[et verhaal gaat over Bram. Hij woont in een klein dorpje in Engeland. Hij is ontzettend verliefd op een heel goede vriendin van hem, Melanie. Ze gingen veel met elkaar om. Sinds ze al klein waren gingen ze met hun ouders naar grote steden en liepen samen met z’n tweeën door de straten van Parijs of Berlijn. Als Bram 14 is komt hij erachter dat hij meer dan vrienden wilt zijn met Melanie, alleen hij durft het niet te zeggen. Inmiddels zijn er 3 jaar voorbij, het is 1939. De 2e wereldoorlog breekt uit. Hij is 17 en moet meevechten omdat hij bijzonder sterk is voor zijn leeftijd. Het speelt zich af in een fantasie wereld. Er bestaan niet alleen mensen en dieren, maar ook feeën, trollen, aardmannetjes, orken etc. Elk land heeft zijn eigen ‘fantasie wezens’. Van het begins af aan dat de wereld was geschapen dienden de fantasie wezens de leiders van het land waarin ze leven. Alleen het zijn zelfstandige volkeren. Ze komen alleen wanneer zij weten dat de mensen hun nodig hebben. Er is een wereldoorlog uitgebroken, dus ze komen hun leiders helpen.
Wanneer Bram dat zegt tegen Melanie moet ze huilen en wilt niet dat hij weggaat. Maar Bram moet, voor zijn land. De volgende dag zit hij bij een hele goede vriendin van Melanie die al heel lang weet dat Bram Melanie leuk vind, en legt haar het hele levensverhaal van hem uit. Mayke heeft medelijden met Bram. Maar hij heeft nog 2 weken voordat hij moet gaan. Mayke weet niet wat ze moet doen en gaat de volgende dag naar haar lievelingsplaatsje in het bos om te gaan denken. Ze raakt in de trance van Akrimedes, daarmee kunnen sterfelijke in contact komen met feeën van de Kharsyladen. De fee heet Baroski dat betekent: Zij die weet wat komt. ‘Mayke, ik voel je verdriet. Maar het leven is wat het is, mensen komen en gaan, maar alleen jullie kunnen zorgen dat mensen terugkomen. Soms gebeurt het op een andere manier dat je zult verwachten.’ ‘Maar waarom oh Baroski. Hij is nog zo jong, waarom moet hij ten strijde trekken, hij is er nog niet klaar voor. Hij moet nog zoveel doen.’ zei Mayke. ‘Ik weet het niet, Mayke. Er is de laatste tijd veel gebeurd in Daraf, het land van de elfen in Duitsland. Vreemde krachten trekken onze wereld binnen. Dit kan niet worden opgelost als we de strijd die gaat komen niet winnen. Gromphah, de koning der elfen van de Duitsers, is niet meer wie hij was. Maar wat komt moeten we accepteren, en niet negeren. We moeten ten strijde trekken. Ik zal jou laten zien, wat er gebeuren staat. Het kan niet anders gebeuren, het spijt me voor wat je gaat zien.’ Er ontstaat een vage paarse mist, Mayke wordt duizelig. ‘Wat gebeurt er!’ Roept ze nog, maar ze raakt al bewusteloos.
Als ze wakker wordt staat ze naast Baroski in een groot bos. ‘Waar zijn we?’ vraagt Mayke. ‘in het xorfhaldy woud, wees stil en aanschouw wat zal komen’ zei Baroski. Opeens wordt het heel licht, en Mayke ziet Bram.
Bram vertrekt met de rest van de mannen uit de stad en gaat richting de kust. Onderweg daarnaartoe worden ze aangevallen door centaurs en trollen van de Duitsers. Bram schuilt achter een steen met Hans, iemand die hij heeft ontmoet in het leger. Samen proberen ze een Duitse trol te verslaan, alleen Hans wordt door een pijl geraakt die is afschoten door een aardmannetje. Opeens flitst er een herinnering van Bram door zijn hoofd toen hij met Melanie in het bos was:
Ze zijn in deze herinnering 11 jaar.
‘Kom nou!’ roept Melanie, en ze rent voor Bram uit het bos in. ‘We zijn er bijna! Nog een klein stukje’. Ze komen uit op een grote open plek in het bos. Er staan allemaal paddenstoelen ter grote van struiken in cirkels. ‘Waar zijn we?’ vraagt Bram. ‘Weet ik niet, maar dat maakt niet uit. Moet je zien hoe prachtig het is hier. Als het gaat regenen, wordt het nog mooier. Toen ik hier voor het eerst kwam, was ik aan het zoeken voor een schuilplek voor de regen. Opeens kwam ik hier uit, en er verscheen een enorme boom tussen die paddenstoelen daar.’ Ze weest naar de cirkel die precies in het midden van de open plek stond. ‘ Het gaat zo regenen, je moet het zien echt waar, van binnen is die boom zo ontzettend mooi. En hij leidt naar een raar soort gebouw, ik durfde er nog niet in te gaan zonder jou.’ Terwijl ze aan het wachten waren op de regen gingen ze op de paddenstoelen spelen. Een half uur later begon het te druppelen, en Melanie riep Bram naar haar toe. Ze hield zijn hand vast terwijl ze wachtte op de boom. Bram werd een beetje verlegen. Maar voordat hij nog wat anders kon denken kwam er de boom tevoorschijn. Hij leek wel 200 meter hoog te zijn dacht Bram. Melanie glimlachte en trok Bram mee de boom in. Er zat een gat aan de voet van de boom. Erboven stond iets geschreven. Melanie vroeg: ‘Kun jij dat lezen Bram? Ik geloof dat het iets van elfen taal is.’ ‘Dat kan niet’ zei Bram. ‘De elfen hebben duizenden jaren geleden deze wereld verlaten. Dan moet deze boom wel duizenden jaren oud zijn.’ ‘Kan toch?’ zei Melanie. ‘Ik kan helaas niet elfentaal ontcijferen, het spijt me’ zei Bram. ‘Maakt niet uit. Kom we gaan naar binnen!’ zei Melanie maar.
