De Eerste, Tweede en Derde Zelfmoord

Hier kun je naar hartelust je One Shots kwijt die in het genre Drama vallen. Maak een topic aan en zet ze er allemaal in.

Moderator: Patrick

ElineS
Nieuw
Nieuw
Berichten: 3
Lid geworden op: 22 dec 2013 21:34

De eerste keer dat ik zelfmoord probeerde te plegen was toen ik acht was. Mama zei zo vaak dat ze zichzelf onder de trein zou gooien, dat ze van het viaduct zou springen of dat ze zich zou ophangen. Haar leven was waardeloos, haar leven was verdrietig, haar leven was het niet waard. Toen ik me dan op een dag ook verdrietig voelde volgde ik het voorbeeld van mama. Ik wilde me ophangen.

Ik knoopte de verschillende hondenriemen die we hadden aan elkaar en hing het touw in het trapgat. Ik pakte een stoel uit de keuken, sleepte die naar de gang en positioneerde die onder het touw. Ik ging op de stoel staan en bond het touw om mijn nek. Een daadwerkelijke strop zoals ik altijd in de films zag kon ik niet maken, maar ik probeerde het erop te laten lijken. Daar stond ik dan, op een wankele keukenstoel met een hondenriem om mijn nek geknoopt en de tranen over mijn wangen. Onze hond stond trouw naast de stoel naar me te kijken. Zijn ogen vroegen “baasje wat doe je nu?” maar ik negeerde hem. . Ik zei gedag tegen de wereld in een fluister en trapte de stoel onder me vandaan.

Voor even voelde ik de lijn strak om mijn keel knellen en flitste er paniek door mijn gedachten, want ik wilde dit toch niet, tot de druk verdween en ik met veel kabaal ten aarde viel, bovenop de stoel die ik net had weg getrapt. Ik hoorde hout breken en voelde de stukken in mijn borstkas drukken. Ik snakte naar adem. Vanuit de woonkamer hoorde ik mijn moeder schreeuwen “Wat gebeurd er?!” en haar snelle maar stampende voetstappen.

Ik durfde niet op te kijken. Ik wist dat ze daar stond, in de deuropening, met haar woeste ogen naar het hoopje ellende op de grond kijkend. Zwarte vlekken zweefden voor mijn ogen. Ik wist mezelf op handen en voeten overeind te krijgen, greep naar de hondenriem om mijn nek en probeerde haastig de knoop los te maken, het bewijs te verwijderen van wat ik had gedaan, maar voordat ik dat kon doen had mijn moeder het afgebroken uiteinde van de riem van de grond gepakt en er een ruk aangegeven. Ik viel languit op de grond, met mijn buik hard op een deel van de kapotte stoel. Ik kreunde. Mijn moeder gaf nog een ruk. “Meekomen,” snauwde ze. Ik kwam overeind en al strompelend terwijl ze aan de riem bleef rukken liep ik achter haar aan. Ze trok me de schuur in, liet de riem los en vertrok. Ik zag de deur dichtklappen en hoorde hoe ze het slot omdraaide.

Het was koud in de schuur. Het was een koude winterochtend. Ik was nog op blote voeten en in pyjama. De schuur had geen verwarming. De tegels waren koud, maar ik was moe, uitgeput en had pijn. Een andere keuze dan op de koude tegels zitten was er niet. Ik zocht een hoek uit en ging daar zitten, mijn benen opgetrokken en mijn armen om me heen slaand. Ik hoorde mijn moeder in de keuken schreeuwen. Ze had mijn vader gebeld. Dat het allemaal zijn schuld was dat ze zo’n dom kind had dat dit probeerde te flikken. Alles was zijn schuld. Ik huilde. Toen ik de riem strak om me heen voelde trekken wilde ik niet meer dood, maar dat gevoel van willen leven was nu alweer verdwenen.

Twee uur later haalde ze me uit de schuur zonder een woord te zeggen en stuurde me naar mijn kamer. In de spiegel zag ik mijn met rood omrande nek. Ik droeg de rest van de winter koltruien.

