar om op je vraag te antwoorden: ja dat ben ik van plan." Lola begon meteen te wringen met haar handen om los te geraken, maar het lukte niet.
"Probeer maar zo veel als je wilt, het lukt je nooit. En dan nog, als het je lukt kan je nergens heen. Je bent mijlen ver van huis, dus denk maar niet dat je naar huis kunt gaan." De man lachte zeer akelig en sloot de deur.
"Als hij denkt dat ik hem ga laten doen heeft hij het mooi mis." gromde Lola en probeerde naar een uitweg te zoeken.

Even later kwamen er een paar vrouwen haar andere kleren en wat eten brengen. Daarna werd ze naar de woonwagen van de directeur gebracht waar ze een papier, een veer en een potje inkt kreeg.
"Wat is dit?"
"Je contract. Teken het nu gewoon en alles zal veel beter voor je zijn."
"Hah, dacht het niet." Voor dat iemand haar tegen kon houden smeet ze het hele potje inkt leeg in het gezicht van de directeur. Die werd rood van woede, stampte op Lola af en gaf haar een mep in haar gezicht.
"Niemand, maar dan ook niemand smijt naar mij! Begrepen?" Ze had verdwaast gezwegen en was meteen terug naar haar woonwagen gebracht.
"Ik wist helemaal niet dat die krant over heel de wereld te verkrijgen was." Mompelde ze en keek naar de krant die Pablo haar had gebracht zo dat ze iets had om zich bezig te houden.
"We zullen moeten afwachten tot dat iemand ons hier vind."
"Je ouders zouden zeker en vast op zoek zijn naar je."
"Ik hoop het. Tot dan zit ik hier in dit houten ding me te vervelen." Nopnik keek opgewonden naar de anderen, fluisterde hen wat in hun oor en ze knikte wilde.
"Zeg Lola, jij kunt onze taal nu best wel goed."
"Bwa, valt mee."
"Wat dacht je er van om ons lied te leren?"
"Jullie Lied?" Vroeg Lola nieuwsgierig. Nopnik knikte.
"Iedere Dwikaja leerd het vanaf dat ze kunnen praten."
"Dat zou geweldig zijn."
"Wij zullen het eens zingen en daarna zullen we het je stuk voor stuk leren.
"Graag." Lola ging in kleermakers zit zitten en wacht tot ze begonnen met zingen. Al vanaf de eerste noten was ze verkocht.


'Kom mee het heeft weer gesneeuwd.
Haal je hazen en je slee
We gaan op jacht
En we dansen voor de winterkoning

Dwikaja
Wij zijn altijd vrolijk
Dwikaja
Kom maar mee doen

Kom mee de lente begint weer
Hoor de vogels
Ruik de bloemen
Het lente feest begint

Dwikaja
Wij zijn altijd vrolijk
Dwikaja
Kom maar mee doe

De warme zomer komt ook weer
We gaan lekker zwemmen
En samen leren
Over de zomerheren

Dwikaja
Wij zijn altijd vrolijk
Dwikaja
Kom maar mee doen

De gure herfst
Met haar eikels en kastanjes
Kom mee rapen
Voor de grote herfst voorraad

Dwikaja
Wij zijn altijd vrolijk
Dwikaja
Kom maar mee doen

Terwijl dat ze aan het zingen waren was Lola recht gesprongen en was ze beginnen te dansen. Ook de drie Dwikaja dansten vrolijk mee en ze hadden dolle pret. Het was moeilijker dan ze had gedachten om het te leren, maar dat maakte haar niets uit. Regelmatig lagen ze dubbel van het lachen om haar uitspraak en natuurlijk deed Dwajk haar na. Ze werd regelmatig naar de Directeur gebracht, waar ze nog steeds weigerde te tekenen.
Gelukkig wachte de Dwikaja steeds weer op haar in de woonwagen en konden ze haar steeds weer opvrolijken. Uiteindelijk kende ze het lied uit haar hoofd, maar nog steeds verveelde ze zich niet want de Dwajk was begonnen met hun dialect aan te leren.