Het was werkelijk prachtig zag Bram. Ze liepen door enorme houtenzalen met de mooiste standbeelden van grote leiders van de elfen en feeën zag Bram. ‘Wat is deze plek?’ vroeg hij. ‘Het is het oude paleis van de boselfen! Er waren prachtige slaapkamers, badkamers. De kelder staat zelfs vol met wijn en bier en allemaal ander drinken! En de bedden zijn allemaal van goud, en in de tuin zit zelfs een waterval!. ‘Kom mee naar de tuin.’ Ze liepen naar de tuin. Hij stond vol met fonteinen, grasvelden, bomen en her en der zelfs stenen torens. Ze liepen wel een uur lang totdat ze eindelijk bij een meer waren aangekomen. De zon was al aan het onder gaan en de lucht was al rood. Er stond een eenvoudig houten bankje. Er stond een tekst op, het was Latijn. Toevallig kon Bram dat wel, en hij las voor. ‘Hic locus in aqua. Quo vita capti sunt simul, non praeterita, non futura, sed tu, et amator.’ ‘Wat betekent dat?’ vroeg Melanie. ‘Hier, de plek aan het water. Waar levens elkaar binden, waar geen verleden is, geen toekomst, alleen jijzelf, en je geliefde’ zei Bram. ‘Melanie’s gezicht werd rood, maar moest daarna glimlachen en riep: ‘Aaaaaahh wat schattig! Dit is een plek waar mensen elkaar verkering vragen!’ Bram moest ook lachen. Ze gingen zitten en gingen praten. De zon leek maar niet onder te gaan. Want ze wisten niet, dat het paleis een speciale kracht had. Als twee mensen die bij elkaar horen en de rest van hun leven verbonden moeten zijn, zal de tijd vastlopen op de zonsondergang van die dag, en pas weer verder lopen, zodra ze een voet buiten het paleis zetten. Ze zaten daar urenlang. Elkaar moppen vertellen, verhalen vertellen. Sprookjes nadoen, want ze waren allebei heel erg fan van sprookjes als Assepoester en sneeuwwitje enz. Dan worden ze moe, en wil Melanie slapen. Ze legt haar hoofd op de schouder van Bram, en valt zachtjes in slaap. Bram geeft haar stiekem een kusje op haar hoofd en zegt zachtjes, ‘slaaplekker Melanie,’ en daarna valt ook hij in slaap.
Er ontstaat een grote lichtflits, en ineens lijkt de hele tuin te gaan dansen. De bomen trillen, de torens staan op en dansen met elkaar. De vissen springen uit het water, de sterren twinkelen harder, de struiken ritselen, de dieren komen uit de grond, bomen en springen vrolijk in het rond. Maar Bram en Melanie zien en horen dat niet. Want Bram en Melanie slapen, op het bankje, waar vroeger de liefdes godin Amphita, elke avond met haar man op zat, de liefde de wereld in blies.
Bram schrikt wakker, Hij was bewusteloos geraakt door een steen die op zijn hoofd was gegooid. Hij stond op en keek om zich heen. Overal lagen lijken van mannen, orks en trollen. Hij zag gelukkig dat er nog mannen overeind stonden en dat ze Engels waren. Ze hadden dus gewonnen. Alleen naast hem op de grond, lag Hans. Zijn enige vriend, in het leger. Hij was alleen, en liep naar een commandant toe en vroeg wat ze moesten doen. De commandant stuurde hem naar de rest van de mannen, om te kijken of er nog wapens waren die ze konden gebruiken. Toen ze klaar waren liepen ze allemaal weer verder, richting het strand. Steeds dichter bij de dood, hun eigen dood.
Eenmaal bij de kust gaat hij het bootje in, het was krap en niet erg comfortabel. Hij zat samen met een peloton boogschutters van feeën, één trol en zijn eigen, snel bij elkaar verzameld, peloton. Ze stonden onder leiding van Eorfolg, een al wat oudere man die zijn hele leven al in het leger gediend had. Hij was de helft van zijn en hand kwijt en half doof aan zijn rechter oor. Maar het was een goede en oprechte man, hij hielt rekening met de gene die het nodig had, en toonde begrip. Maar dat maakte niet dat hij een sterk gedisciplineerde kapitein was. Bram zag dat hij een lintje om had. Een speciaal lintje, niet eentje die je gewoonlijk in ziet. Bram vroeg aan Eorfolg waar het dat lintje vandaan had. ‘Deze heb ik ooit van een centaur gekregen in het Vexiligas Gebergte in Rusland. Ik had ze geholpen de Wargals te verslaan verjagen.’ zei Eorfolg. ‘Wat zijn Wargals?’ vroeg Bram. ‘Wargals zijn de meest verschrikkelijke bewoners van Rusland. Ze hebben het lichaam van een mens, de kop hoorns van een zwijn, de klauwen van een beer en de benen van een paard. Ze zijn van zichzelf oerdom. Maar als er iemand zo machtig is hun voor hem te onderwerpen, zijn het net machines die vechten en niet kapot kunnen. Ze vermoorden alles wat op hun weg komt en beroven alles en iedereen van hun kostbaarheden, zelfs als dat om een baby gaat. Het was mij gelukt hun leider Ieëolos te verslaan en nu kunnen ze niks meer. De leider van het Vexiligas Gebergte, de Centaur Übergas beloonde mij met die lintje, die mij de kracht van 50 beren zou geven als ik hem droeg. Sindsdien draag ik hem altijd als ik ten strijde trek.’ Wat een bijzondere man dacht Bram. Gelukkig zijn er mensen als hij zodat we nog hoop kunnen hebben dat deze verschrikkelijke oorlog ooit eindigt.