De tweede keer dat ik zelfmoord wilde plegen was op de leeftijd van twaalf. Mijn vriendin en ik zouden het samen doen. Na weken tobben op welke manier, kozen we voor de trein. Polsen doorsnijden durfden we niet, dat was te eng. Ergens vanaf springen was ook eng en de kans dat we dat overleefden te groot. Pillen konden we niet krijgen. De trein was onze enige optie. We hadden na het avondeten afgesproken. Onze afscheidsbrieven waren geschreven en lagen op onze bureaus in onze slaapkamers.

Samen fietsten we naar het spoor. We legden onze fietsen op de grond in het gras. We glimlachten. Het zou eindelijk gebeuren. Hand in hand liepen we naar het spoor. Mijn vriendin keek op haar horloge. Tien minuten, dan zou de trein op het station zijn en een paar minuten later bij ons.

Daar stonden we. Triomfantelijk, hand in hand. Ze vertelde me over haar leven, ik over de mijne. Verhalen die we al eerder hadden gehoord, maar ook nieuwe verhalen. We huilden, van verdriet, maar ook geluk. We zouden het samen doormaken. We waren niet alleen. In de verte hoorden we de stoplichten van de spoorovergang. Nog even. Ik slikte. Ik was net in een verhaal en ik was nog niet klaar. Ik was nog niet klaar met vertellen. Ik wilde haar zoveel meer vertellen. Er was geen tijd. De trein kwam.
“Klaar?” vroeg ze.
“Nee,” zei ik. “Nee. Ik heb nog zoveel te vertellen.”
“Je moet nu beslissen,” zei ze. Het geluid van een aankomende trein werd harder. “Klaar?”
“Ja,” zei ik. “Ja.” De trein kwam. Ze stapte naar voren. Ik hield haar tegen. “Nee!” en de trein raasde voorbij. Samen keken we naar de trein die voorbij raasde. Een gele snelle vlek in ons gezichtsveld. Ik voelde me laf, maar ook opgelucht. De trein verdween in de verte.
“Ik moet naar huis voordat mijn ouders mijn brief vinden,” zei ze. Ik knikte. Ik ook. We pakten onze fietsen en fietsten naar huis. “Sorry,” zei ik. Ze vergaf me.

De derde keer dat ik zelfmoord wilde plegen was toen ik zestien was. Ik woonde ondertussen niet meer bij mijn moeder, maar bij mijn vader. Het was winter en al vroeg donker. Ik was naar buiten gegaan en liep in de berm naast de weg. Het had geregend en de berm was modderig. Ik zakte er ver in weg. Verderop was een viaduct. Mijn eindbestemming.

Er reden auto’s over de viaduct. Ik verstopte me tussen de bomen zodat ze me niet zagen. Ik wachtte tot het rustiger werd, kwam toen tevoorschijn en maakte mijn weg naar het midden. Ik keek over de metalen railing naar beneden.
Ik voelde me euforisch. De koude wind in mijn gezicht, door mijn haren, de sterren, de maan, de razende auto’s onder me op de snelweg, met hun felle koplampen die mij verblinden. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik wilde springen, in de zee van metaal en licht. Ik wilde vrede. Ik wilde dood. Ik was eindelijk niet meer bang. Ik pakte de koude railing met mijn handen vast en klom erop. Ik sloot mijn ogen en liet mezelf in het gevoel van vrede opgaan. Ik voelde me bedwelmd. Onder invloed van mijn eigen gevoelens. Ik was gesprongen. Als ik er nu aan terugdenk, dan weet ik zeker dat ik was gesprongen.