Op een dag ging de deur open. ze hoorde het maar zag het niet want ze zat met haar rug naar de deur toe.
Daar gaan we weer, dacht ze en zuchte.
"Ik kom u wat gezelschap houden." Zei de stem en tot Lola's verbazing was het een vrij jonge stem. Tot nu toe waren enkel die twee handlangers langs geweest en een paar vrouwen. Ze was benieuwt wat deze persoon van haar wilde, dus bleef ze met haar rug naar hem zitten en zweeg.
"Ik weet niet wie u bent, eigenlijk mag ik hier niet eens komen. Al wat we in het kamp te horen kregen was dat u hier bent om ons te helpen met de kermis." Lola draaide met haar ogen. Ze had het kunnen weten dat ze haar op een andere manier zouden laten tekenen. Een hele tijd bleven ze zo stil.

De jonge, Fabio, keek naar het siloët van Lola. Van waar hij stond zag hij al dat ze best mooit moest zijn, ookal zouden de andere van het kamp zeggen dat ze wat te mager was. Na een poosje kuchte hij en stapte voorzichtig wat dichter bij.
"Weet je, mijn oom zei dat je een onbeschoft iemand was. Je weigerd om te tekeken, ook al zorgd hij goed voor je. Je smeet zelfs inkt in zijn gezicht."
"Zei hij dat echt?" vroeg ze.

Fabio schrok van de spot in die stem.
"euhm, ja."
"Wel zeg hem dan dat ik hij zelf onbeschoft is. Denkt die kleine dikkezak echt dat ik ook maar iets teken voor hem? Dat hij maar op zoek gaat naar iemand anders."
"Wat! Hoe durf je!" Fabio sprong kwaad op en liep dreigend naar Lola toe. Toen hij dichter bij was sprong Lola ook recht en draaide zich naar hem toe, maar ze hield haar hoofd zo dat Fabio haar gezicht niet kon zien.
"Waarom bespot je mijn oom? En waarom kijk je me niet aan?" "Omdat ik dat niet wil."
"Dat is geen antwoord. Ik beveel je naar me te kijken."
"Oh? Wie denk je wel niet dat je bent om mij te bevelen?"
"Mannen heersen over de vrouwen, dat zegt mijn oom altijd." Met een ruk keek ze Fabio recht aan, met een glans in haar ogen wat hem meteen deed zwijgen. Opeens besefte hij dat hij in de val was gelopen, maar was te laat om weg te duiken. er klonk een luide slag en hij viel op de grond. Fabio wou vragen waarom zij hem had geslagen maar Lola draaide zich om en ging weer zitten, met haar rug naar Jasper gekeerd. Weer was het stil, maar dan hoorde hij een soort geneurie.
Wat is ze toch aan het doen? vroeg Fabio zich af wanneer Lola opeens begon te zingen. Toen ze stopte met zingen keek fabio nog verbaasder.
"Wat voor een taal is dat?"
"Mijn taal en die van mijn vriendjes." Fabio keek de woonwagen rond maar zag niemand anders.
"Waar zijn ze dan? Ik zie hier nergens nog mensen."
"Het zijn ook geen mensen."
Jasper begreep er niks van.
"Jij bent echt vreemd." Verward verliet hij de woonwagen en besloot om zijn klussjes dan maar te doen om zijn gedachten te verzetten. Maar de rare woorden die Lola gezongen had bleven in zijn hoofd spoken.
Ik moet en zal te weten komen wat ze zong.
Fabio besloot dus om na zijn klussjes naar de boeken woonwagen te gaan om het op te zoeken.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
lisbeth
Vulpen
Vulpen
Berichten: 306
Lid geworden op: 10 feb 2012 13:32

sorry dat het zo lange geduurd heeft voor ik weer wat gestuurd heb, heb een moeilijke periode gehad.
Het leven is zinloos. Nou, in die zinloosheid zit ik te schrijven, om er toch een zin aan te geven.
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”