Hij was met Mayke aan het praten. Het ging over Melanie. Hij had het met Mayke over waarom hij Melanie leuk vond en dat hij als hij niet met Melanie kreeg hij de hoop in liefde zou opgeven omdat hij 1 keer zo erge liefdesverdriet had gehad dat hij bijna zelfmoord pleegde. Hij beschreef haar en vergeleek haar met Phainystra, de mooiste fee van Europa.
Hij kwam aan in Normandië, het gevecht was al vol op bezig tussen de zeewezens uit Amerika, Canada en Engeland. Hij kwam het bootje uit en gelijk werd zijn hele peloton afgeschoten behalve hij. Wanneer hij vlucht naar een zandheuvel wordt hij geraakt in zijn buik. Hij weet dat hij zal gaan sterven. Alleen er komt een elf. Bram kijkt haar verbaast aan. ‘U, u bent een elf!’ zegt Bram. ‘Jullie hebben duizenden jaren geleden onze wereld verlaten, hoe komt u hier?’ ‘Ik heet Hymphdkleida. Ik kan je helpen. ‘Jij, Bram, jij moet nog niet sterven, je hebt de wereld nog zoveel te bieden. Deze vervloekte oorlog zorgt dat de het lot van velen drastisch veranderd. Wij hebben duizenden jaren geleden het lot van alle mensen bepaald. Ik heb de jouwe gemaakt. Dit mag nog niet gebeuren, daarom help ik jou, ik geef je nog een kans, verspil hem niet.’ Zei de elf. ‘Wacht!’ riep Bram. ‘Waarom zijn jullie niet weggegaan? De verhalen zeiden dat jullie de mensheid te dwaas vonden en dat jullie de wereld verlieten om ergens anders jullie voorbestaan door te zetten.’ zei Bram. ‘Wij hebben de wereld nooit verlaten, zonder ons zou de aarde binnen 3 weken een grote chaos worden. Nee, wij beschermen de wereld, alleen dit hebben wij niet aan zien komen. De elfen zijn weer actief, we zijn troepen aan het verzamelen om deze afschuwelijke oorlog ten einde te brengen. Wij hebben ons gevestigd in de bossen van Schotland, en ons daar stil gehouden voor de mensen voor velen millennia. Maar ik moet nu echt gaan, hopelijk zien wij elkaar niet weder, hopelijk is dat nooit meer nodig.’ Hymphdkleida gaf Bram een kus op zijn hart, en de wond werd beter. Bram voelde onmiddellijk minder pijn. En de elf, verdween, als sneeuw voor de zon.
Alles wordt wazig voor Bram zijn ogen, en hij ziet nog een herinnering. Hij zit aan de Seine, samen met Melanie.
In deze herinnering zijn Bram en Melanie 14 jaar oud.
‘Bram, denk je dat ik ooit zal gaan trouwen?’ vraagt Melanie een tikkeltje verlegen. Ze zitten aan de Seine in Parijs, het is zondag ochtend om 6 uur. Parijs slaapt nog. Bram nam Melanie mee om samen naar de zonsopgang te gaan kijken. Bram weet even niet wat hij moet zeggen. Hij is er nog maar kort achter dat hij verschrikkelijk verliefd is op Melanie. Hij herinnert zich nog altijd dat moment in Oshnabul, het paleis van de boselfen. Toen ze op dat bankje zaten. Elk jaar waren ze nog op de zelfde dag terug gegaan, en zijn daar weer voor uren gaan zitten, en hebben zich na afloop verwonderd waarom de tijd maar niet verder was gegaan. Toen zei hij: ‘Natuurlijk Melanie, ik ken geen ander meisje, fee, elf of nimf die zo mooi zijn als jij.’ Melanie bloosde en gaf hem een knuffel. ‘Dankje Bram, ik kan me werkelijk geen betere vriend wensen als jij.’ Een beetje betreurd dacht Bram hij misschien iets ‘te’ direct was, maar hij zag dat de zon op kwam, en werd alweer blij. ‘Kijk de zon komt op’ zei Bram. Melanie keek op en zag de zon langzaam omhoog kwam en de horizon begon te kietelen. Wat mooi, dacht ze. ‘Ik zou hier eeuwig naar kunnen blijven staren’ zei Melanie. ‘Jammer dat dit niet zoals in het bospaleis is, dat de tijd stil blijft staan, en de zon ook.’ Bram zei: ‘Het spijt me, maar helaas, er zijn zoveel mooie dingen, plaatsen en gebeurtenissen in deze wereld. Als er teveel zouden zijn, zouden we gek worden van al die pracht. We zouden arrogant worden omdat we steeds naar meer schoonheid zouden verlangen.’ ‘Ja, je hebt gelijk Bram’ zei Melanie bedroefd. Ze keek weer naar de zon die weer wat hoger was gekomen. ‘Waar zou die schoonheid vandaan komen Bram? Denk je dat de elfen dat op de wereld hebben achtergelaten toen ze hem verlieten? Denk je dat ze nog één klein cadeautje wouden achterlaten voordat ze voorgoed zouden vertrekken? ‘Weet ik niet, maar het zou best kunnen’ zei Bram. Ze bleven een uur zitten zonder wat te zeggen. Nadenkend over de elfen, en waarom ze de wereld zouden hebben verlaten. Zouden ze nu op een nog mooiere plek zitten dan deze wereld? Misschien zijn we onderweg naar hun nieuwe huis wel aangevallen door onbekende volkeren en dwalen de overlevenden nu rond in het heelal, opzoek naar een nieuw huis om hun leven weer op te bouwen. Of misschien zitten ze nu wel in een paradijs waar alleen maar vreugde is, waar men het woord dood niet kent. We zullen het nooit weten, want de elfen zijn weg en niemand kan het ooit nog aan ze vragen. Het enige wat geldt, is dat hij nu naast het mooiste meisje van de wereld zat, Melanie.