Ware het niet een auto die langs me heen raasde, toeterde en vol op de rem ging. Ik schrok en viel van de railing af, terug op het wegdek, hard op mijn achterwerk. Ik sprong vlug overeind en keek met verschrikte ogen naar de man die uit de auto stapte.
“Alles oké hier?” Hij leek net zo verschrikt als ik. “Gaat het?”
“Ja… Ja, alles goed,” antwoordde ik. Mijn stem was een schorre fluister. Mijn hart bonsde en mijn oren suisden. Het gevoel van vrede en rust was nu ver te zoeken. Ik was als een bang hert in de koplampen. Ik wilde vluchten.
“Weet je het zeker? Kan ik je ergens heenbrengen? Waar woon je?” De man zijn stem klonk trillerig. Hij wist niet goed wat hij met de situatie aan moest. Het was overduidelijk dat hij wist wat ik van plan was. Langzaam liep hij naar me toe. “Hoe heet je?”
“Alles is goed,” zei ik. “Alles prima.” Ik volgde zijn voeten argwanend met mijn ogen. Hij kwam te dichtbij en zonder er verder over na te denken rende ik weg.
“Wacht!” hoorde ik hem nog zeggen. “Wacht!” maar ik negeerde het en vluchtte de viaduct af, de weg af, de berm in, over de sloot, de woonwijk in. Naar huis.

Hijgend kwam ik thuis aan. Er was niemand. Ik was alleen. Mijn vader en zus waren weg. Ik kan niet meer herinneren waar ze waren. Ik liep naar de kast toe en pakte de wijnfles en de fles vodka die er nog stonden van het uitgaan afgelopen weekend. Ik schonk ze door elkaar in een groot glas en gooide er een paar paracetamol bij. Dit herhaalde ik tot het alcohol op was. De paracetamol werkte ik nu weg met water, tot ik drie volle pakjes leeg had gegeten. Ik verstopte de lege pakjes en de lege drankflessen op zolder en ging toen op mijn bed liggen. Ik zou vredig inslapen, vast en zeker. Ik sloot mijn ogen.

Een uur later hoorde ik mijn vader en mijn zus thuiskomen. Ik lag misselijk op bed. Mijn vader riep of ik thuis was. Ik antwoordde dat ik ziek was en op bed lag en dat ze me niet moesten storen. Ik hoorde mijn zus naar boven komen, maar die ging haar eigen slaapkamer binnen. Opgelucht haalde ik adem. Ze zouden me niet storen. Ik zou rustig sterven.

Weer een uur later lag ik zacht in bed te huilen. Ik voelde me verschrikkelijk. Ik zweette, ik was misselijk, ik was duizelig, ik had het gevoel niet meer te kunnen ademen. De misselijkheid was niet meer te harden. Ik boog me over de rand van het bed en gaf over. Half vergane paracetamol poeder vermengd met rode wijn kwam naar boven en spreidde zich over mijn vloer. Ik huilde nu niet meer zacht. Ik stapte uit bed naar de slaapkamer van mijn zus, die me verschrikt aankeek.

“Gaat het?” Ik knikte nee en vertelde wat ik gedaan had.
“Zeg het niet tegen papa. Je mag het niet tegen papa zeggen,” smeekte ik. Ik gaf nog een keer over. Mijn zus keek van mij naar de uitgekotste pillen op de grond en zonder een woord te zeggen liep ze naar beneden. “Papa, we moeten nu naar het ziekenhuis!” en vertelde hem wat ik had gedaan. Op dat moment kon ik haar wel wurgen. Ze was mijn zus. Ik zou haar moeten kunnen vertrouwen. Ze zou het niet zeggen.

In volle paniek werd ik de auto ingeladen voor een zeer ongemakkelijke rit naar het ziekenhuis, waarin mijn vader maar bleef herhalen dat hij het niet snapte. Waarom deed ik dit? Waarom deed ik toch? Wat was er mis met mij? Wat had hij verkeerd gedaan? Ik kon wel twintig dingen opsommen die hij verkeerd had gedaan, maar ik was te misselijk om ook maar een woord te zeggen. Ik was bang dat zo snel ik mijn mond opende alles eruit zou lopen.