Bram wordt wakker. Shit! Denkt hij. Alweer een heel gevecht gemist! Als hij nog eens goed nadenkt, zegt hij hardop: ‘Nou eigenlijk is het niet zo erg dat ik het gevecht gemist heb, ik leef tenminste nog. Met veel geluk.’ ‘Kun je van mij nauwelijks zeggen,’ hoort hij een stem achter zich zeggen. Hij draait zich om en ziet een heel erg gewonde trol liggen. Het is een kleintje, maar vergeleken met zichzelf is hij nog steeds ontzettend groot. Bram gaat naast hem op de grond zitten. ‘Wat is er gebeurd? Kan ik je helpen of zoiets?’ vraagt hij. Maar de trol zegt: ‘nee jongen, jullie waren te sterk voor ons. Ondanks dat ik kleiner ben dat de andere trollen van Klygra wou ik toch meevechten. Het was een domme keuze. ‘Klygra? Dat ligt toch in Duitsland?’ vraagt Bram hardop aan zichzelf. De trol zei snel: ‘Ja ik ben een Duitse trol, toevallig kan ik Engels. Maar het was niet mijn keus om hier op dit slagveld te sterven. Ik was bedoeld om gewonden van het slagveld te halen, en te verzorgen. Ik mocht niet meevechten van de generaals. Alleen er ging iets mis en ik werd geraakt door een granaat. Nu lig ik hier, als een schildpad die op zijn schild ligt en niks meer kan, als een leeuw die 2 maanden niks te eten heeft gehad en met al zijn kracht nog de laatste uren van zijn leven probeert door te komen op de koude, kille grond van de savanne, zo lig ik hier nu, te sterven. Maar jongen, hier, neem dit aan van mij, ter herinnering wat voor vreselijk geweld hier plaatsvond.’ Hij gaf een ring aan Bram. ‘Dit is de ring van mijn vrouw. Het is een gewoon mens, zoals jij. Ze bestond uit pure liefde, ze deed nooit iemand kwaad, en hielp iedereen die ze kon. Ik kreeg haar ring mee als aandenken. Misschien lijkt het maar een doodgewone zinloze ring, maar luister naar wat ik zeg: kracht zit niet in de armen, of mooie geschenken met magie. Het zit in de moed die een persoon toont. In wat hij de wereld te bieden heeft. Een zwaard is niet sterker, dan een weerloze en blote arm. Het zwaard snijd in je vlees en laat je bloed vloeien. Jou arm, snijd in zijn ziel, en laat zijn geest weglopen.’ Dat waren de laatste woorden van de Duitse trol. Bram had niet eens naar zijn naam kunnen vragen. Hij deed de ogen van de trol dicht, en bracht een kort gebed uit. Daarna liep hij naar de rest van de geallieerden. Ze gingen richting Berlijn, om Gromphah te stoppen.
Na 2 weken komen ze aan in Berlijn. Hij krijgt weer een nieuw peloton aangewezen, en gek genoeg zat Eorfolg, zijn vorige commandant ook weer in zijn peloton. Dit keer was hij niet de commandant maar Hereveeg. Een standaard sergeant: gespierd, goede conditie en hij kon goed mikken. Meer ook niet. Samen met Eorfolg en de rest van zijn peloton rende ze de straten in. Ze werden gesteund door een tank, en een motierenwerper. Hij hoorde in de verte dat de strijd al was losgebarsten. Dit keer was hij vastbesloten mee te doen. Hij was toch niet voor niks het leger in gestuurd? Hij wilde wat betekenen voor zijn land. Ze liepen de straten al in en kwamen uit op een groot plein. Aan de ene kant stonden de Duitsers, aan de andere kant de geallieerden. Even was iedereen stil, totdat het tot ze doordrong dat hun vijanden tegenover hen stonden. Toen barstte de strijd los. Bram schoot snel wat schoten in de hoop dat hij iets of iemand raakte. Daarna rende hij snel Eorfolg achterna één van de huizen in. Hij liep naar boven en samen met Eorfolg een kamer in. Daar zat een meisje, ze was klein en bang. Ze moest huilen toen ze de twee grote mannen binnen zag komen storen. Eorfolg kwam gelijk in actie en bracht het meisje naar beneden. Hij zocht naar een kelderdeur. Hij vond er een naast de trap. Hij probeerde hem open te maken maar hij zat op slot. Hij riep in het Duits: ‘We doen jullie niets kwaads, maar we hebben hier een klein meisje. Doe snel de deur open en breng haar in veiligheid! De kraakte open en een vrouw kwam naar buiten. Ze keek doodsbang. Eorfolg gaf haar het meisje en snel sloot ze de deur weer. Boven was Bram aan het schieten op de vijand, terwijl hij nog altijd aan Melanie dacht. Wat zou ze nu doen? Zou ze evenveel aan hem denken als hij aan haar? Eorfolg kwam de kamer binnen gestormd en schuilde achter een muur. ‘Hoeveel heb je er al afgeschoten?’ vroeg hij. Bram zei: ‘6, en ik heb ook nog geholpen om een bergtrol te doden!’ ‘Een bergtrol?’ riep Eorfolg. ‘Wat doen die nu hier dan?’ ‘Weet ik niet maar dat maakt niet uit, schieten!’ Samen hebben ze wel een half uur lang alleen maar Duitsers troepen lopen afschieten. Er leek geen eind aan te komen omdat er steeds meer mannen bij kwamen. Ze begonnen hardop te tellen als ze iemand raakten. ’23…24…25…26…27..acht…AU!’ riep Bram ineens. Hij keek naar zijn schouder. Hij was helemaal rood van het bloed. ‘Eorfolg! Ik ben geraakt! AU!’ Bram werd nog een keer geraakt maar dit keer in zijn arm. ‘Zoek dekking dan malloot!’ riep Eorfolg. Maar Bram werd nog een keer geraakt, dit keer in zijn buik. Hij viel op de grond en bewoog niet meer. Bram dacht hij dood ging. Hij dacht dat hij weer gefaald had. En hij dacht aan Melanie, die niet meer zou kunnen zien nu. Er rolde een traan over zijn wang, en nog 1, en nog 1, en bij elke traan, dacht werd Melanie nog mooier in zijn herinneringen. En bij elke traan mistte hij haar nog meer. Bram huilde, niet als een baby, niet als iemand die zich pijn had gedaan. Bram huilde als een man, die weet dat hij zijn vrouw nooit meer zal kunnen zien, en geen afscheid had kunnen nemen. Bram huilde, als de sterkste man ter wereld.
In de tranen zee zag hij haar. Hij zag Melanie. Hij zag hem en haar langs het strand lopen. Hij was 16. Ze waren in zuid-Engeland een dagje naar het strand. Mayke was er dit keer ook bij. Maar zij was met Brian de honden aan het uitlaten in de duinen. Samen waren ze aan het praten over de zee. Over hoe mooi de zee er wel niet moest uit zien als je een vis was. Al die prachtige koraalriffen, alle vissen in alle soorten kleuren. Het licht dat door de oppervlakte van de zee schijnt richting de zeebodem. Hij herinnerde zich nog hoe de wind door de haren van Melanie waaiden. Hoe het licht van de zon die dag op haar huid scheen. Haar huid leek van goud, hij haren leken bestaand uit de zachtste zijde. Haar handen voelde zo zacht als het zachtste wol. Haar ogen leken te schitteren als de mooiste sterren. Haar glimlach die dag was niet van haar gezicht te halen. Ze was die dag 16 geworden, ze was eindelijk een volwassen vrouw geworden. Haar glimlach. Dat was nog wel het mooiste dacht Bram. Die glimlach, vol van blijheid, zo’n lief teer meisje, die zoveel vreugde uitstraalt. Hij was al 2 jaar verliefd op haar, en met de dag werd ze mooier en mooier. Het moet binnenkort gebeuren dacht hij bij zichzelf. Maar toen veranderen de tranen zee in een groot donker zwart gapend gat. Hij was dood dacht hij. Maar hij zag geen wit licht. Misschien ben ik toch niet dood? En toen werd hij bewusteloos.
‘NEE!’ riep Eorfolg nog, voordat hij weer dekking moest zoeken. Snel gooide hij zijn wapen weg en kroop over de grond naar Bram. ‘Bram! Bram! Hoor je met? Ik ga je hier uit halen! Hoor je me?’ Hij tilde Bram op en rende de trap af. Buiten renden hij snel achter de tank. Hij riep een centaur naar hem toe. ‘Aaphasildsa! Kom hier!’ riep Eorfolg. De centaur kwam aan gerend. ‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Breng deze jonge terug naar het kamp, en verzorg hem, geloof me. Hij is het waardig.’ De centaur nam Bram op zijn rug en rende zo snel als hij kon van deze hel vandaan. Hij was maar wat blij dat hij weg mocht, maar voelde zich toch ook wel schuldig voor zijn vrienden. Die waren daar namelijk nog aan het vechten, zonder hem.
In het kamp wordt hij onderzocht en uit de uitslagen blijkt dat hij op sterven na dood is. Hij wordt samen met de andere gewonden door aardmannetjes teruggebracht naar London. Aardmannetjes hebben speciale dieren waarop ze rijden, waarmee ze in 1 dag een afstand kunnen afleggen, waar een normaal mensen normaal 6 weken over doet. Maar ze gebruiken die alleen in noodgevallen.
Melanie had gehoord dat Bram in het ziekenhuis lag. Meteen had ze haar spullen gepakt en is ze naar London vertrokken. Ze renden door de straten richting Londons National Hospital. Ze rende door de deur richting de balie. ‘Waar ligt Bram McSmith?’ vroeg ze. ‘3e verdieping, gang vijf, kamer 239’ zei de mevrouw achter de balie. Melanie bedankte de mevrouw en rende de gangen door en de trap op richting kamer 239 in gang 5 op de 3e verdieping.
Ze liep de kamer binnen en toen ze Bram zag liggen moest ze huilen. De tranen waren van haar grootste verdriet, maar ook van haar grootste vreugde, want ze zag dat zijn ogen open waren. ‘Bram! Oh mijn god je leeft nog! Dank u lieve heer’ riep ze vol uit. Ze rende naar Bram zijn bed en ging naast hem zitten. Ze pakte zijn hand. ‘Oh Bram, je weet half niet hoe blij ik ben je te zien. Ik heb je zo verschrikkelijk gemist’ zei ze droevig. ‘Ik.. jou… ook… Me-la-nie’ zei Bram met veel moeite. ‘Ik heb.. elke.. dag.. aan je.. gedacht….. Elke seconden.. stroomde mijn gedachten…. over van jou.. ‘ Melanie moest huilen, nu van verdriet. Omarmde Bram zachtjes. Om de een of andere manier voelde Bram zich sterker worden. Hij probeerde overeind te zitten. Melanie keek hem verbaast aan. ‘Bram, hoe.. hoe kun je ineens weer overeind zitten, ik dacht dat je nog heel zwak was’. ‘Melanie, er zijn speciale dingen in ieders zijn leven. Eén van die speciale dingen in mijn leven, ben jij. Zonder jou had ik dit allemaal niet overleefd. Ik moet je wat vertellen. Sinds 3 jaar, ben ik erachter gekomen, dat ik stapelgek ben op jou. Sinds al die tijd die we samen met elkaar hebben doorgebracht, heb ik jou steeds leuker gevonden. Ik durfde het je alleen niet te zeggen want, je bent zo ontzettend mooi, ik heb nog nooit een mooier meisje in mijn hele leven gezien dan jij. Je bent de liefste, mooiste en mijn meest dierbare vriendin die ik ooit van mijn leven gehad heb. Alsjeblieft, wees niet boos op mij omdat je dit nu pas weet, maar ik was zwak, ik was te zwak het je te vertellen…. Verder kwam hij niet. Melanie kwam op zijn schoot zitten en kuste hem. Ze kusten voor… Bram wist niet voor hoelang. Maar dat maakte niet uit. Toen liet ze zijn lippen los. Haar ogen stonden vol tranen, nu niet van verdriet, maar van blijheid. ‘Ik jou ook’ zei ze, en ze ging naast hem liggen. Op het bed. Daar lagen ze met z’n tweeën, op de 3e verdieping gang 5 kamer 239.