In het ziekenhuis werd ik meegenomen door een verpleegster en op een bed gelegd. Mijn vader wilde met me meelopen maar ik zei tegen de verpleegster dat ik niemand bij me wilde hebben. Ze vroeg hem of hij in de wachtkamer plaats wilde nemen. De verpleegster vroeg me van alles, maar ik antwoordde niet. Ik staarde naar de muur, met stille tranen, terwijl ze een infuus bevestigde en een hartmachine aansloot. Ze vroeg me waarom mijn schoenen en broek zo modderig waren. Ik zei niets. Ze trok mijn schoenen en sokken uit….

Na de hele rompslomp en eenmaal op de afdeling kwamen mijn vader en zus langs, die gedag zeiden, want ze gingen weer naar huis. Ze zouden morgen terugkomen. Ik vroeg of ze me schone kleren konden brengen, want ik had alleen mijn modderige kleren. Dat waren de enige woorden die ik met ze wisselde. Ik was kwaad en beschaamd.

De nacht was verschrikkelijk. Alleen in een stomme kinderkamer, want ik was nog geen achttien, in het ziekenhuis met een kikker op de muur die me met zijn grote ogen aankeek. De nachtzusters waren niet de meest meegaande mensen en leken uiterst verveeld elke keer als ik weer had overgegeven en het bakje weg moesten halen. Ik probeerde niet te huilen als ze er waren, omdat ik ze dat niet gunde en stal een paar momenten als er niemand was.

De volgende ochtend waren er andere verpleegsters, maar ook die vond ik niet bijzonder prettig, en dus negeerde ik ze zoveel mogelijk.
Ik moest naar het toilet en omdat ik niet in mijn ondergoed over de gang wilde wandelen, trok ik mijn vieze modderige broek weer aan. Ik vroeg me af waar papa bleef met mijn schone kleren.

De psychiater kwam langs terwijl ik aan het tv kijken was. Hij vroeg me allerlei stomme vragen. Ik vroeg hem weg te gaan. Hij ging niet. Ik gooide de afstandsbediening naar zijn hoofd. Daarna kreeg ik die niet meer terug.

De rest van de dag ging voorbij zonder dat er iemand langskwam. Ik vroeg een verpleegster of zij misschien een ander shirt voor me had. Mijn eigen shirt stonk naar zweet. Ze regelde een operatieshirt, met van die knopjes bij de mouwen, zodat je die meteen open kon trekken. Iets anders had ze niet. Het was een paar maten te klein, maar beter dan niets. Ik vond haar aardig.
De tweede nacht was minder vervelend. Ik voelde me niet misselijk meer. De verpleegsters kwamen minder vaak langs om mij wakker te maken en te controleren.

In de ochtend ving ik een glimp van een vriendin die langs mijn kamer liep, zoekend. Ik verstopte me onder mijn dekens. Kut, dacht ik. Ze weet het. Ik wilde dat niemand het wist. Ze vond me uiteindelijk toch. Ik durfde haar niet aan te kijken. Ze lachte. “Gekkie,” zei ze. “Ben ik zo lelijk dat je mij niet wilt zien?” Ik moest lachen en keer haar aan. Ze trok een naar gezicht. “Wat zie je eruit en wat stink je! Heb je al wel gedoucht?” Ik schudde mijn hoofd. “Vreemd, dat doen ze meestal voor bezoekuur.” Ze had zelf een paar weken in het ziekenhuis gelegen na een ongeluk, toevallig in dezelfde kamer. Ze kende veel van de verpleegsters. Ik vertelde haar dat ik mijn verpleegsters niet mocht en dat ik gisteren ook niet gedoucht had. “Wacht,” zei ze. “Ik ben zo terug.” Twintig minuten later kwam ze terug met een verpleegster, die haar hoofd schudde. Ze nam me met haar mee. Mijn vriendin zei dat ze op me zou wachten.