4 Weken later in Bram weer helemaal hersteld en zit hij op de bank in zijn eigen huis. Zijn familie en vrienden zijn op bezoek om zijn terugkomst te vieren. Ook worden de gestorvenen herdacht. Bram was net met een van zijn nichtjes aan het praten als Melanie hem vraagt met haar mee te komen. Ze lopen naar de tuin en gaan in het tuin huisje zitten. Eerst waren ze aan het praten, toen begonnen ze te knuffelen, en toen waren ze aan het zoenen. Dit ging wel een uur lang zo door. Totdat ze ineens een auto aan hoorde rijden. Ze keken allebei verbaast op. Wat doet er nou een auto in dit kleine arme dorpje? Ze liepen samen naar binnen en liepen naar de voordeur. Bram deed deze open, en ze zagen een man, een ork, en een dwerg in nette pakken en hoge hoeden een zwarte auto uit komen. Ze liepen richting het huis van Bram. ‘Goede dag meneren’ zei Bram beleefd, ‘Waar kan ik u mee helpen?’ ‘Wij zoeken naar Bram McSmith’ zei de dwerg. ‘Dat ben ik meneer, wat is er?’ ‘We moeten u helaas vertellen dat u weer terug moet gaan naar het leger meneer, zolang er oorlog is moet u mee blijven vechten zolang u daar in staat bent. U weet hopelijk desertie strafbaar is?’ ‘Maar natuurlijk meneer’ zei Bram onmiddellijk. Toen drong het tot hem door, hij moest terug het leger in.
De sfeer was totaal omgeslagen. De mannen in pakken waren weer weggegaan en Bram en Melanie hadden het nieuws aan iedereen verteld. Melanie zat naast Bram op de bank te huilen. Ze wou nog protesteren tegen de mannen, maar dat had helaas geen zin. Of Bram moest terug het leger in, of hij zou de doodstraf krijgen. ‘Nee!’ riep Melanie. ‘Dit mag gewoon niet, je lag 4 weken in het ziekenhuis, je hebt de helft van de oorlog al meegemaakt. Dit kunnen ze gewoon niet doen!’ ‘Het spijt me Melanie, maar helaas kunnen ze dat wel. Ik ben officieel nog steeds een soldaat. Wees alsjeblieft rustig. Ik zal beloven dat ik terugkom. Dat beloof ik je. Ik breek nooit beloftes, en al helemaal niet tegen jou.’ Zei Bram.
Drie dagen waren verstreken en Bram zat op het punt te vertrekken, als hij iemand aan hoort rennen. Het was 5 uur ’s ochtends dus hij was verbaasd dat er al iemand zo vroeg uit was om hem weer uit te zwaaien. Hij draaide zich om en zag Melanie aankomen rennen. ‘Melanie wat doe je hier?’ vroeg Bram. ‘Ik ga met je mee’ zei ze.
Ze kwamen aan in London. Bram was namelijk gevraagd naar het hoofdkantoor van generaal Churchill, de belangrijkste generaal van Engeland, te komen. Ze liepen de straten af tot ze bij het parlementsgebouw kwamen. Ze liepen naar binnen en Bram liet een kaartje zien aan secretaris zodat hij toestemming had het kantoor van Churchill te betreden. ‘Ho, dat meisje mag niet mee, er staat alleen dat er een jongen mee mag, niet een meisje!’ zei de secretaris. ‘Alstublieft laat haar meegaan, ze is mijn metgezel, we dachten dat het niet op het kaartje hoefde te staan’ probeerde Bram nog. Maar het lukte niet, dus Melanie ging op een bankje zitten voor de ingang. Bram liep Churchills kantoor binnen. Daar zat hij, dé generaal van de Engelsen, op het moment dé belangrijkste man van Engeland. ‘Ah, daar ben je eindelijk’ zei de generaal opgetogen. ‘Ik verwachtte je al.’ ‘Eh.. hallo meneer Churchill’ zei Bram een beetje verlegen. De generaal moest lachen en bood hem een kop thee aan. ‘Wil je wat thee m’n jong?’ vroeg Churchill vriendelijk. ‘Alstublieft’ zei Bram. De generaal schonk wat thee in, ging zitten op zijn stoel en kwam ter zake. Hij zei dat hij een paar willekeurige mannen uit het leger had gepikt, om ze tot speciale elite eenheden te laten opleiden. Hij pikte Bram eruit omdat hij de jongste van allemaal was. De generaal vond het bijzonder dat een jongen van 17 nu al werd gezien als een volwassen man en dat hij hem graag wilde ontmoeten. Na afloop zei Bram: ‘Meneer, u moet weten. Ik heb een vriendin meegenomen. Ze wilde niet dat ik wegging en anders zou ze hoe dan ook met mij mee gaan. Geloof me, er is geen enkele manier om haar van mij te scheiden. ‘hm’ zei Churchill hardop. ‘Ik geloof je, je bent een goede jongen en ik weet dat jij weet wat je zegt. Laat haar eens aan mij zien.’ Bram liep naar de deur en riep Melanie naar hem toe, hij voegde er nog snel achterna voor de secretaris: ‘En ja ik heb toestemming van de generaal zelf’ waarop hij een achterdochtige blik teruggeworpen kreeg. Melanie kwam binnen lopen, gaf de generaal een hand en kreeg uitgelegd wat de plannen waren. Ze stemde mee eens en samen verlieten ze de deur van het kantoor om de trein naar Schotland te pakken. Ze zouden namelijk worden opgeleid tot speciale elite eenheden door elfen die daar leven.
In 4 weken worden ze door Elfen uit de Schotlandse bossen getraind tot speciale boogschutter die onzichtbaar kunnen worden en tot 600 meter scherp kunnen schieten en tot wel 2km kunnen raken. Ze worden een speciaal team en worden uitgezonden naar een plek in Duitsland waar de fantasie beesten hun laatste veldslag hebben. Ze krijgen te horen dat ze zwaar in de minderheid zullen zijn. Ze worden namelijk maar door 300.000 man gesteund, en de Duitsers door 500.000. Daarbij bestaat het fantasieleger van de Duitsers uit 1,4 miljoen wezens, en die van de geallieerden uit 900.000. Maar ze hebben 1 voordeel, zij hebben elite teams waar de Duitsers niks van weten, dus misschien kunnen ze hen nog verassen.
‘Aanvallen!’ hoort Bram de opperbevelhebbers roepen, en de strijd breekt los. Overal hoort hij gebrul van minotaurussen, mensen, feeën en elfen. Hij gaat samen met Melanie naar een bos. Ondertussen schieten ze de ene na de andere vijand af. Opeens ziet hij een rare flits in de lucht die opeens op de grond neerploft. Iedereen die in de buurt stond daarbij is dood. ‘Wat in hemelsnaam is dat?’ vraagt Bram aan Melanie. ‘ Ik weet het niet!’ roept ze terug. ‘Kom’ roept Bram en hij wijst naar een hele hoge boom. Ze rennen ernaar toe en klimmen hem tot de top. Ze zien in de verte een groot bouwsel. Er ontstaat nog een grote flits en er ploft weer een grote lichtbundel op de grond. ‘We moeten dat ziet te vernietigen, wat het ook is’ zegt Melanie. ‘Dat ding vernietigd in een mum van tijd al onze linies en kunnen ze ons van de zijkanten aanvallen.’ Antwoord Bram.’ We moeten zien door te breken.’ antwoordt Melanie daar weer op. Ze dalen de boom af en rennen terug naar de commandoposten. Ze vragen om 3 legioenen richting de westkant om dat rare bouwsel onschadelijk te maken. Ze krijgen toestemming en trekken ten strijde. Uur naar uur verstreek, en ze leken maar niet verder te komen. Er vielen steeds meer doden en ze voelden dat hun leger steeds zwakker werd. Totdat ze opeens een luid hoorngeschal horen. De elfen! Denkt Bram gelijk. Hij kijkt om en ziet daar duizenden en duizenden elfen staan op paarden. Nog een hoorngeschal en het roepen van duizenden en duizenden elfen die op de vijand afstormen. De geallieerden schreeuwen van blijheid en roepen hun makkers te gemoed. Maar daarna barst de strijd weer los. Het lukt ze nu wel om door te breken en ze vernietigen het geheime wapen van de Duitsers. De strijd is nu gelijk. Ze vechten, en vechten, dagenlang door. Er zijn 4 dagen verstreken, en de helft van ieders manschappen is inmiddels gesneuveld. Er lijkt maar geen einde aan te komen. De zwakkere sneuvelen onmiddellijk als ze aan het front komen. De sterkere mensen hebben misschien geluk dat ze het dat daar net een uurtje of 2 lang volhouden, totdat ze bezwijken aan de tientallen pijlen die hen doorboord hebben en de oneindig vele sneeën van de zwaarden en bijlen. De echte doorzetters houden het misschien een dag of 2 vol, maar als ze terugkomen uit de frontlinie, is er niks meer van hun over. Hun geest is totaal verscheurd en hun ziel kent niks anders meer dan het geweld wat ze mee hadden gemaakt. Het enige wat ze nog kunnen doen is op de grond liggen, en sterven aan de honger of dorst, omdat ze nergens anders meer aan kunnen denken, dan aan vechten, maar zelfs dat niet meer kunnen doen, omdat ze verlamd zijn door de vreselijke pijn die ze lijden.
Op de 6e dag besluiten Bram en Melanie naar de frontlinie te gaan. Samen met een nieuw legioen manschappen trekken ze weer ten strijde. Ze vechten urenlang, Bram tellend hoeveel hij er heeft afgeschoten of met het zwaard onschadelijk had gemaakt, Melanie denkend aan de vele levens die zij afneemt. Totdat er een Duitse soldaat ineens opstaat. Hij was bewusteloos geraakt door een steen die tegen zijn hoofd was gegooid. Hij ziet een meisje vechten. Een meisje? Wat die die hier? Het is toch oorlog? Sinds wanneer vechten er meisjes mee in de oorlog? ‘Ach, wat maakt mij het uit’ dacht hij hardop. Hij laadde zijn geweer en schoot op het meisje, die op de grond viel. Kort daarna werd hij door een pijl geraakt in zijn borst, en hij kijkt omhoog richting de hemel en zei met zijn laatste adem: ‘Waarom toch een meisje? Waarom geen steen?’ en toen stierf hij.
Bram hoorde een kreet, geen gewone kreet, maar een meisjeskreet. Iets wat hij al zijn hele leven verafschuwde, een meisje die het uitschreeuwt van de pijn, of van verdriet is het ergste wat men kan horen. Hij draaide zich om en zag Melanie liggen, dood. Hij rende naar haar toe. Het leek hem allemaal in slow-motion te gaan. Hij rende richting Melanie, en doodde iedere vijand die hem op zijn weg zat zonder moeite. Hij kwam op zijn knieën naast haar zitten en hield haar vast. Hij schreeuwde het uit van verdriet. Zíjn Melanie, was zojuist gestorven. Hij schreeuwde het nog een keer uit. Enkele mannen keken hem raar aan, maar zagen toen de vrouw van wie Bram hield in zijn armen liggen, en stonden even stil. Ze toonden kort respect voor hem en de vrouw en vochten weer verder. Zelfs aan de kant van de vijand stonden er een paar mannen stil. Bram riep om Hymphdkleida. Er kwam een vel geel licht, en ze verscheen aan hem. ‘Bram, het spijt me zo ontzettend, maar ik kan je niet helpen. Alleen jou kon ik nog een kans geven omdat je mijn lotspersoon bent. De elf van Melanie is lang geleden gestorven aan een zeldzame ziekte. Ik kan niks voor je doen. Sorry’ zei ze. En ze verdween weer.