Het bleek dat de verpleegsters me die dag daarvoor en ook die ochtend vergeten waren met het douche routine. Ik voelde me daardoor nog meer ongewenst. Het warme water op mijn lichaam voelde goed en zeer nodig. Na het douchen moest ik echter mijn vieze ondergoed weer aantrekken, want ik had nog steeds geen schone kleren. Met de handdoek om mijn middel heen, want ik wilde niet weer die modderige broek aan, liep ik terug naar mijn kamer. Mijn vriendin zat op mijn bed op mij te wachten. Er stond een rek met wieltjes voor mijn bed, met een grote televisie, een videorecorder en oude videobanden. “Van de speelkamer gehaald,” zei ze. We hebben de hele ochtend en middag films gekeken. Daarna ging ze naar huis

Mijn vader, moeder, broer en zus kwamen langs. Ik vroeg ze naar schone kleren. Vergeten. Ze zouden morgen wat meenemen. Ze vonden het verschrikkelijk wat ik had gedaan. Oh, zo erg. Mijn moeder huilde. Hoe ik haar dit aandoen? Ik hield mijn mond en wachtte geduldig tot ze weer weg waren.

Later in de middag kwam een andere vriendin langs met haar familie. Mijn zus was niet al te geheim geweest over deze gebeurtenis.

Ze huilden, ze knuffelden, ze lachten. Ze vroegen me niet naar hoe of waarom. Ze lieten me geliefd voelen. Zij, haar ouders en haar zus. Haar zus die geïnteresseerd naar mijn infuus keek en vroeg hoe dat ging, want ze wilde later ook verpleegster worden. Ik zei dat ze nooit iemand moest vergeten te douchen, dan zou het vast wel goed komen. Ze kusten me gedag en zeiden dat ze van me hielden.

Die avond kwam mijn vriendin van die ochtend weer langs. Ze had foto’s van ons en onze andere vrienden uitgeprint meegenomen en hing ze op aan het tot nu toe lege prikbord, met allemaal leuke berichtjes en gedichten. Dat lege prikbord kon niet hoor, zei ze, terwijl ze prikkers zocht om alles te kunnen op prikken. “Ik ben hier nog maar één nacht,” zei ik. “Zonde van de moeite.” Onzin vond ze dat. Mij opfleuren was geen zonde van de moeite.

De volgende ochtend kwamen mijn vader en zus met schone kleren. Ik trok ze aan. De psychiater kwam langs, met een pleister op zijn voorhoofd. Hij vroeg of ik zeker wist dat ik geen hulp wilde. Ik knikte. Hij ging weer weg. In schone kleren verliet ik het ziekenhuis.

Die avond thuis belde ik mijn andere zus op. “Mag ik een weekend naar jouw?” Ik had haar al jaren niet meer gesproken. Ze had geen contact meer met de familie. “Gewoon om even bij te komen na alles.” Met mijn weekendtas stond ik voor haar deur en liet ze me binnen.

Daarna liet ze me niet meer gaan.

Ze trok me uit het donkere dal en nam me op in haar gezin. Ik werd één van hen. Er werd van me gehouden. Ik voelde me voor het eerst in mijn leven geborgen en veilig.

Ze gaf niet op. Nooit.

Hoe donker het soms ook was. Ze bleef naast me staan. Ze hielp me mezelf weer te vinden. Ik heb gehuild, geschreeuwd, haar vervloekt, maar ze bleef in me geloven.

Het was een lang en moeilijk proces, maar ik had nu hulp. Van mijn zus, van vrienden, van professionals. Ik had me altijd zo alleen gevoeld, maar ik was helemaal niet alleen. Het enige wat ik hoefde te doen was zelf naar ze uitreiken en daar waren ze. Er is altijd hulp. Ik moest er alleen zelf om vragen en wat was ik altijd bang geweest om dat te doen.

Maar ik heb nu geleerd te om hulp te vragen als ik dat nodig heb.

Ik heb geleerd sterker te zijn dan mijn depressie.

Ik heb geleerd dat geluk een keuze is.

Ik heb voor geluk gekozen.

Ik heb gekozen te leven.

Ik wil leven.
Plaats reactie

Terug naar “Dramatische One Shots”