Bram legde Melanie zachtjes neer, en voelde in zijn zak. Hij voelde de ring van de bergtrol uit Normandië. Hij deed hem om, en werd kwaad. Hij verzamelde al zijn moed, kracht, woede en verdriet bij elkaar, en schreeuwde: ME… LA… NIE!!!!!!!!!!!!!
Het slagveld was even stil. Iedereen hoorde de kreet van de kleine man in het midden. 5 Seconden, gebeurde er niets. Toen schreeuwde Bram: AAAAAAAAAARRRGGGH!! En hij wenkte zijn troepen naar de vijand, en rende erop af. Iedereen, echt iedereen die hij zag doodde hij. Geen enkel wezen was opgewassen tegen deze kracht, deze moet, en al helemaal niet tegen dit verdriet. Bram was in trance, de god Klumphidem gaf hem de kracht overeind te blijven staan, en zijn doel af te maken. Hij raakt gewond, maar dat doet hem niks. Zijn verdriet is te groot. Elke boom, elk bos, elke berg, elke steen, elk meer, elke zee voelt zijn verdriet. Nooit is een verdriet zo groot, als deze geworden. Nog nooit is er zo’n grote kracht in een sterfelijk persoon geweest. Samen met de ring, en de kracht van Klumphidem, rent hij het slagveld over. Huilend en treurend om de dood van zijn geliefde, maar hatend opzoek naar degene die dit veroorzaakte. Zijn troepen slagen erin een bres te slaan in de linies van de vijand en dringen door. Over een gebied zo groot als zuid-Engeland, vechten nu alle soorten wezens ter wereld. Bram ziet hem, hij die dit alles heeft veroorzaakt. Gromphah. Hij rent op hem af en vecht met hem. De kracht waarmee hij vecht met de man is te groot. Klumphidem laat een toren uit de grond komen en zet de 2 daarop. Ook laat hij het regenen, om de overlevenden een beetje te koelen. Even staan ze stil. Niemand zegt iets. Dan schreeuwen ze het allebei nog een keer uit. Bram van verdriet en woede, en de tranen rollen over zijn wangen en maken zijn kleren nat. Gromphah van haat een gekheid opdat hij Bram wil vermoorden. Op de toren vechten ze een etmaal lang. Om hen heen vechten de troepen van hun beide. Beiden zijn doodop, moe van de strijd. Maar ze willen allebei elkaar zo graag doden dat ze niet opgeven. Gromphah haalt uit met zijn zwaard. Hij raakt Bram in zijn arm zodat hij zijn zwaard moet laten vallen. ‘Zo eindigt het dus’ zegt Gromphah vol haat. ‘ Hij haalt nog een keer uit met zijn zwaard maar mist. Snel slaat Bram met de blote hand op de arm van de fee. ‘AARG’ schreeuw Gromphah uit. Hij verbaast zich over de kracht van de jongen. Hij haalt nog een keer uit, dit keer slaat Bram hem in de buik, Gromphah vliegt naar achter tegen een pilaar aan. Zijn zwaard is in zijn vlucht uit zijn handen gevallen. Bram pakt het zwaard op en loopt richting Gromphah. ‘Het zwaard snijd in je vlees en laat je bloed vloeien. Jou arm, snijd in zijn ziel, en laat zijn geest weglopen.’ Daarna stoot hij het zwaard dwars door het hard van Gromphah en zei: ‘Tenzij dat zwaard door het hart laat lopen, dan vermorzel je de geest. Daarna wordt hij duizelig en valt op de grond.
Dood.
Opeens wordt hij weer wakker, hij kijkt omhoog. Hij ligt weer tussen de vechtende troepen. Het is nacht. Hij ziet iets van boven naar beneden komen. Het is de geest van Melanie. Hij staat op, om nog een laatste maal te helpen vechten. Hij vecht nog een uur lang en dan hebben ze eindelijk gewonnen. Na 7 dagen, hebben ze eindelijk de veldslag gewonnen, en zo ook de oorlog. Dan verandert Bram in een schim. Hij ziet Melanie en loopt ernaar toe. Hij geeft haar een kus.
Ze stijgen op onder luid gejuich van de geallieerden en de fantasie wezens van de Britten.
En de laatste zinnen van het verhaal luidde door het hoofd van Mayke:
Eindelijk, zijn ze bij elkaar, het moment waar Bram zijn hele leven op had gewacht, waar hij avonden voor had zitten bidden. Hij kon wel schreeuwen van geluk. Hij keek Melanie in de ogen, en sprak de woorden: Melanie, jij en alleen jij bent de mooiste van de hele wereld. Je zorgt dat ik besta, mijn hele leven heb ik jou bemind. Alsjeblieft ga met mij het hiernamaals in en blijf voor altijd bij me.
Melanie antwoordde: Ja, Bram, ik zal zorgen dat niks ons ooit scheidt. Toen liepen ze samen naar boven, naar de hemel van sterren licht en wolken. Naar het oneindige licht van vreugde, samen hand in hand zonder om te kijken naar wat ooit de aarde was, en nu een vergeten slagveld. Ze liepen het licht in vergetend, wie ze waren. Alleen nog oog, voor wat hun toekomst ze brengt.
‘Zo zal het geschieden’ zei Baroski. Ze waren weer terug in het bos. Baroski draaide zich om en verdween tussen de boomstammen en de schemering van het bos, om nooit meer terug te komen.
Mayke bleef stom verbaasd 10 minuten nog nadenken over wat ze net gezien had.
Toen draaide ze zich om, en liep terug naar huis.
Haarzelf te verwonderen, over wat er staat te gebeuren.
-----EIND-----